ECLI:NL:RBUTR:2010:BQ9790

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-513978-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens bezit van cocaïne en afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging

Op 30 november 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van ongeveer 3,17 gram cocaïne. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, omdat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het overtreden van de algemene en bijzondere voorwaarden. Echter, tijdens de zitting op dezelfde dag trok de officier de vordering tot tenuitvoerlegging op basis van de algemene voorwaarde in, en de vordering op basis van de bijzondere voorwaarde werd met toestemming van de raadsman overgedragen aan de enkelvoudige kinderrechter.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en zowel de officier van justitie als de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk de cocaïne in zijn bezit had. De verdediging stelde dat uit het proces-verbaal en de verhandelingen ter terechtzitting niet bleek dat de verdachte de aangetroffen cocaïne bezat. De rechtbank volgde dit standpunt en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 18 april 2008 door de kinderrechter was veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, die op 17 augustus 2010 door het Gerechtshof Arnhem was verlengd. De rechtbank heeft in haar beslissing de vrijspraak en de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/513978-10 en 16-514112-07 (tenuitvoerlegging)[P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in het bezit was van ongeveer 3,17 gram cocaïne.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, daar uit het proces-verbaal en het verhandelende ter terechtzitting niet volgt dat verdachte de aangetroffen cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte de ten laste gelegde cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.
5. De vordering tot tenuitvoerlegging
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 april 2008 door de kinderrechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is vervolgens op 17 augustus 2010 door het Gerechtshof Arnhem verlengd met één jaar.
Op grond van de verdenking dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan het overtreden van de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarde had de officier van justitie aanvankelijk de meervoudige kamer gevorderd om de hiervoor genoemde voorwaardelijk straf ten uitvoer te leggen. Ter terechtzitting van 30 november 2010 heeft de officier van justitie echter gevorderd om de tenuitvoerlegging op grond van overtreding van de algemene voorwaarde af te wijzen. De vordering op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarde is toen ingetrokken en met toestemming van de raadsman aangebracht bij de enkelvoudige kinderrechter.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken zal de vordering tot tenuitvoerlegging -op grond van het overtreden van de algemene voorwaarde- worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.E. Kruijff-Bronsing, rechters, in tegenwoordigheid van
J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2010.
Mr. L.E. Verschoor-Bergsma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.