ECLI:NL:RBUTR:2010:BP2005

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
716403 UE VERZ 10-1215 K
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij het CBR wegens dringende reden na alcoholgebruik in privétijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 december 2010 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De werknemer, [verweerder], was sinds 1 augustus 1997 in dienst van het CBR en had de functie van Senior Medisch Adviseur. Op 21 mei 2010 veroorzaakte hij een verkeersongeluk terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Dit werd bevestigd door een blaastest en het feit dat hij weigerde mee te werken aan een bloedproef. Het CBR verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een dringende reden, omdat de werknemer het vertrouwen had beschaamd door zijn gedrag en het incident te verzwijgen.

De kantonrechter overwoog dat de werknemer niet tijdig had gemeld dat hij een ongeluk had gehad en dat hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechter oordeelde dat het CBR gerechtigd was om het proces-verbaal van de politie als bewijs te gebruiken, ondanks de bezwaren van de werknemer over de rechtmatigheid van de verkrijging van dit bewijs. De kantonrechter concludeerde dat de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst opleverden. Het verzoek van het CBR werd toegewezen, terwijl het verzoek van de werknemer om ontbinding op basis van verandering van omstandigheden werd afgewezen.

De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 december 2010 en compenseerde de proceskosten, waarbij partijen hun eigen kosten droegen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 716403 UE VERZ 10-1215 K
beschikking d.d. 1 december 2010
inzake
de stichting
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd te Rijswijk (ZH),
verder ook te noemen het CBR,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B. Vaandrager,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D. Maats.
Het verloop van de procedure
Het CBR heeft op 29 september 2010 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 10 november 2010 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De feiten
[verweerder], geboren op [1963], is op 1 augustus 1997 in dienst van het CBR getreden. Het dienstverband is (thans) voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt
€ 4.353,98 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige toeslagen.
[verweerder] was (laatstelijk) werkzaam in de functie van Senior Medisch Adviseur. In dat kader beoordeelt hij mensen op hun medische geschiktheid in verband met afgifte van een vaarbewijs of rijbewijs. Tot juli 2006 heeft hij docenten van de cursus Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) les gegeven over alcohol, de werking op de hersenen en alcohol in het verkeer.
Op 21 mei 2010 heeft [verweerder] als bestuurder van een auto een ernstig ongeluk gehad. De auto is (onder meer) tegen een boom gereden. Als gevolg hiervan is [verweerder] overgebracht naar het ziekenhuis waar hij enige tijd heeft verbleven.
Op 21 juli 2010 heeft [verweerder] een brief van het CBR gekregen waarin hem een EMA-maatregel wordt opgelegd.
[verweerder] is sinds het ongeluk ziek en is thans nog gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
De grondslag verzoek en verweer
Het CBR verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden dan wel verandering van omstandigheden. Zij voert daartoe het volgende aan:
[verweerder] verkeerde tijdens het veroorzaken van het ongeluk op 21 mei 2010 onder invloed van alcohol en wel zodanig dat hij de wettelijke toegestane hoeveelheid ruimschoots heeft overschreden. Dit blijkt uit het feit dat hij niet is geslaagd voor de blaastest. Daarnaast heeft hij geweigerd mee te werken aan een bloedproef. Dit alles blijkt uit het proces-verbaal van politie. [verweerder] heeft dit incident, alsmede de hem daarvoor opgelegde EMA-maatregel en het intrekken van zijn rijbewijs voor het CBR verzwegen en ontkend dat hij onder invloed van alcohol verkeerde.
Na zijn ontslag uit het ziekenhuis, heeft [verweerder] niet gemeld dat hij een ongeluk had gehad, maar uitsluitend verteld dat hij spanningsklachten had. Eind augustus 2010 ging binnen het CBR het gerucht dat het ongeval verband hield met overmatig alcoholgebruik van [verweerder]. Naar aanleiding daarvan is gekeken in de bestanden van het CBR met betrekking tot opgelegde maatregelen of beperkingen in verband met alcoholgebruik in het verkeer en of [verweerder] hierin voorkwam. Hierbij is een brief gevonden van de politie aan het CBR. Vervolgens heeft het CBR bij de politie het proces-verbaal opgevraagd en verkregen. Tijdens het gesprek dat hierna tussen het CBR en [verweerder] is gearrangeerd, is [verweerder] het gebruik van alcohol voorafgaand aan het ongeluk blijven ontkennen.
Mede gelet op de publieke taak van het CBR en de functie die [verweerder] bekleedt, heeft hij het in hem gestelde vertrouwen zodanig beschaamd dat een onwerkbare situatie is ontstaan.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij voert in dat kader het volgende aan.
