RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
vervanging gezinsvoogdij instelling
zaaknummer: 293270 / JE RK 10-2275
beschikking van 27 september 2010 van de kinderrechter met betrekking tot de minderjarige:
[kind 1], geboren te [woonplaats], op [1999], en
[kind 2], geboren te [woonplaats], op [2007],
kinderen van
[de vader], wonende te [woonplaats],
en
[de moeder], wonende te [woonplaats].
1. Verloop van de procedure
De moeder heeft op 7 september 2010 verzocht de uitvoering van de ondertoezichtstelling van voormelde minderjarigen door [X] Jeugdzorg (hierna: WSJ) over te dragen aan de stichting Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ).
Op 20 september 2010 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Ter zitting zijn verschenen:
- de vader met zijn advocaat mr. Th.A.H. van Blokland;
- de moeder met haar advocaat mr. T. Husen;
- mw. Van Orsouw namens Bureau Jeugdzorg Utrecht;
- mw. Van der Linden en mw. Folkerts namens [X] Jeugdbescherming;
- dhr. Van Weegen namens de Raad voor de Kinderbescherming.
2. Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 mei 2010 zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. Bij beschikking van 29 mei 2010 van de kinderrechter te Utrecht zijn voormelde minderjarigen onder toezicht gesteld voor een termijn van een jaar, met benoeming van de WSJ als gezinsvoogdijinstelling.
Moeder verzoekt om de WSJ te vervangen door BJZ zelf, zodat laatstgenoemde de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich neemt. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij in de gezinsvoogd geen enkel vertrouwen heeft omdat de gezinsvoogd weigert voor de kinderen noodzakelijke hulp in te schakelen. Sinds moeder het onderhavige verzoek heeft ingediend, heeft de gezinsvoogd opeens dingen in gang gezet, maar op grond van de slechte ervaringen met de WSJ in het verleden ziet moeder verdere samenwerking met de WSJ niet zitten. Daar speelt bij mee dat zij zich door de WSJ niet serieus genomen voelt.
Zij meent dat de gezinsvoogd de belangen en het welzijn van de kinderen onvoldoende voor ogen heeft, nu zij de omgangsregeling bevordert, terwijl dat de lichamelijke en geestelijke gezondheid van moeder en van de kinderen bedreigt. In een nieuwe gezinsvoogdij- instelling zal moeder wel vertrouwen hebben, zodat er dan gestart kan worden met goede hulp voor de kinderen.
De WSJ heeft zich verzet tegen de stellingen van moeder. Zij meent dat het verzoek van de moeder niet in het belang van de kinderen is. Hoewel de WSJ het eens is met de moeder dat de communicatie tussen hen niet goed loopt, is zij van oordeel dat dit vooral te wijten is aan de moeder en haar nieuwe partner. De kennismakingsfase was nog niet beëindigd, of er lag een klacht van moeder en haar partner over het optreden van de gezinsvoogd. Sinds juni is er – zo stelt de WSJ – een zeer zorgwekkende situatie omdat moeder en haar partner de omgang frustreren en ook de benodigde hulp niet kan worden ingezet.
Ook de vader heeft zich verzet tegen het verzoek van de moeder. Hij heeft naar voren gebracht dat veel problemen tot stand komen doordat iets niet past in de beleving van de moeder. Zo ook met de omgang tussen hem en de kinderen waarin de WSJ een belangrijke rol speelt. De vader verwacht dat bij een nieuwe gezinsvoogdijinstelling het probleem zich zal herhalen zodra de gezinsvoogd iets doet dat niet past in de plannen van moeder en haar partner. Vader is, in tegenstelling tot moeder, wel tevreden met het optreden van de WSJ.
Ook BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming hebben zich verzet tegen het verzoek van de moeder. Zij menen dat de expertise van de WSJ aansluit bij de behoeften van de kinderen, zodat het in hun belang is als de WSJ de gezinsvoogdijinstelling blijft en er een grote kans is dat – net zoals de vader naar voren heeft gebracht – de situatie zich herhaalt bij een nieuwe gezinsvoogdijinstelling. Toch heeft Bureau Jeugdzorg kenbaar gemaakt bereid te zijn de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te nemen, mocht de kinderrechter dat noodzakelijk achten.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Hoewel partijen en hun advocaten hierover geen standpunt kenbaar hebben gemaakt, overweegt de kinderrechter eerst het volgende ten aanzien van de ontvankelijkheid.
BJZ heeft de opdracht tot uitvoering van de ondertoezichtstelling gekregen, maar onder de bepaling dat deze zal worden uitgevoerd door de WSJ. De wet voorziet ten aanzien hiervan niet in een mogelijkheid om de WSJ te vervangen, omdat het normaal gesproken een interne aangelegenheid is van Bureau Jeugdzorg om te bepalen welke persoon binnen de afdeling gezinsvoogdij daarmee wordt belast.
