ECLI:NL:RBUTR:2010:BP1958

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
283856 / HA ZA 10-662
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en rectificatie van verklaring van erfrecht door notaris

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], schadevergoeding van gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], naar aanleiding van een onjuiste verklaring van erfrecht die door de notaris was opgesteld. De verklaring, waarin [eiser sub 1] abusievelijk als ongehuwd was aangemerkt, leidde tot emotionele schade en twijfels binnen de familie van [eiser sub 1]. Eisers vorderden onder andere kosten van rechtsbijstand en immateriële schadevergoeding van € 20.000,00. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren. De rechtbank stelde vast dat de onjuiste vermelding in de verklaring van erfrecht geen schade had veroorzaakt, omdat de nalatenschap niet in enige gemeenschap viel. Bovendien was het niet redelijk om direct een advocaat in te schakelen zonder eerst contact op te nemen met de notaris. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die hoger waren dan het liquidatietarief, vanwege de omvang van de vorderingen en de noodzaak voor gedaagden om rechtsbijstand in te schakelen. Het vonnis werd uitgesproken op 29 december 2010 door mr. D. Wachter.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
283856 / HA ZA 10-66229 december 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 283856 / HA ZA 10-662
Vonnis van 29 december 2010
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. G.H.A. Versluis,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.H. van der Velden.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 12 mei 2010
• het proces-verbaal van comparitie van 7oktober 2010
• de akte verandering van eis van 6 oktober 2010, besproken ter comparitie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn met elkaar gehuwd sinds [1991]. Ze zijn eerder met elkaar gehuwd geweest van [1987] tot [1989].
2.2. Op [2009] is de vader van [eiser sub 1] overleden.
2.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vormen een maatschap onder de naam '[notariskantoor]' Door (een werkneemster van) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is een verklaring van erfrecht opgesteld op 26 oktober 2009 waarin [eiser sub 1] abusievelijk als ongehuwd is aangemerkt.
2.4. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben zich vervolgens tot een advocaat gewend die op 20 november 2009 telefonisch contact heeft gezocht met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en die in dat gesprek de toezegging heeft gekregen dat de verklaring van erfrecht gerectificeerd zou worden. Een en ander blijkt uit de telefax die de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op dezelfde datum heeft gezonden aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2.5. Op 27 november 2009 heeft de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] schriftelijk gerappelleerd en schrijft hij onder meer:
“Vanwege het gevoelige karakter van de kwestie is mijn cliënt namelijk niet voornemens de kwestie te laten rusten zonder correctie van de akte.”
2.6. Door de kandidaat-notaris [kandidaat-notaris], verbonden aan het kantoor van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is op maandag 30 november 2009 per e-mail bevestigd dat correctie van de verklaring van erfrecht zou plaatsvinden en dat dat zou geschieden als de betreffende akte terug zou zijn gekomen van de Registratie.
2.7. Per e-mail heeft de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vervolgens laten weten:
“Hartelijk dank voor uw spoedige reactie. Ik zal verder bericht dan afwachten.”
2.8. Op 24 december 2009 heeft het kantoor van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de gerectificeerde verklaring van erfrecht toegezonden aan de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], aan [eiser sub 1] zelf en aan diens moeder.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen - primair - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 290,12 wegens kosten van juridische bijstand, buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 43,52 en € 20.000,00 (€ 10.000 per eiser) ten titel van immateriële schadevergoeding, vermeerderd met proceskosten. Als grondslag van hun vordering hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens hen danwel toerekenbaar tekort zijn geschoten door het niet in acht nemen van de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij stellen zich primair op het standpunt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hun recht verwerkt hebben op het instellen van een vordering op basis van de onder 2.5 genoemde - door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als toezegging opgevatte - mededeling. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat de gevorderde kosten van rechtsbijstand zonder redelijke grond gemaakt zijn omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de akte ook op verzoek van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zouden hebben gerectificeerd en er geen enkele aanleiding bestond voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om zich direct tot een advocaat te wenden zonder eerst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] contact op te nemen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat er geen grondslag voor deze vordering bestaat en de vordering exorbitant hoog is. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn zij volstrekt ten onrechte in rechte betrokken en moeten [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de volledige proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeeld dienen te worden, daaronder begrepen de werkelijk gemaakte advocaatkosten ten belope van € 3.502,24.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het eerste verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betreft het gedane beroep op rechtsverwerking. Een beroep op rechtsverwerking kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond worden geoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is en uit het onder 2.5 van dit vonnis geciteerde gedeelte van de brief van de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vloeit naar het oordeel van de rechtbank ook niet ondubbelzinnig voort dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op zodanige wijze afstand hebben gedaan van rechten dat hen daarop geen beroep meer toekomt. Dit verweer faalt daarom.
