ECLI:NL:RBUTR:2010:BP0112

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710459-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting door ex-vriendin wegens gebrek aan dwang

Op 24 december 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat er sprake was van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de aangeefster, ondanks de beëindiging van hun relatie, vrijwillig naar het huis van de verdachte was gegaan en dat er geen steunbewijs was voor haar verklaring dat er geweld was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de psychische druk die de aangeefster mogelijk heeft ervaren niet zodanig was dat zij in redelijkheid geen weerstand kon bieden.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangeefster gering was en dat er geen bewijs was dat de aangeefster zich in een geïsoleerde positie bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er normaal contact was met haar ouders en vriendinnen, wat erop wijst dat zij niet weerloos was. De rechtbank heeft de verklaringen van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van verkrachting. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, terwijl de behandeling van het tweede feit, de mishandeling, werd afgesplitst voor een latere zitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710459-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zijn ex-vriendin heeft verkracht;
Feit 2: zijn ex-vriendin heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
Met betrekking tot de door de raadsman opgeworpen exceptie van onbevoegdheidheid overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte was ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde feit minderjarig. Aangezien de rechters die deelnemen aan de meervoudige kamer tevens kinderrechter zijn, is de rechtbank in haar huidige samenstelling op grond van het bepaald in artikel 495, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel bevoegd van feit 2 kennis te nemen. Ter terechtzitting is echter vastgesteld dat niet is voldaan aan de formaliteiten die behoren bij het strafprocesrecht voor minderjarigen zoals neergelegd in de artikelen 495b (beslotenheid zitting), 496 (oproeping ouders) en 494 (voorlichting door de raad voor de kinderbescherming) van het Wetboek van Strafvordering. Nu de verdediging van deze formaliteiten geen afstand heeft gedaan, heeft de rechtbank feit 2 ter zitting afgesplitst van feit 1 en bepaald dat deze formaliteiten alsnog in acht dienen te worden genomen, waarna de behandeling zal worden voortgezet op een nader te bepalen besloten rechtzitting van de meervoudige kamer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die aan de bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van feit 1 in de weg staan.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van verdachte, de taps van telefoongesprekken tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer], alsmede op de getuigenverklaring van diverse vriendinnen van aangeefster.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Volgens de verdediging is geen sprake van dwang op de ten laste gelegde wijze. Het dreigen met het tonen van een brief van de abortuskliniek aan de ouders van [slachtoffer] leidt niet tot zodanige dwang dat [slachtoffer] seks heeft gehad tegen haar zin. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] aan haar haren naar boven heeft getrokken en haar aldaar heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan, aldus de verdediging. Er is geen nader bewijs dat de verklaring van aangeefster op dit punt ondersteunt. Vermoedelijk heeft [slachtoffer] aangifte gedaan, vanwege de angst om aan haar ouders te moeten vertellen dat zij seksueel actief is, dat tot drie abortussen heeft geleid. Dat geen sprake was van dwang wordt in de visie van de verdediging ondersteund door de omstandigheid dat [slachtoffer] ook na het doen van de aangifte naar verdachte bleef gaan. De ouders van [slachtoffer] waren op dat moment van de hele situatie, inclusief de abortussen, op de hoogte, zodat dit niet meer als dwangmiddel kon dienen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feit 1 heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 ten laste gelegde feit, moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Dat is het geval in een situatie waarin het voor het slachtoffer in redelijkheid geen weerstand tegen bepaalde handelingen kan bieden. De rechtbank kan op basis van het onderliggende dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat in de onderhavige zaak van een dergelijke situatie sprake was. Verdachte en aangeefster hebben een intieme relatie gehad, waaraan op een gegeven moment een einde is gekomen. Na het verbreken van die relatie hebben zij nog wel bij herhaling geslachtsgemeenschap gehad in het huis van de vader van verdachte. Aangeefster is steeds zelf naar dat huis toegegaan. Voor haar verklaring dat daarbij geweld tegen haar is toegepast op de in de tenlastelegging bij feit 1 vermelde zin ontbreekt steunbewijs. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van zodanige psychische druk dat deze als dwang in de hierboven vermelde zin zou kunnen worden aangemerkt.
Mogelijk is dat aangeefster druk van de zijde van verdachte heeft ervaren. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet buiten redelijke twijfel dat deze druk zodanig was dat de aangeefster daaraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat [slachtoffer] bij haar eerste bezoek aan verdachte nadat deze met de brief zou hebben gedreigd naar huis is gegaan zonder dat seksueel contact heeft plaatsgevonden. Daarnaast is niet gebleken dat aangeefster zich in een zodanig geïsoleerde positie heeft bevonden, dat er voor haar geen andere uitweg was dan toegeven aan verdachte. Er was betrekkelijk normaal contact met haar ouders en met haar vriendinnen en uit de beschrijving die aangeefster geeft van zichzelf volgt niet dat zij als weerloos kan worden aangemerkt. Daarvoor zijn ook anderszins geen aanknopingspunten te vinden. In het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster kan evenmin steun worden gevonden voor het oordeel dat sprake was van een zodanig overwicht van verdachte op aangeefster dat zij zich in een dwangpositie bevond. Het leeftijdsverschil tussen beiden was betrekkelijk gering; beiden waren nog zeer jong. Ook na de aangifte heeft aangeefster nog contact onderhouden met verdachte. Daaruit blijkt tenminste van een ambivalente houding van aangeefster ten opzichte van verdachte en van de relatie tussen hen beiden.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 december 2010.
Mr. Kuijer is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.