parketnummer: 16/604120-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2010
[verdachte],
geboren op [1947] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan [adres].
Raadsman: mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1 primair: meermalen met een meisje dat toen twaalf maar nog geen zestien
jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
1 subsidiair: meermalen ontucht heeft gepleegd met een meisje dat jonger was
dan 16 jaar;
2 primair/subsidiair:hetzelfde slachtoffer, nadat zij zestien jaar oud was geworden, meermalen heeft verkracht dan wel aangerand.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten niet kunnen worden bewezen en daartoe de hierna onder 4.3.2. te noemen verweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De feiten
Op basis van de verklaring van aangeefster, alsmede de overige informatie die in het dossier is opgenomen en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Aangeefster, [slachtoffer 1], geboren op [1980] , heeft op 20 juni 2008 aangifte gedaan en op 20 juni 2008 een klacht ingediend betreffende seksueel misbruik door haar voormalige werkgever, verdachte.
Zij was in de periode van 1 november 1993 tot en met 1 september 1999 part-time werkzaam in het eethuis van verdachte en zijn broer in [woonplaats]. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar in deze periode - dus vanaf dat zij 13 jaar oud was totdat zij 19 jaar oud was - als zij aan het werk was meermalen tegen haar wil op haar mond heeft gezoend en zijn tong in haar mond heeft geduwd, haar borsten, tepels, billen en vagina zowel boven als onder haar kleding heeft betast en een of meer vingers in haar vagina heeft geduwd en vervolgens op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt. Ook moest zij meermalen zijn penis aanraken. Als voornoemde handelingen plaatsvonden, stond zij tegen een muur aan en drukte verdachte haar hard tegen die muur aan. Zij was bang voor hem en ondanks dat zij hem vertelde dat zij niet (verder) wilde, ging hij door met voornoemde handelingen, zo verklaarde aangeefster.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster meermalen heeft ge(tong)zoend, haar boven en onder haar kleding op haar borsten en vagina heeft betast en meermalen een vinger in haar vagina heeft geduwd. Hij heeft tot slot erkend dat aangeefster zijn penis heeft aangeraakt.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De rechtbank merkt allereerst op dat de verklaringen van getuige [getuige 1], getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] niet voor het bewijs zullen worden gebruikt. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het verzoek tot uitsluiting van het bewijs dat door middel van deze verklaringen is verkregen.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten en hij heeft daartoe de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster betwist.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar.
Haar verklaring is consistent, zeer gedetailleerd en vindt bovendien op essentiële punten steun in de verklaringen van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] . Deze getuigen, beiden jonge vrouwen die, in dezelfde periode, net als aangeefster werkzaam waren bij het betreffende eethuis, verklaarden dat verdachte ook bij hen soortgelijke handelingen heeft verricht of geprobeerd te verrichten. Tot slot vindt de verklaring van aangeefster op onderdelen steun in de verklaring van verdachte zelf.
De rechtbank zal voornoemd verweer dan ook verwerpen.
Pleegperiode
De raadsman is verder van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feiten, nu betreffende handelingen niet in de daarin genoemde periode hebben plaatsgevonden maar later, nadat aangeefster 16 jaar oud was geworden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Aangeefster heeft verklaard dat zij kort na haar 13e verjaardag ([1993]) in dienst kwam bij het eethuis van verdachte. Na een personeelsuitje dat in november 1993 plaatsvond, werd zij op weg naar huis in de auto voor de eerste maal door verdachte betast op haar borst. Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat aangeefster toen zij 13 jaar oud was bij hem in dienst kwam. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij haar voor de eerste maal heeft betast, op haar borst, na een personeelsfeestje.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster ook op dit onderdeel geloofwaardig en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de betreffende handelingen plaatsvonden vanaf 1 november 1993.
