ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9919

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600599-07 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennephandel met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 8 mei 2007 betrokken was bij de hennephandel, heeft de rechtbank Utrecht op 28 oktober 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het kweken, verhandelen en/of in bezit hebben van 25,4 kilogram hennep. Tijdens de zitting ontkende de verdachte de beschuldigingen, maar de rechtbank concludeerde op basis van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het afleveren, verkopen en vervoeren van hennep. De rechtbank baseerde haar oordeel op observaties van de politie, sms-berichten en het aangetroffen geldbedrag van € 89.015,-- bij de verdachte. De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte de hennep had geteeld of bereid.

De rechtbank hield rekening met de financiële situatie van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Gezien de ernst van de feiten en de professionele wijze waarop de hennephandel werd uitgevoerd, oordeelde de rechtbank dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend was. Echter, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, werd besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het in beslag genomen geldbedrag werd verklaard voor verbeurdverklaring.

De rechtbank benadrukte dat de bewezenverklaring van het feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet een ernstige overtreding betreft, die bijdraagt aan de georganiseerde drugshandel en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke onrust. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de belangen van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600599-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 en 14 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte hennep heeft gekweekt en daarin heeft gehandeld, dan wel dat hij 25,4 kilogram hennep voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 mei 2007 hennep heeft verkocht en baseert zich daarbij op een sms-bericht van verdachte aan [betrokkene 1], een levering van 25,4 kg hennep korte tijd na dit sms-bericht, een afgeluisterd telefoongesprek van [betrokkene 1] met betrekking tot de kwaliteit van deze hennep en het aangetroffen geldbedrag van € 89.015,-- bij verdachte. De officier van justitie voert aan dat de getuigen die verklaren over de hoogte van dit geldbedrag op hun betrouwbaarheid zijn getoetst en dat nu geen twijfel meer bestaat over de hoogte van dit geldbedrag.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen De raadsman stelt dat niet is komen vast te staan dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat ook niet op grond van de adresboeken van de telefoons van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de conclusie kan volgen dat verdachte de daarin voorkomende ‘[verdachte]’ respectievelijk ‘[verdachte]’ is met genoemd telefoonnummer. Om die reden kan evenmin worden vastgesteld dat het van dat nummer afkomstige sms-bericht door verdachte is verzonden. Bovendien geldt dat de prijsopgave die uit dit sms-bericht zou blijken niet overeenkomt met het onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag. Ook uit de observaties kan niet worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij hennephandel, aangezien verdachte ter plaatse kwam om agro-artikelen af te leveren, alles aldus verdachte.
De raadsman concludeert tot vrijspraak.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Door de politie is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen een aantal personen waartegen de verdenking bestond dat deze betrokken waren bij grootschalige hennephandel en/of witwassen in Amersfoort en omgeving. Er zijn telefoongesprekken van verdachten afgeluisterd en observaties door camera’s en teams gemaakt. Hieruit kwam naar voren dat deze handel zich concentreerde rond growshop ‘[bedrijf 1]’ gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] en rond een woning aan de [adres] te [woonplaats]. Op 8 mei 2007 heeft op deze locaties een doorzoeking plaatsgevonden waarbij onder meer hennep is aangetroffen. Dit onderzoek, dat de naam ‘[naam]’ heeft gekregen, heeft geleid tot een einddossier waarin de onderzoeksbevindingen van de politie Utrecht in 21 onderscheiden zaakdossiers zijn neergelegd. Per zaakdossier is aangeven over welk strafbaar feit of welke strafbare feiten wordt gerelateerd, wanneer die zouden zijn gepleegd en welke personen ervan worden verdacht daarbij betrokken te zijn.
In zaakdossier 15 is gerelateerd over de verdenking jegens verdachte zoals hem ten laste is gelegd, dat hij op 8 mei 2007 25,4 kilogram heeft gekweekt, verhandeld en/of bij zich heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewijs voor haar oordeel dat verdachte op 8 mei 2007 heeft gehandeld in hennep in de volgende bewijsmiddelen:
Uit de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken komt het volgende naar voren. Op 8 mei 2007 te 8.59 uur vindt een telefoongesprek plaats tussen [betrokkene 1] en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna te noemen: de gebruiker). [betrokkene 1] vraagt de gebruiker of hij hetzelfde wil als gisteren en deze gebruiker verklaart dat als [betrokkene 1] hem een sms stuurt hij terug zal sms-en. Vervolgens wordt er om 9.01 uur door [betrokkene 1] vanaf telefoonnummer [telefoonnummer] een leeg sms-bericht verzonden aan de gebruiker. Door de gebruiker wordt vervolgens om 9.04 uur een sms-bericht teruggezonden met de tekst “25433*35=89015 hoe laat?”
Om 9.05 uur stuurt [betrokkene 1] een bericht terug met de tekst “5min”. Om 9.06 uur reageert de gebruiker met de tekst “Ok bij jou achter”. Om 9.08 smst [betrokkene 1] terug “Ja” en om 9.16 uur “Sms me als je er bent.” Vervolgens reageert de gebruiker om 9.16 uur met de tekst “3 min”.
Om 9.21 uur zien leden van het observatieteam een zwarte Renault bus met kenteken [kenteken] aan de achterzijde van genoemd pand parkeren, twee minuten later weer wegrijden en omstreeks 9.28 uur parkeren op de [adres] te Amersfoort, met de achterzijde van de bus in de richting van de roldeur van de growshop [bedrijf 1]. De verbalisant die later de videobeelden uitkijkt van de cameraobservatie aan de achterzijde van perceel [adres] te Amersfoort, neemt waar dat er op 8 mei 2007 tussen 9.21 uur en 9.24 uur bewegingen te zien zijn vanaf de achterzijde van de zwarte bestelauto in de richting van de schuur van het perceel.
