parketnummer: 16/600836-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2010
[verdachte]
geboren op [1956] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, De Liesbosch 100
raadsman mr. D.M. van Lieshout, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 28 augustus 2010 heeft geprobeerd om -al dan niet met voorbedachte rade- [slachtoffer] te doden door hem meerdere malen met een mes te steken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De officier van justitie is van mening dat sprake is geweest van voorbedachte rade bij verdachte op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het e-mailbericht dat verdachte kort voor 28 augustus 2010 aan de heer [getuige] (hierna: [getuige]) heeft gestuurd;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 december 2010 dat hij schone kleren mee had genomen naar aangever, omdat hij verwachtte die avond in de gevangenis terecht te komen.
- de verklaring van verdachte bij de politie dat hij het mes, dat hij tevoren had gekocht met het doel om iemand te steken, uit zijn rugtas pakte en toen begon te steken.
Volgens de officier van justitie is er een aantal momenten geweest waarop verdachte terug kon komen op de beslissing om aangever met een mes te steken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van poging tot moord kan komen. Er is geen sprake geweest van voorbedachte rade bij verdachte. De verdediging heeft hiervoor de volgende argumenten aangevoerd. Op het moment van aanschaf van het mes was bij verdachte het slachtoffer nog niet bekend. Het doel van verdachte was niet om dit slachtoffer met een mes te steken. Het doel van verdachte was het krijgen van hulp voor zijn eigen problemen. Verdachte weet niet meer wat er op het moment van steken in hem omging. Tevens heeft de raadsman betoogd dat er geen opzet op de dood van het slachtoffer bij verdachte aanwezig is geweest.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van het volgende.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 28 augustus 2010 komt een man bij aangever in zijn woning. Deze man zet tijdens dit bezoek een tas voor het bed van aangever dat in de woonkamer staat. Deze man vraagt om een glas water, haalt dit zelf uit de keuken en drinkt dit meteen op. Op het moment dat de man vervolgens uit de keuken komt, bukt hij en pakt een mes. Vervolgens steekt hij bovenhands in het bovenlichaam van aangever, die achterover valt en zijn arm omhoog houdt om dit steken af te weren. Het mes raakt ook het been, de hand en arm van aangever.
Bij aangever zijn zes steekwonden geconstateerd: twee in het onderbeen, één in de bovenbuik, één in de linkerhand / pink, één achter het linkeroor en één in de thorax (borst).
Korte tijd na de steekpartij wordt verdachte aangehouden. Verdachte bekent degene geweest te zijn die aangever meerdere malen gestoken heeft met een mes.
Ten aanzien van de opzet op de dood
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van plan was aangever overhoop te steken en dat het voor hem niet relevant was of hij dood zou gaan of niet.
Aangever heeft verklaard dat verdachte met een groot mes bovenhands op hem ingestoken heeft. Aangever heeft tevens verklaard dat verdachte tijdens het steken met het mes een aantal keer riep dat hij hem kapot zou maken.
Het bovenhands met een mes op iemand insteken kan, indien dit wordt doorgezet de dood tot gevolg hebben en is daarmee een uitvoeringshandeling van moord. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen en blijkens zijn eigen verklaring ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de verdachte.
Ten aanzien van de voorbedachten rade
Verdachte heeft verklaard dat hij anderhalve week voor het incident besloten had om op zijn verjaardag iemand te steken. Hij heeft zijn hond en andere spullen, zoals een koelkast en wasmachine, weggegeven. Hij heeft het mes waarmee hij gestoken heeft een dag of drie ervoor aangeschaft. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft gestoken met het mes omdat hij dacht dat er iets goeds uit zou komen. Hij zou immers in de gevangenis belanden. Verdachte heeft op 27 augustus 2010 een e-mailbericht gestuurd aan [getuige], waarin hij onder meer schrijft dat hij, op het moment dat [getuige] het bericht zou lezen, al uit de maatschappij is.
