ECLI:NL:RBUTR:2010:BV0819

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/466
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake WOB-verzoek

In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 4 augustus 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 2 juni 2010 een besluit heeft genomen, waarin hij meedeelt dat hij de door eiser verzochte stukken niet in zijn bezit heeft en dat het verzoek is doorgezonden naar de Politie Midden en West Brabant. De rechtbank concludeert dat hiermee ook op eerdere verzoeken van eiser is beslist, waardoor het belang van eiser bij de beoordeling van zijn beroep is komen te vervallen. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, zoals de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en dat er geen mededeling is gedaan over het uitblijven van een besluit. Eiser heeft zijn verzoeken tijdig ingediend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet onredelijk laat is ingediend.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft verweerder wel opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- te vergoeden, gezien de inadequate reactie van verweerder op de verzoeken van eiser. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/466
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Hoofdofficier van Justitie, CVOM,
verweerder,
Inleiding
1.1 Op 11 januari 2010 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 4 augustus 2009.
Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Echter nu het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is ingediend na 1 oktober 2009 is ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen afdeling 8.2.4a van de Awb wél van toepassing.
2.2 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift niet onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, zodat het beroep in zoverre ontvankelijk is.
2.7 Blijkens de stukken heeft eiser op 4 augustus 2009 verweerder verzocht om toezending van een aantal nader genoemde stukken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Verzocht is om deze stukken binnen veertien dagen aan eiser toe te zenden. Op 21 september 2009 heeft eiser zijn verzoek aan verweerder herhaald. Op 28 november 2009 heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van inwilliging van zijn verzoek om de gevraagde stukken toe te zenden. Na uitblijven van een reactie van verweerder heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld.
2.8 Gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wet op openbaar bestuur beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2.9 De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. Niet gebleken is dat verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. De rechtbank vat eisers brief van 28 november 2009 op als de brief bedoeld om verweerder mee te delen dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
2.10 Verweerder is op 16 februari 2010 verzocht om in deze zaak binnen twee weken de stukken en een verweerschrift in te dienen. Daarop is geen reactie gekomen.
Bij brief van 2 juni 2010 heeft verweerder desgevraagd de rechtbank meegedeeld dat een verzoek van eiser om toezending van stukken in het kader van de WOB niet eerder bekend is geweest. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Nu eiser zijn verzoeken van 4 augustus 2009 en 21 september 2009 en zijn bezwaarschrift aangetekend aan verweerder heeft verzonden, en uit de zendingsrapporten van TNT-post blijkt dat deze stukken aan het postadres van verweerder zijn afgeleverd, staat de verzending vast. Verweerder heeft de ontvangst ervan niet gemotiveerd betwist. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat verweerder deze stukken heeft ontvangen.
2.11 Verweerder heeft op 2 juni 2010 een besluit aan eiser verzonden. Blijkens dit besluit, dat zich onder de stukken bevindt, heeft verweerder naar aanleiding van een brief van eiser van 31 mei 2010 om toezending van stukken in het kader van de WOB, aan eiser meegedeeld dat hij de door eiser verzochte stukken niet in zijn bezit heeft en dat hij het verzoek van eiser op 2 juni 2010 heeft doorgezonden naar de Politie Midden en West Brabant, te Tilburg, alwaar volgens verweerder de gevraagde stukken aanwezig zijn. Gelet op de inhoud van de eerdere verzoeken van eiser van 4 augustus 2009 en 21 september 2009 houdt de rechtbank het er voor dat verweerder hiermee tevens op deze verzoeken heeft beslist. Hiermee is het belang van eiser bij een beoordeling van zijn beroep van 11 januari 2010 komen te vervallen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2.12 Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De beslissing op het beroep kan echter op grond van het vierde lid van dit artikel worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
2.13 Nu het besluit van 2 juni 2010 strekt tot weigering van het verzoek om toezending van stukken, kan niet worden geoordeeld dat daarmee aan het (inleidende) beroep is tegemoetgekomen. Het onderhavige beroep is derhalve ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede gericht te achten tegen dit besluit. Gelet evenwel op de omstandigheid dat eerst tijdens de beroepsfase een reëel (primair) besluit is genomen, ziet de rechtbank aanleiding dit besluit niet bij het beroep te betrekken en de beslissing in zoverre op de voet van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar verweerder te verwijzen.
2.14 De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
2.15 De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder op te dragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- te vergoeden. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de verzoeken van eiser van 4 augustus 2009 en 21 september 2009.
Beslissing
De rechtbank Utrecht:
3.1 verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk;
3.2 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries en in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2010.
De griffier: De rechter:
mr. drs. A.M. Zeeman mr. J.R. van Es-de Vries
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector Bestuursrecht.