De kinderrechter acht zich echter wel bevoegd om over het onderhavige verzoek te oordelen. De grondslag hiervoor is artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat vereist dat de rechter die beslissing neemt die zij in het belang van de kinderen acht. De vraag of de instantie die de ondertoezichtstelling uitvoert moet worden vervangen, raakt direct de belangen van de kinderen.
De eerste vraag die de kinderrechter moet beantwoorden is of artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet. De literatuur verschilt hierover van mening, en ook de rechtspraak is hierover niet eenduidig. De kinderrechter overweegt daarover als volgt.
Artikel 3 van het IVRK is de kernbepaling van het verdrag; andere bepalingen uit het verdrag, die naar algemeen wordt aangenomen rechtstreekse werking hebben, vloeien voort uit hetgeen is bepaald in artikel 3. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat artikel 3 van het IVRK naar haar aard, inhoud en strekking rechtstreekse werking toekomt.
Als gevolg hiervan dienen nationale bepalingen die met deze bepaling in strijd zijn buiten toepassing gelaten te worden, zo blijkt uit artikel 94 van de Grondwet. In het onderhavige geval is er echter geen bepaling die de kinderrechter de bevoegdheid geeft of onthoudt een beslissing te geven op hetgeen is verzocht.
In beginsel valt het buiten de taak van de rechter om rechtsvormend op te treden door een bevoegdheid te creëren die haar niet bij wet gegeven is. Nu de kinderrechter echter wel de mogelijkheid heeft om de WSJ te ontheffen van haar taak als gezinsvoogdijinstelling, is de kinderrechter van oordeel dat intrekking of wijziging van de specifieke opdracht tot uitvoering van de ondertoezichtstelling, wat uitdrukkelijk minder verstrekkend is dan voornoemde ontheffing aan de rechter voorbehouden is.
De moeder heeft een tweetal gronden voor het onderhavige verzoek naar voren gebracht, namelijk een “wanprestatie” van de WSJ, op grond waarvan in redelijkheid van de moeder niet gevergd kan worden dat zij met de WSJ blijft samenwerken, en tevens dat het in het belang van de kinderen moet worden geacht om tot vervanging van de WSJ over te gaan.
De kinderrechter is van oordeel dat, om tot vervanging van de WSJ te komen, als criterium moet worden aangehouden het belang van de kinderen. Dat de moeder meent dat de WSJ jegens haar tekort schiet, ziet de kinderrechter niet als omstandigheid om tot vervanging van de WSJ over te gaan, nu de WSJ de belangen van de kinderen voorop moet stellen, ook als dit niet strookt met de wensen van de ouders of van één van hen.
Ten aanzien van de vraag of vervanging van de WSJ met BJZ in het belang van de kinderen moet worden geacht overweegt de kinderrechter als volgt.
Gebleken is dat sinds het begin van de uitvoering van de ondertoezichtstelling de nodige problemen hebben gespeeld, die als gevolg hadden dat de WSJ haar taak als gezinsvoogdijinstelling moeizaam kon uitvoeren. De reden hiervoor is onder andere dat moeder – reeds een maand na het aanvangen van de ondertoezichtstelling – een klacht bij de WSJ heeft ingediend over het optreden van de gezinsvoogd, maar enige betrokkenheid bij de verdere behandeling van de klacht (waaronder aanwezigheid bij een klachtgesprek) heeft geweigerd. Door dit handelen van moeder is de uitvoering van de ondertoezichtstelling in de beginfase blijven hangen. Niet gebleken is echter dat WSJ, ondanks de moeizame situatie, de belangen van de kinderen uit het oog is verloren. Het is haar dan ook aan te rekenen dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling in de beginfase is blijven steken.
Het gebrek aan vertrouwen van moeder jegens de WSJ lijkt voort te komen uit de onwil van moeder ten aanzien van omgang tussen vader en de kinderen, terwijl de WSJ daarin een belangrijke rol speelt. Dit zal echter niet veranderen bij een andere gezinsvoogdijinstelling, nu – zoals moeder zelf ter zitting ook naar voren heeft gebracht – omgang met de vader voor de kinderen belangrijk is.
Vervanging van de WSJ door BJZ zelf zal de problemen zoals moeder die ervaart naar het oordeel van de kinderrechter niet oplossen. Voorts is de samenwerking tussen de WSJ en de vader wel goed; de vader is tevreden met de WSJ als gezinsvoogdijinstelling. Bovendien is de WSJ een instantie die zich voornamelijk richt op kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, zodat zij beter dan de andere gezinsvoogdijinstellingen aansluit bij de behoeften van de kinderen.
Het verzoek van de moeder moet dan ook niet in het belang van de kinderen worden geacht en dient te worden afgewezen; de uitvoering van de ondertoezichtstelling blijft bij de WSJ liggen.
De kinderrechter wijst het verzoek tot vervanging van de [X] Jeugdbescherming als uitvoerder van de ondertoezichtstelling af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van
27 september 2010 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in bijzijn van
G. Hagens LL.B als griffier.