Voor het bewijs van de voorbedachten rade is blijkens vaste jurisprudentie vereist dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad om de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad tot zich te laten doordringen en zich daarvan rekenschap te geven. De hierboven beschreven handelingen van verdachte duiden ieder voor zich, dan wel in samenhang met elkaar bezien, op diverse momenten van bezinning voorafgaand aan de uitvoering van het ten laste gelegde feit.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte met voorbedachten rade handelde toen hij probeerde aangever van het leven te beroven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 augustus 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het hoofd en de borst en de buik en de hand van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot moord.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aan verdachte niet vijf jaren gevangenisstraf opgelegd dient te worden. Dit is voor verdachte weggegooide tijd. Verdachte moet zo snel mogelijk geholpen worden. Wat betreft de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling geeft de verdediging aan dat de behandeling in een één op één situatie dient plaats te vinden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte die persoonlijke problemen had, wilde hiervoor hulp. In plaats van via de gebruikelijke kanalen hulp te zoeken, heeft verdachte op een on-orthodoxe manier hulp opgeeist van de samenleving. Door te proberen aangever te vermoorden, wilde hij via een strafrechtelijke uitspraak hulp toegewezen krijgen. Deze poging tot moord heeft verdachte niet in een opwelling gedaan. Reeds dagen van te voren had verdachte zijn handelingen gepland. Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat deze vraag om hulp voor zichzelf de enige reden was om het slachtoffer meerdere malen met een mes te steken. Dit baart de rechtbank ernstige zorgen en het onderstreept het belang van een langdurige verwijdering uit de maatschappij en een gedwongen behandeling. Dat het slachtoffer niet om het leven is gekomen, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Deze poging tot moord is een zeer ernstig feit dat grote gevolgen heeft voor het verdere leven van het slachtoffer.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 augustus 2010, waaruit onder meer blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor een poging tot moord. Dit werkt in het nadeel van verdachte.
- een Pro Justitia rapport betreffende verdachte opgemaakt op 19 november 2010 door R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, en M. Drost, psychiater, waaruit blijkt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd op het moment van het plegen van het strafbare feit. Tevens staat in deze rapportage vermeld dat het risico op herhaling bij een behandeling zonder stringent kader als hoog wordt ingeschat. Derhalve wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Gelet op voormeld advies is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld, met daarbij een bevel tot verpleging. Aan alle eisen die de artikelen 37a en b van het Wetboek van Strafrecht stellen, is voldaan. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vanwege het ernstig gevaar van recidive eist de oplegging van deze maatregel met een bevel tot verpleging. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet aan verdachte is om eisend te zijn over de wijze waarop de behandeling binnen de ter beschikking stelling vorm zal krijgen.
Alles afwegende en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen over de persoon van verdachte en het opleggen van de maatregel, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 19.725, - voor het ten laste gelegde feit.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
Deze vordering van de benadeelde partij kan deels worden toegewezen. Voor de vordering geldt wat betreft de immateriële schade dat een bedrag van € 8.000, - redelijk is.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Voor de vordering geldt wat betreft de materiële schade dat de bedragen onvoldoende zijn onderbouwd. Wat betreft de immateriële schade geldt dat verdachte deze moeilijk zal kunnen betalen in de nabije toekomst.
Ook wijst de verdediging erop dat de vordering niet eenvoudig is vast te stellen omdat uit de beschikbare informatie niet eenvoudig is op te maken welke bedrag aan immateriële schadevergoeding passend zou zijn.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de zowel de materiële als de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De vordering wat betreft de materiële schade van € 225,00 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
De vordering wat betreft de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank echter niet eenvoudig van aard. Op dit moment is nog niet te overzien wat de medische eindtoestand van het slachtoffer zal zijn. Gezien de gecompliceerdheid van de verwondingen van het slachtoffer en mogelijk nog in het verschiet liggende operaties, kan in het kader van deze procedure op dit moment nog geen eindtoestand worden bepaald. Derhalve kan de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade momenteel niet worden vastgesteld.
Met betrekking tot de het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat is toegekend zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit mes.
8.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen kleding aan [slachtoffer], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Aan verdachte kan worden teruggegeven de kleding, die onder hem in beslaggenomen is.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen kleding aan verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 2, te weten het mes;
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van alle inbeslaggenomen voorwerpen welke zijn vermeld op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst genummerd 1;
- gelast de teruggave aan verdachte van alle inbeslaggenomen voorwerpen welke zijn vermeld op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst genummerd 3, 4, 5, 6 en 7;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 225,00, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat deze bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] € 225,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.F.R. Storij, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2010.