ECLI:NL:RBUTR:2010:BP1439

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296648 / HA ZA 10-2434
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen in het kader van de ruilverkaveling Kromme Rijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [reclamant] en de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling 'Kromme Rijn'. [reclamant] had bezwaar aangetekend tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen, waarin zijn verkaveling was ingedeeld in klasse 2 ('matige verbetering'). Hij stelde dat zijn verkaveling in klasse 1 ('geringe verbetering') had moeten worden ingedeeld, en voerde aan dat de Landinrichtingscommissie zijn toegezegde werkzaamheden niet had voltooid en de bijbehorende vergoeding niet had betaald.

De procedure omvatte verschillende gedingstukken, waaronder een bezwaarschrift van 23 maart 2010 en proces-verbalen van de behandeling van de bezwaren. Tijdens de zitting heeft [reclamant] zijn standpunt toegelicht via zijn gemachtigde, mr. G.H. Blom, terwijl de Landinrichtingscommissie werd vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Verhoeven. Beide partijen hebben pleitnota's overgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [reclamant] één huiskavel en drie veldkavels heeft ingebracht. De bezwaren van [reclamant] werden beoordeeld aan de hand van de Landinrichtingswet, die bepaalt dat eigenaren van grond moeten betalen naar het nut dat zij van de landinrichting hebben gehad. De rechtbank concludeerde dat de schatters in redelijkheid tot de indeling van de verkaveling in klasse 2 hebben kunnen komen, en dat de Landinrichtingscommissie deze indeling als uitgangspunt heeft kunnen nemen voor de Lijst der Geldelijke Regelingen.