Het ongeval staat in geen enkele relatie tot het dienstverband en heeft zich voorgedaan buiten werktijd. Het CBR heeft geen kenbaar beleid ten aanzien van gedragingen in het verkeer in privétijd. Dat het rijbewijs enige tijd ingevorderd is geweest, heeft geen invloed gehad op de functieuitoefening van [verweerder]. [verweerder] heeft geen voorbeeldfunctie; hij heeft een kantoorbaan waarbij hij niet in contact komt met de mensen die hij beoordeelt. Ook treedt hij niet naar buiten als vertegenwoordiger of werknemer van het CBR. Het proces-verbaal van politie mag bovendien niet als bewijs van de stellingen van het CBR worden gebruikt, aangezien het CBR op onrechtmatige wijze de beschikking daarover heeft gekregen. De politie mag immers alleen stukken aan het CBR verstrekken met als doel het verrichten van haar publieke taak. Het CBR heeft zich nu op oneigenlijke gronden strafrechtelijke informatie over [verweerder] toegeëigend en daarmee het recht misbruikt. Daarnaast heeft het CBR zich zo handelende niet gedragen als goed werkgever.
Voorts is tot op heden geen strafvervolging ingesteld. Het enkele vermoeden van het begaan van een strafbaar feit kan geen dringende reden opleveren. [verweerder] kan zich niets meer van (de toedracht tot) de aanrijding herinneren. [verweerder] vermoedt dat zijn mediactie tegen hoge bloeddruk invloed heeft gehad op zijn rijvaardigheid. Daarnaast gebruikte hij ayurvedische medicatie (waarin alcohol zit), die hij mogelijk niet goed met water heeft verdund. In juni 2010 heeft [verweerder] een gesprek gehad met de heer [A], directeur van het CBR. Hierin heeft [verweerder] medegedeeld dat hij een ongeval had meegemaakt en dat de verdenking op een te hoog alcoholpromillage bestond. De EMA-maatregel was toen nog niet opgelegd. Daarenboven valt niet in te zien dat [verweerder] zelf de oplegging van die maatregel had moeten melden. Bovendien wist het CBR daarvan doordat zij op 21 juli 2010 een brief aan [verweerder] heeft doen uitgaan waarin gemeld wordt dat de EMA-maatregel wordt opgelegd.
Voorts is sprake van een opzegverbod, nu [verweerder] ziek is en OR-lid.
[verweerder] doet zelfstandig een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden bestaande uit een vertrouwensbreuk onder toekenning van een vergoeding van € 121.711,50 bruto.
De beoordeling
De kantonrechter ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van een dringende reden die ten grondslag kan worden gelegd aan de verzochte ontbinding.
Het CBR heeft zich bij het adstrueren van de dringende reden deels gebaseerd op het proces-verbaal van politie dat zij heeft opgevraagd. [verweerder] heeft betoogd dat dit niet tot bewijs mag dienen, aangezien dit onrechtmatig en door misbruik van recht is verkregen.
De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
In een civiele procedure is ingevolge vaste jurisprudentie van uitsluiting van bewijs op grond van onrechtmatige verkrijging daarvan slechts bij hoge uitzondering sprake. Onder meer bij uitspraak van de Hoge Raad van 27 april 2001 (LJN: AB1347) zijn een aantal criteria genoemd die bij de beoordeling hiervan een rol kunnen spelen. Het gaat hierbij onder meer om afweging van de wederzijdse belangen van partijen.
Vast staat dat [verweerder] pas tijdens het gesprek met de heer [A] op 11 juni 2010 het CBR op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij een ongeval had veroorzaakt. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat [verweerder] tijdens dit gesprek heeft gemeld dat de verdenking van een te hoog alcoholpromillage bestond. Dit valt immers niet te rijmen met de visie van de heer [A], zoals verwoord in zijn overgelegde e-mail, en met de daaropvolgende handelwijze van het CBR, te weten het voortgaan met de re-integratie terwijl zij gelet op deze procedure hevig ageert tegen alcoholgebruik in het verkeer door werknemers. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [verweerder] in een laat stadium het CBR ervan in kennis heeft gesteld dat hij een ongeluk had gehad en dat hij niet heeft gemeld dat de verdenking bestond dat de oorzaak voor dit ongeval was gelegen in een alcoholpromillage hoger dan wettelijk is toegestaan. Voorts heeft [verweerder] geen melding gemaakt van het feit dat hem een EMA-maatregel is opgelegd en dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Het CBR heeft via geruchten vernomen dat het ongeval van [verweerder] te wijten zou zijn aan overmatig alcoholgebruik. Nu op grond van het voorgaande geen informatie daarover van [verweerder] verwacht hoefde te worden, stond het CBR om deze geruchten te toetsen geen ander middel ten dienste dan in de eigen bestanden na te gaan of aan [verweerder] een EMA-maatregel was opgelegd en – toen deze verdenking daardoor werd bevestigd – het dossier op te vragen bij de politie. Het CBR had hierbij een gerechtvaardigd belang. Gelet op de functie, rol een taakopdracht van het CBR was immers niet uit te sluiten dat het gebruik van alcohol in het verkeer door een van de werknemers relevant zou kunnen zijn voor zijn functioneren binnen deze specifieke organisatie. Daarbij gaat het om verdenking van een concreet feit en is met het opvragen door het CBR van het proces-verbaal alleen om die specifieke informatie verzocht. Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat het proces-verbaal in deze procedure tot bewijs kan dienen.