Onvrijwilligheid van aangeefster
De raadsman is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten en hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang, nu aangeefster de genoemde seksuele handelingen vrijwillig wilde ondergaan.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van dwang. De rechtbank zal voornoemd verweer dan ook verwerpen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij, als de genoemde seksuele handelingen plaatsvonden, tegen een muur aan stond en dat verdachte haar dan hard tegen deze muur aanduwde. Ook als zij hem kenbaar maakte dat zij niet (verder) wilde, ging hij door met de genoemde seksuele handelingen. Als verdachte zijn vinger(s) in haar vagina duwde, voelde zij pijn en moest zij vaak huilen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van dwang door geweld.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van dwang door andere feitelijkheden.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat tussen verdachte en aangeefster niet alleen sprake was van een functioneel overwicht voortkomende uit de verhouding tussen verdachte als werkgever en aangeefster als zijn werkneemster maar dat ook diverse andere factoren aan de afhankelijkheidsrelatie hebben bijgedragen, welke gedragingen en overige omstandigheden de rechtbank als dwingende feitelijkheden aanmerkt (zie HR 10 oktober 2006; AY6940, 2006, 624).
In de eerste plaats was verdachte veel ouder dan aangeefster en hij had hierdoor fysiek en geestelijk overwicht op haar. Daarnaast was er sprake van een opbouw van het seksuele misbruik. Immers, verdachte benaderde aangeefster al op jonge leeftijd en ging hierin steeds verder. Voorts was er sprake van een overwicht van verdachte door de stelselmatigheid en lange duur van het seksuele misbruik van aangeefster. Tot slot vond het seksuele misbruik plaats binnen de kleine gemeenschap van [woonplaats] en maakten aangeefster en verdachte deel uit van dezelfde kerkgenootschap.
Op basis van de voornoemde factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een zodanig samenstel van feitelijkheden en een zodanige geestelijke, fysieke en sociale ongelijkheid tussen aangeefster en verdachte dat het voor aangeefster niet mogelijk was zich aan de seksuele contacten met verdachte te onttrekken.
Dat aangeefster na haar bevallingsverlof terugkeerde om bij het eethuis van verdachte te werken, ook nadat verdachte haar meerdere malen seksueel misbruikt had, doet aan het dwingende karakter van de genoemde feitelijkheden niet af, nu de feitelijke afhankelijkheidssituatie voortduurde.
De aanname van verdachte dat aangeefster de genoemde seksuele handelingen vrijwillig wilde ondergaan is in de geschetste omstandigheden en in het licht van het vorenstaande volstrekt onbegrijpelijk. Verdachte wist of moet hebben begrepen dat zij, gelet op het voorgaande, de betreffende seksuele handelingen tegen haar wil onderging.
Salduz-verweer
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat de door verdachte afgelegde verklaring bij zijn verhoor op 6 april 2009 op grond van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Salduz en Panovits niet als bewijs mag worden gebruikt, nu verdachte voorafgaand aan dit verhoor niet in de gelegenheid is geweest advies in te winnen bij een advocaat. Het recht van de verdachte op consultatie van een raadsman is dan ook niet nageleefd. Dat verdachte in deze zaak niet is aangehouden, maar vrijwillig voor verhoor is verschenen, doet daarbij niet ter zake, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Noch het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, waarin wordt gesproken over de aangehouden verdachte, noch uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat ook de verdachte die een schriftelijke uitnodiging krijgt om naar het bureau te komen voor het afnemen van een verhoor, voorafgaand aan dit verhoor in de gelegenheid moet worden gesteld om een advocaat te raadplegen. Evenmin volgt uit die rechtspraak dat verdachte in die schriftelijke uitnodiging of anderszins door de verhorende instantie/ambtenaren nog expliciet op dat recht moet worden gewezen. Er zijn dan ook geen juridische beletselen om de verklaring van verdachte als ondersteuning van het overige bewijs te gebruiken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 1 primair en
2 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 november 1993 tot en met 5 juni 1996 te [woonplaats], met [slachtoffer 1], geboren op [1980], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij, verdachte,
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en vervolgens één of meer op en neer gaande beweging(en) gemaakt en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en
- over en onder de kleding van die [slachtoffer 1] (in) de borsten en
tepels en billen en vagina van die [slachtoffer 1] geknepen en betast en
- de mond van die [slachtoffer 1] gekust en gezoend;
op tijdstippen in de periode van 6 juni 1996 tot en met 1 september 1999 te [woonplaats], door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] duwde en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] duwde en
- die [slachtoffer 1] over en onder de kleding van die [slachtoffer 1] in
de borsten en tepels en billen en vagina van die [slachtoffer 1] kneep en betastte en
- die [slachtoffer 1] op de mond kuste en zoende en
- die van [slachtoffer 1] zijn penis liet aanraken
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] tegen de muur heeft geduwd en
- ondanks dat die [slachtoffer 1] aan hem kenbaar maakte dat zij niet (verder)
wilde, is doorgegaan met genoemde seksuele handelingen
en
- misbruik heeft gemaakt van
-een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, zijnde de
omstandigheid dat hij de werkgever was van die [slachtoffer 1] en
-het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en geestelijke overwicht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feiten op.