De rechtbank verklaarde het bezwaar van [reclamant] gegrond voor zover het de uitvoering van de toegezegde werkzaamheden betreft, maar verklaarde de overige bezwaren ongegrond. [reclamant] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Landinrichtingscommissie op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 296648 / HA ZA 10-2434
Vonnis op bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen van 29 december 2010
in de zaak van
[reclamant],
wonende te [woonplaats],
reclamant,
gemachtigde mr. G.H. Blom te Tilburg,
tegen
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING “KROMME RIJN”,
vertegenwoordigende de gezamenlijke rechthebbenden in de ruilverkaveling “Kromme Rijn”,
zetelende te Utrecht,
gereclameerde.
Partijen zullen hierna [reclamant] en de Landinrichtingscommissie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende gedingstukken:
- de door de Landinrichtingscommissie ter inzage gelegde Lijst der Geldelijke Regelingen, voor zover betrekking hebbende op [reclamant];
- het namens [reclamant] ingediende bezwaarschrift van 23 maart 2010;
- het proces-verbaal met bijlagen van de behandeling van de bezwaren door de Landinrichtingscommissie van 30 augustus 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling van de bezwaren door de rechter-commissaris op 5 oktober 2010.
1.2. De rechter-commissaris heeft de zaak verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 22 november 2010, omdat ten aanzien van de bezwaren geschillen waren blijven bestaan.
1.3. Op de zitting van de meervoudige kamer heeft [reclamant] zijn standpunt bij monde van zijn gemachtigde mr. G.H. Blom doen toelichten. De Landinrichtingscommissie heeft haar standpunt nader doen toelichten door mr. J.P.M. Verhoeven. Zowel mr. Blom als
mr. Verhoeven hebben een pleitnota overgelegd.
1.4. Ten slotte is vonnis nader (bij vervroeging) bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. [reclamant] heeft één huiskavel (van 15.27 ha) ingebracht en drie veldkavels (met een gezamenlijke oppervlakte van 12.48 ha).
2.2. De huiskavel is (nagenoeg) ongewijzigd aan reclamant toegedeeld. De veldkavels zijn toegedeeld als één veldkavel met een oppervlakte van 11,9 ha.
2.3. In het kader van de tweede schatting (ten behoeve van het opstellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen) is de verkaveling van [reclamant] door de schatters ingedeeld in klasse 2 (‘matige verbetering’).
3. De bezwaren en de beoordeling
3.1. [reclamant] heeft als bezwaren tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen het volgende aangevoerd:
1. dat zijn verkaveling is ingedeeld in klasse 2 (‘matige verbetering’), terwijl de wijziging van zijn veldkavel had moeten leiden tot een indeling in klasse 1 (‘geringe verbetering’);
2. dat de door de Landinrichtingscommissie aan hem toegezegde werkzaamheden nog steeds niet zijn voltooid en de voor deze vertraging toegezegde vergoeding nog niet is betaald.
Het bezwaar ten aanzien van de klasse-indeling
3.2. [reclamant] heeft ter toelichting op zijn eerste bezwaar aangegeven dat zijn huidige toedeling tot stand gekomen is door zijn eigen inzet, en niet die van de Landinrichtings-commissie. In het kader van die toedeling heeft hij een forse onderbedeling moeten accepteren en veel langer moeten wachten dan gebruikelijk op de ingebruikname van zijn toedeling. Al deze omstandigheden tezamen rechtvaardigen naar de mening van [reclamant] indeling van zijn verkaveling in klasse 1.
3.3. Ingevolge de artikelen 223 jo 210 Landinrichtingswet dient iedere eigenaar van grond die bij een landinrichting is betrokken, te betalen naar het nut dat hij van de landinrichting heeft gehad. Dit nut wordt vastgesteld door schatters die door de Landinrichtingscommissie worden ingeschakeld. De vaststelling van het nut vindt plaats aan de hand van de waarderingsregels die zijn vastgelegd in de “Vaststelling van nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling “Kromme Rijn”. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:
1. De afstand van kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in drie klassen van respectievelijk 0, 10 en 20 punten per hectare;
2. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in vijf klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten.
3. De bepaling van waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.”
3.4. Het bezwaar van [reclamant] ziet op de classificatie door de schatters van zijn verkaveling (punt 2 van de hiervoor weergegeven nadere regeling). In het Proces-verbaal van Aanwijzingen is de volgende classificatie opgesteld:
3.5. [reclamant] vindt dat zijn verkaveling thuishoort in klasse 1 en niet in klasse 2. De argumenten die [reclamant] daarvoor aandraagt, zien evenwel met name op feiten die zich in de voorgeschiedenis met betrekking tot de vaststelling van zijn toedeling hebben voorgedaan. Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze voorgeschiedenis voor [reclamant] van belang is voor diens waardering van zijn financiële verplichtingen in het kader van de ruilverkaveling (hij heeft het gevoel twee maal te moeten betalen), zijn dit geen omstandigheden die schatters bij de tweede schatting kunnen meewegen. Zij dienen op basis van een objectieve vergelijking van inbreng en toedeling te komen tot een objectieve beoordeling van het nut dat de ruilverkaveling voor de betreffende agrariër heeft gehad (zie punt 3 van de hiervoor weergegeven nadere regeling).
3.6. Indien de inbreng en toedeling van [reclamant] met elkaar worden vergeleken valt op dat de drie veldkavels die in de inbrengsituatie verspreid over het gebied gelegen waren, bij elkaar zijn gebracht. Voorts valt op dat één van de ingebrachte veldkavels ver weg van de huiskavel was gelegen, en door de samenvoeging met de andere veldkavels in de toedelingsituatie dichter bij de huiskavel is komen te liggen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de schatters uit een objectieve vergelijking van de inbreng en toedeling van [reclamant] dan ook kunnen concluderen dat er sprake was van een grotere verbetering van de verkaveling van [reclamant] dan alleen een “beperkte samenvoeging” of “geen of weinig afstandsverkorting“. Daardoor was een indeling in klasse 1 niet meer aan de orde.
3.7. Ter zitting heeft [reclamant] nog aangevoerd dat de modellen die de schatters bij hun schatting gebruiken, ervan uitgaan dat bij klassen 2, 3 en 4 de huiskavel is betrokken, en bij klasse 1 niet. Nu de huiskavel van [reclamant] nagenoeg ongewijzigd is toegedeeld, kan dus alleen klasse 1 van toepassing zijn, aldus [reclamant].
3.8. De rechtbank overweegt dat de modellen waarop [reclamant] doelt, slechts voorbeeldsituaties betreffen die de schatters behulpzaam kunnen zijn bij de uitleg van de classificatie van de verkaveling. Daarmee staat niet vast dat als er geen huiskavelvergroting plaatsvindt alleen klasse 1 van toepassing kan zijn. Een dergelijke conclusie wordt niet gedragen door de inhoud van de classificatie zelf waarin concentratie van kavels die op afstand van de huiskavel zijn gelegen, ook tot indeling in de klassen 2, 3 en 4 kunnen leiden.
3.9. Dat in het onderhavige geval een kleinere oppervlakte aan [reclamant] is toegedeeld dan door deze is ingebracht (een zogenaamde onderbedeling), had ook, anders dan [reclamant] stelt, voor de schatters geen aanleiding moeten zijn om een andere klasse-indeling te hanteren, nu [reclamant] met deze onderbedeling akkoord is gegaan, deze onderbedeling buiten de Lijst der Geldelijke Regelingen financieel is afgewikkeld tussen de daarbij betrokken partijen en overigens ook ondanks deze onderbedeling sprake is van een meer dan beperkte kavelconcentratie en afstandsverkorting.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schatters in redelijkheid tot de indeling van de verkaveling van [reclamant] in klasse 2 hebben kunnen komen, en dat de Landinrichtingscommissie deze tweede schatting tot uitgangspunt heeft kunnen nemen voor de Lijst der Geldelijke Regelingen met betrekking tot [reclamant]. Dit betekent dat het eerste bezwaar van [reclamant] ongegrond is.
Het bezwaar met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden
3.11. [reclamant] heeft ter zitting erkend dat de Landinrichtingscommissie het toegezegde bedrag inmiddels heeft voldaan, zodat het bezwaar in zoverre ongegrond is.
De Landinrichtingscommissie heeft erkend dat de toegezegde werkzaamheden nog niet zijn voltooid, en heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaar in zoverre.
3.12. De rechtbank zal, nu tussen partijen vaststaat dat de toegezegde werkzaamheden nog niet zijn voltooid, het bezwaar van [reclamant] in zoverre gegrond verklaren.
De proceskosten
3.13. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het eerste bezwaar ongegrond verklaren, en het tweede gegrond. [reclamant] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De rechtbank ziet aanleiding om de kosten aan de zijde van de Landinrichtingscommissie te begroten op nihil.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verklaart het bezwaar van [reclamant] tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen gegrond voor zover het de uitvoering van de door de Landinrichtingscommissie toegezegde werkzaamheden betreft;
4.2. verklaart de overige bezwaren van [reclamant] ongegrond;
4.3. veroordeelt [reclamant] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, mr. R.J. Praamstra en A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.?