De kantonrechter acht mede op basis van dat proces-verbaal aannemelijk dat sprake was van een hoger alcoholpromillage bij [verweerder] dan wettelijk is toegestaan. De blaastest heeft immers tot negatief resultaat geleid. Dat dit promillage uitsluitend en alleen ([verweerder] heeft ter zitting ontkend iets te hebben gedronken op de dag van het ongeval) het gevolg is van het onjuist verdunnen van ayurvedische medicatie acht de kantonrechter bijzonder onaannemelijk. Gelet op het alcoholpromillage in die medicatie en de hoeveelheid die [verweerder] ter zitting heeft betoogd maximaal daarvan te gebruiken, kan zelfs wanneer die medicatie in het geheel niet wordt verdund met water nimmer leiden tot een alcoholpromillage bij [verweerder] hoger dan wettelijk is toegestaan. Evenzeer is onaannemelijk – nog daargelaten de relevantie van deze stelling – dat het ongeluk is te wijten aan zijn medicatie tegen hoge bloeddruk. Als arts is [verweerder] niet in staat geweest uit te leggen hoe dit medicijn de rijvaardigheid kan hebben beïnvloed. Dat dit medicijn mogelijk lichte duizeligheid kan veroorzaken, is hiervoor onvoldoende. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van politie dat [verweerder] tot tweemaal toe heeft geweigerd mee te werken aan een bloedproef wegens epilepsie. Nog daargelaten dat niet kan worden ingezien hoe bloedafname in verband staat met epilepsie, heeft [verweerder] ter zitting verklaard in het geheel niet aan epilepsie te lijden. Hij heeft ter zitting verklaard dat de politie mogelijk een gebaar van hem dat ze in verband met een schouderfractuur zijn andere arm moesten hebben, verkeerd heeft uitgelegd. De kantonrechter acht dit echter onvoldoende aannemelijk, gelet op het feit dat de politie het proces-verbaal op ambtseed heeft opgesteld en in het licht van de stelling van [verweerder] dat hij aan geheugenverlies lijdt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [verweerder] pas drie weken na het ongeval aan het CBR medegedeeld dat hij ziek was ten gevolge van een ongeval. Niet heeft hij aan het CBR verteld dat dit ongeval in verband zou (kunnen) staan met overmatig alcoholgebruik, dat hij niet is geslaagd voor een blaastest en medewerking aan een bloedproef heeft geweigerd, dat hij een EMA-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat zijn rijbewijs is ingevorderd. Dit zijn feiten die los staan van een strafrechtelijke vervolging en veroordeling, in welk kader bovendien op grond van de wet geheel andere eisen aan de bewijsvoering worden gesteld. Niet aannemelijk is geworden dat het CBR reeds in juli 2010 van de EMA-maatregel had moeten weten, nu voldoende duidelijk is geworden dat de brieven waarin die maatregelen worden opgelegd niet handmatig worden ondertekend, doch automatisch.
[verweerder] heeft aldus gehandeld, terwijl hij in dienst is bij een instantie die in het leven is geroepen om een bijdrage te leveren aan de verkeersveiligheid en tot taak heeft cursussen te verzorgen om mensen te wijzen op de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer en te beoordelen of mensen medisch geschikt zijn om aan het verkeer deel te nemen. Dit brengt met zich dat aan werknemers, in ieder geval die met een functie en positie van [verweerder], hoge integriteiteisen op het gebied van de verkeersdeelname mogen worden gesteld, waarbij niet noodzakelijkerwijs het privéleven wordt uitgesloten. [verweerder] heeft hier niet alleen niet aan voldaan, maar heeft tevens gepoogd dit aan het oog van het CBR onttrokken te houden en heeft niet getoond het laakbare van zijn handelen in te zien.
De kantonrechter is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd een dringende reden opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal het verzoek van het CBR dan ook toewijzen. Daarmee is de vraag of sprake is van opzegverboden niet meer relevant.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat het zelfstandig verzoek tot ontbinding van [verweerder] wordt afgewezen en dat van een vergoeding geen sprake kan zijn.
Nu aan het verzoek van het CBR geheel tegemoet wordt gekomen, zal geen termijn voor intrekking worden gegund.
De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.
De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 december 2010;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
wijst het verzoek van [verweerder] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.