ECLI:NL:RBUTR:2010:BP3935

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512403-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld in vereniging en veroordeling voor mishandeling met werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk diefstal met geweld in vereniging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling. De feiten zijn als volgt: op 18 september 2010 meldde de aangever zich bij de politie in Zeist, waar hij verklaarde dat hij door een groep jongens was mishandeld en beroofd van zijn bezittingen, waaronder zijn mobiele telefoon. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de aangever een vuistslag op de borst heeft gegeven, maar dat hij niet betrokken was bij de diefstal. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor de tenlastelegging van diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte de aangever had mishandeld door hem een vuistslag te geven. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld, legde de rechtbank een werkstraf op van 40 uren, waarvan 16 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de werkstraf. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512403-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Joegoslavië)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. H.G.J. Ligtenberg, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [aangever 1] heeft beroofd subsidiair [aangever 1] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – het primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er ter plaatse een willekeurige groep is ontstaan en daarbij geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in deze groep, in elk geval niet bij verdachte. Verdachte was niet betrokken bij de diefstal, maar heeft de aangever nadien met een krachtige stomp/duw van zich afgeduwd op het moment dat verdachte hem hulp wilde bieden en aangever daar afwijzend op reageerde. Daar komt bij dat naar de mening van de verdediging op geen enkele wijze bewezen kan worden dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op de diefstal en op het geweld heeft gehad.
De verdediging stelt zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling op het standpunt dat verdachte weliswaar een stomp/duw heeft gegeven, maar dat niet is gebleken dat de aangever daar letsel of pijn van heeft ondervonden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het tenlastegelegde het volgende.
Aangever [aangever 1] heeft zich op 18 september 2010 omstreeks 3.30 uur op het politiebureau in Zeist gemeld en verklaard dat hij kort daarvoor met een groep jongens het Walkartpark te Zeist was ingelopen en daar van meerdere personen klappen en schoppen kreeg over zijn hele lichaam. Vervolgens zijn meerdere van zijn bezittingen ontvreemd, onder meer werd zijn mobiele telefoon, een Nokia N95, uit zijn handen getrokken .
Verdachte is diezelfde nacht aangehouden en heeft bij de politie en ter terechtzitting van 4 januari 2011 bekend dat hij aanwezig is geweest bij het meelokken van aangever [aangever 1] naar het park. Verdachte was er op dat moment van op de hoogte dat de groep Marokkanen aangever wilde gaan afpersen, waarbij gewezen werd op de sieraden van de aangever. Verdachte liep samen met de aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] mee naar het park. Verdachte heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] op een bepaald moment de telefoon van die man in zijn handen had en daarop wegrende en dat hij later iets aan het intoetsen was in de telefoon. Verdachte is volgens zijn verklaring ter terechtzitting met de groep en aangever meegelopen naar het park. Verdachte was aanwezig op het moment dat aangever [aangever 1] door de groep jongens werd beroofd van zijn goederen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij daarna naar aangever is toegegaan, die op dat moment op de grond lag, met de intentie aangever overeind te helpen. Toen de aangever verdachte bij zijn been pakte en agressief deed, heeft verdachte hem een harde duw tegen zijn borstkas gegeven.
Bij de politie heeft verdachte niets verklaard over het moment waarop hij sloeg en waarom hij heeft geslagen. Verdachte heeft zelfs verklaard dat hij de jongen een stomp heeft gegeven op zijn borstkas terwijl hij op de grond lag en dat verdachte niet wist waarom hij dat gedaan had.
Ook bij de rechter-commissaris heeft verdachte d.d. 20 september 2010 bevestigend geantwoord op de vraag of het klopte dat hij de jongen een vuistslag op zijn borstkas had gegeven, te weten: "Ja, één tik."
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de jongen een vuistslag had gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande verdachte de aangever wel degelijk een vuistslag heeft gegeven op de borstkast en acht de invulling die verdachte daaraan ter terechtzitting heeft gegeven niet aannemelijk.