4.2. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet expliciet betwist hebben dat de onjuiste vermelding van de burgerlijke staat van [eiser sub 1] in de verklaring van erfrecht een onrechtmatige daad danwel een toerekenbare tekortkoming van hen jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], zoals bij dagvaarding gesteld, oplevert, kan de rechtbank niet zonder buiten de rechtsstrijd van partijen te treden de vraag beantwoorden of een administratief verzuim als het onderhavige als zodanig aangemerkt kan worden en dienen de gevorderde schadeposten te worden beoordeeld alsof er een onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming voorligt.
4.3. Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de gevorderde kosten van rechtsbijstand de primaire toets van artikel 6:96 lid 2 BW naar het in redelijkheid gemaakt moeten zijn van de desbetreffende kosten niet kunnen doorstaan slaagt. Bij deze beoordeling speelt een rol dat van een beroepsfout van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen sprake is geweest in die zin dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen nadeel hebben ondervonden in erfrechtelijke zin door de onjuiste vermelding van de burgerlijke staat van [eiser sub 1] in de verklaring van erfrecht, omdat de nalatenschap van de vader van [eiser sub 1] op de voet van het daarover in zijn testament bepaalde niet in enige gemeenschap viel. Dit is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook bij het eerste telefonische contact aangegeven en onweersproken gebleven.
4.4. Vooropgesteld moet worden dat het niet als redelijk gezien kan worden om in geval van een vergissing of administratief verzuim van een dienstverlener, zoals i.c. een notaris, in plaats van zelf contact op te nemen met het verzoek de vergissing of het verzuim te herstellen direct een advocaat in te schakelen, althans kan het niet redelijk worden geacht om de kosten voortvloeiende uit een dergelijke inschakeling van een advocaat voor rekening van de desbetreffende dienstverlener te brengen. Uit de vaststaande feiten blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het eerste contact met de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] toegezegd hebben tot rectificatie van de verklaring van erfrecht over te zullen gaan. Niet gesteld is door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat het notariskantoor anders gereageerd zou hebben als zij zelf als direct betrokkenen contact zouden hebben opgenomen en de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij de akte ook zouden hebben gerectificeerd als [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] contact met hen hadden opgenomen is ook niet weersproken. Voorzover al niet van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verwacht had mogen worden dat ze zelf eerst contact met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden hebben opgenomen, kunnen, nu niet gesteld is dat het zelf opnemen van contact niet tot het beoogde resultaat zou hebben geleid, de stellingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de vordering tot betaling van advocaatkosten ook niet dragen.
4.5. Aan de vordering tot betaling van kosten van rechtsbijstand is door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook nog ten grondslag gelegd dat het mede kosten zou betreffen ter vaststelling van de eventuele schadelijke gevolgen van het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gepleegde verzuim. Die kosten zouden wel in redelijkheid gevorderd kunnen worden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook als er geen schadelijke gevolgen zijn geweest. Daartoe is gesteld dat van eisers redelijkerwijs niet verwacht mocht worden dat zij af zouden gaan op het oordeel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over deze gevolgen of het ontbreken daarvan. Gelet op het ontbreken van enige vorm van specificatie van de desbetreffende kosten moet de vordering reeds daarom worden afgewezen. Verder ontbreekt een onderbouwing van deze stelling en, gelet op de gedane toezegging om de verklaring van erfrecht te rectificeren en de onder 4.2 vermelde omstandigheid dat van een beroepsfout in eigenlijke zin geen sprake is, valt ook niet in te zien op basis waarvan schadelijke gevolgen hadden kunnen worden verwacht. Hierover is ook niets aangevoerd door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Er was derhalve ook op dit onderdeel geen, althans onvoldoende, reden voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om een advocaat in te schakelen, althans kunnen de kosten verbonden aan deze inschakeling niet voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden gebracht.