1 primair: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2 primair: verkrachting, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt dat verdachte een verplichte behandeling dient te volgen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat bij hem in dienst was, gedurende 6 jaar vele malen seksueel misbruikt. Dit misbruik begon toen zij slechts 13 jaar oud was. Verdachte was haar werkgever en de betreffende incidenten vonden plaats als zij aan het werk was.
Hierdoor, maar zeker ook gezien het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer, verkeerde zij in een kwetsbare en afhankelijke positie.
Omdat het seksueel misbruik plaatsvond binnen de kleine gemeenschap van [woonplaats] en verdachte bovendien deel uitmaakte van dezelfde kerkgenootschap, heeft aangeefster hierover jarenlang niet durven en kunnen spreken.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Hiermee heeft verdachte een normale en gezonde ontwikkeling van het slachtoffer in een kwetsbare periode van haar leven ernstig in gevaar gebracht. Zij zal dat wat haar is overkomen haar hele leven met zich moeten meedragen en het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak, met name als het misbruik gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden, langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid. Dat dit ook bij aangeefster het geval is blijkt ook uit de slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft voorgedragen.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat de bewezenverklaarde feiten betrekking hebben op een periode van 1993 tot en met 1999 en daarmee relatief lang geleden zijn gepleegd.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op een de verdachte betreffende rapportage van Reclassering Nederland, Adviesunit Utrecht d.d. 23 juni 2009, opgemaakt door H. Ellen. Uit deze rapportage volgt dat verdachte zich naar aanleiding van deze strafzaak op eigen initiatief heeft aangemeld voor een therapie en inmiddels enkele sessies heeft gevolgd. Voornoemde rapporteur schat de kans op recidive laag in en verwacht dat een reclasseringstoezicht geen meerwaarde zal opleveren, behalve dan als dit in combinatie is met een verplichte behandeling. Voornoemde rapporteur acht een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf de meest geschikte straf.
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank zelf nog geconstateerd, en neemt dat ook in het nadeel van verdachte mee in de beslissing over de strafmaat, dat verdachte een proceshouding heeft getoond die weinig invoelingsvermogen kende in de richting van het slachtoffer en haar familie. Uiteraard staat het verdachte vanuit zijn verdedigingsbelang vrij om niet te verschijnen ter zitting, maar de rechtbank kan geen begrip opbrengen voor een verdachte die, zo blijkt uit voornoemde reclasseringsrapportage, “het wel vindt meevallen” en bovendien nalaat rekenschap af te willen leggen tegenover de rechtbank in het bijzijn van het slachtoffer en haar familie onder de enkele mededeling "dat hij het niet meer aan kan".
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank zal verdachte dan ook conform deze eis een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank legt deze voorwaardelijke straf op om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dezelfde strafbare feiten te plegen. Verdachte moet zich er sterk van bewust zijn dat hij zich in de toekomst van strafbaar handelen als thans bewezenverklaard absoluut heeft te onthouden.
Gelet op de inhoud van voornoemde reclasseringsrapportage en gelet op het feit dat verdachte reeds op vrijwillige basis een therapie volgt, ziet de rechtbank af van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde.
7 Gevangenneming
Gelet op het bovenstaande bestaan er ernstige bezwaren tegen de verdachte als bedoeld in artikel 67, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Er bestaan gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vorderen. Door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en met name feit 2 primair, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren is gesteld, is de rechtsorde ernstig geschokt. Dat geldt ook nog thans.
De gevangenneming zal bij afzonderlijke geminuteerde beslissing worden bevolen.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 19.968,00 voor de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten, waarvan € 4.968,00 aan materiële en € 15.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van deze benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1 primair: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2 primair: verkrachting, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt de gevangenneming van verdachte;
De benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 19.968,00, waarvan € 4.968,00 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 19.968,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 134 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2010.