Om 9.40 uur stuurt [betrokkene 1] een sms-bericht naar de gebruiker met de tekst: “Wat gooi ertussen, bruine zooi. Haal t er tussen weg.” Om 9.42 smst [betrokkene 1] nogmaals naar de gebruiker met de tekst: “Bel me”.
Op 8 mei 2007 treft de politie aan de [adres] te Amersfoort in de schuur bij het pand een aantal dozen aan waarin zich henneptoppen bevinden.
Verdachte wordt omstreeks 9.35 uur aangetroffen in de entreehal van de growshop. Hij verklaart dan dat hij daar gekomen is met een zwarte bus, merk Renault, kenteken [kenteken] en hij geeft toestemming voor doorzoeking van deze bus. Verdachte verklaart voorts dat hij in dienst is van [bedrijf 2], dat er € 89.015,-- in de plastic zak zit die in zijn auto is aangetroffen en dat dit geldbedrag bestaat uit bundels met alleen briefjes van € 50,-- , een los biljet van € 10,-- en van € 5,--. Verdachte verklaart voorts dat een deel ter grootte van € 59.015,-- van een klant was en dat de rest handelsgeld betrof. Wanneer de verbalisanten en verdachte met behulp van een ter plekke aanwezige geldtelmachine dit geldbedrag natellen komen ze op een totaalbedrag van € 88.515,--. Twee dagen later wordt door de divisie recherche het bedrag nageteld en dan komt de telling uit op € 89.015,-- uit. De betreffende verbalisanten van de divisie recherche hebben ter terechtzitting van 12 oktober 2010 herhaald dat € 89.015,-- het bedrag is dat zij hebben geteld.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] is geweest. Immers, verdachte is degene die rond de afgesproken tijd tussen de gebruiker en [betrokkene 1] met een bestelauto arriveert bij de [adres] te Amersfoort, en de gebruiker nadien geen sms-berichten meer stuurt, terwijl uit de nadien verstuurde sms-berichten van [betrokkene 1] kan worden afgeleid dat hij zojuist iets van de gebruiker heeft ontvangen. Bovendien komt het in de auto van verdachte aangetroffen geldbedrag en dat aanvankelijk door verdachte al is genoemd, precies overeen met het getal dat door de gebruiker in zijn sms-bericht van 8 mei 2007 om 9.04 uur wordt genoemd. Dit bedrag is ter terechtzitting, waar zij als getuigen werden gehoord, door de verbalisanten bevestigd. De rechtbank heeft geen reden tot twijfel aan de juistheid hiervan.
De rechtbank leidt uit dit sms-bericht af dat er een prijsafspraak wordt gemaakt tussen verdachte en [betrokkene 1], te weten 25,433 kilogram x € 3500,-- (per kilogram)= € 89.015,-- (totaal). Het is de rechtbank bekend dat dit geen ongebruikelijke kiloprijs is binnen de hennephandel.
Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich op 8 mei 2007 te Amersfoort schuldig heeft gemaakt aan afleveren, verkopen en vervoeren van een hoeveelheid van ongeveer 25,4 kilogram hennep. Niet bewezen acht de rechtbank dat verdachte deze hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt of dat hij dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 mei 2007 te Amersfoort opzettelijk heeft afgeleverd en verkocht en vervoerd een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 25,4 kilogram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht -en rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn- gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een geldboete van € 6.000,-- .
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een aanzienlijke strafvermindering dient te volgen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte vanwege een eerder tegen hem toegewezen vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 600.000,-- geen ruimte meer heeft om een geldboete te betalen, wat betekent dat hij de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten. De raadsman verzoekt om die reden de dagen die verdachte destijds in voorarrest heeft doorgebracht als onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen en de strafoplegging daartoe te beperken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Hierbij ging het om hoeveelheden softdrugs, die op grote schaal en op professionele wijze werden verhandeld. Met deze handel zijn forse geldbedragen gemoeid en ook de verdiensten die uit deze handel worden verkregen zijn groot. Deze handel is een onderdeel van de keten die het gebruik van softdrugs faciliteert. Een keten die uit is gegroeid tot een aanzienlijke organisatie en die veelal gepaard gaat met het plegen van andere strafbare feiten en die onrust veroorzaakt in de samenleving.
Gelet op de omvang van deze handel en het aandeel van verdachte hierin is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur op zijn plaats is.
Daar staat evenwel tegenover dat de redelijke termijn in deze fors is overschreden: de bewezenverklaarde feiten dateren uit het begin van 2007 terwijl de eerste terechtzitting pas op 29 maart 2010 heeft plaatsgehad. De rechtbank acht deze overschrijding dermate ernstig - te meer nu van de zijde van het openbaar ministerie niet duidelijk is geworden waarom de vervolging zo lang op zich heeft laten wachten- dat zulks het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, wat in beginsel bij deze feiten passend is, in de weg staat.
De rechtbank zal bij het opleggen van een straf rekening houden met de financiële situatie van verdachte, maar ook met het feit dat verdachte -gelet op zijn strafblad- eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Bovendien houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid hennep heeft verkocht en geleverd. Dit duidt er op dat zijn handelen een professioneel karakter heeft. Om die reden kan de rechtbank niet volstaan met een vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Vanwege de kans op recidive bij de verdachte acht de rechtbank het noodzakelijk om een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 160 uur passend en geboden is, met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen voorwerp, te weten het geldbedrag van € 89.015,--, is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat met betrekking tot dit voorwerp het strafbare feit is gepleegd.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 89.015, .
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. P. Bender en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2010.