4.6. Resteert de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is gesteld dat zij geschokt waren door de onjuiste verklaring van erfrecht en dat zij emotionele schade zouden hebben geleden met effecten voor het gezinsleven. Daarnaast is gesteld dat familieleden van [eiser sub 1] openlijk aan het huwelijk van eisers twijfelden na kennisname van de onjuiste verklaring van erfrecht en zouden er daardoor in de familie van [eiser sub 1] grote spanningen zijn ontstaan. De desbetreffende stellingen zijn niet nader onderbouwd of door bewijsmiddelen ondersteund. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn ook niet verschenen ter comparitie.
4.7. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is betwist dat er immateriële schade is geleden door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Verder is in dit kader aangevoerd dat beroering binnen een familie door het rondzenden van een onjuiste verklaring van erfrecht niet als immateriële schade gekwalificeerd kan worden, althans niet als immateriële schade die in redelijkheid aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toegerekend zou kunnen worden.
4.8. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van dit gedeelte van de vordering en de (volledig) ontbrekende onderbouwing van de stellingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] moet de vordering ook voor wat betreft dit onderdeel worden afgewezen.
4.9. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is betoogd dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hen aantoonbaar ten onrechte in een juridische procedure hebben betrokken omdat - zo verstaat de rechtbank de desbetreffende stellingen - de gevorderde advocaatkosten nodeloos zijn gemaakt en de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding aantoonbaar ongegrond en disproportioneel is. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verbinden daaraan de consequentie dat een ten laste van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] uit te spreken proceskostenveroordeling de werkelijke advocaatkosten dient te omvatten omdat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] misbruik van (proces)recht hebben gemaakt danwel anderszins onrechtmatig hebben gehandeld door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met grote vorderingen onder druk te zetten.
4.10. Over de gevorderde advocaatkosten heeft de rechtbank zich hiervoor reeds uitgesproken. Uit het afwijzen van de vordering op dit onderdeel kan niet afgeleid worden dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door het instellen van de vordering.
4.11. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank op de hiervoor genoemde gronden niet tot een beoordeling van de vordering zelf gekomen. Ter beoordeling van de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overweegt de rechtbank dat als die beoordeling wel had plaatsgevonden de rechtbank naar alle waarschijnlijkheid tot de conclusie zou zijn gekomen dat er geen sprake is in deze zaak van aantasting van de eer of goede naam van eisers dan wel van aantasting van hun persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 BW lid 1 onder b. Voorzover er al sprake zou zijn van aantasting van de goede naam of geestelijk letsel - psychisch onbehagen of ergernis is niet voldoende voor toekenning van immateriële schadevergoeding - bij eisers staat artikel 6:98 BW aan toerekening daarvan aan gedaagden in de weg. Met andere woorden: Als de familie van [eiser sub 1] op de bij dagvaarding aangeduide wijze heeft gereageerd op een verzuim in een notariële akte zoals in deze zaak aan de orde dan komt dat niet voor rekening of risico van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
4.12. Met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is de rechtbank van mening dat de ingestelde vordering voor wat betreft de omvang daarvan geheel onrealistisch genoemd moet worden en het is de omvang van deze vordering die veroorzaakt heeft dat deze procedure bij de sector civiel van de rechtbank aanhangig gemaakt moest worden, waardoor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gedwongen waren een advocaat in te schakelen. In deze laatste omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om een hogere proceskostenveroordeling uit te spreken ten laste van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dan uit de onverkorte toepassing van het liquidatietarief voort zou vloeien.
4.13. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht 445,00
- salaris advocaat 2.000,00
Totaal € 2.445,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 2.445,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.