Diefstal met geweld in vereniging
Aangever [aangever 1] heeft in zijn verklaring geen helderheid kunnen geven in de chronologische volgorde van de gebeurtenissen in het park, maar ook niet met betrekking tot degene(n) die hem geschopt en geslagen heeft/hebben. Verdachte heeft één vuistslag gegeven. Anders dan uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt uit het dossier niet op welk moment verdachte aangever [aangever 1] anders zou hebben geslagen. De rechtbank volgt op dit punt de verklaring van verdachte.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat aan verdachte - kort gezegd - de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden toegerekend.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, maar ook uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige] , volgt dat verdachte en zijn drie vrienden naar Zeist waren gegaan om uit te gaan. Daar ontmoeten zij een groepje niet bekende Marokkanen en de aangever. Op het moment dat men het park inliep, was verdachte ervan op de hoogte dat de groep aangever wilde gaan slaan en afpersen en dat dat de reden was dat aangever het park in werd gelokt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij één en ander heeft zien gebeuren, maar daarin geen betrokkenheid heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het voorgaande niet gezien worden als een gezamenlijk plan en begin van uitvoering daarvan en was deze samenwerking niet zo nauw en bewust dat gesproken kan worden van het tezamen en in vereniging handelen van verdachte met de anderen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment door anderen voorafgaand, tijdens of nadien bij bijvoorbeeld het verdelen van de buit is betrokken bij het tenlastegelegde. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte het oogmerk had zich wederrechtelijk enig goed toe te eigenen. De omstandigheid dat de Marokkaanse jongens wellicht door zijn handelen langer de gelegenheid kregen om zich met de buit uit de voeten te maken, maakt nog niet dat verdachte’s opzet hierop gericht was.
De vuistslag van verdachte staat derhalve naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf en kan niet geplaatst worden in het kader van de daaraan voorafgaande diefstal van de goederen en het geweld dat tegen aangever [aangever 1] is gepleegd.
De rechtbank zal verdachte van - kort gezegd - het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Mishandeling
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [aangever 1] een vuistslag op de borstkas heeft gegeven. Hoewel aangever [aangever 1] niet expliciet heeft verklaard met betrekking tot de vuistslag op zijn borstkast en de pijn die hij heeft ondervonden, is het een feit van algemene bekendheid dat een mens door een vuistslag op het lichaam -al dan niet kort- pijn moet hebben ondervonden.
4.4. Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft gepleegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2010 te Zeist, opzettelijk mishandelend [aangever 1] met kracht tegen het lichaam heeft gestompt, waardoor voornoemde [aangever 1] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
De rechtbank volgt het beroep van de verdediging op noodweer niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever waardoor verdachte genoodzaakt was zich hiertegen te verzetten. Dit geldt temeer nu [aangever 1] volgens verdachte op de grond lag toen hij hem een vuistslag gaf. Op dat moment was aangever dus weerloos.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Mishandeling
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest en met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, waarvan drie maanden ITB-criem. Tevens vordert de officier van justitie een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Subsidiair acht de verdediging schuldigverklaring zonder oplegging van straf op zijn plaats. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank bij de strafoplegging aan te sluiten bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en geen ITB-criem op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem een vuistslag tegen de borstkast te geven. Het slachtoffer bevond zich op dat moment in een benarde situatie, aangezien hij zojuist met geweld van zijn bezittingen was beroofd. Het optreden van verdachte is een kwalijke keuze geweest en de rechtbank stelt hem daarvoor verantwoordelijk.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij niet eerder is veroordeeld.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 30 september 2009 geschorst en vanaf dat moment heeft verdachte zich laten begeleiden door de Jeugdreclassering in het kader van ITB-criem. Ter terechtzitting heeft Bureau Jeugdzorg geadviseerd de maatregel Hulp en Steun op te leggen, waarvan (nogmaals) 3 maanden ITB-criem. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wijkt daarin af in die zin dat zij de oplegging van de maatregel ITB-criem niet noodzakelijk acht.
De rechtbank zal het advies van de Raad voor de Kinderbescherming overnemen en als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zich zal blijven houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Het opleggen van opnieuw een periode van ITB-criem is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet geboden, aangezien de ouders van verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis hun rol als ouders goed hebben opgepakt.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de diefstal met geweld in vereniging.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht de mishandeling, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 40 uren op zijn plaats is. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 16 uren voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdzorg, zoals hiervoor is genoemd, mogelijk.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.460,33 met betrekking tot de diefstal met geweld in vereniging.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 16 uren, subsidiair 8 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
*dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen zolang die instelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Veldhuijzen en mr. L.E. Verschoor-Bergsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 januari 2011.