ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9769

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600728-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor woninginbraken met een uitgebreid strafblad

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 13 december 2010, is de verdachte beschuldigd van twee woninginbraken. De officier van justitie heeft overtuigend bewijs gepresenteerd, waaronder aangiftes, getuigenverklaringen en fotobewijsconfrontaties, waaruit blijkt dat de verdachte betrokken was bij de inbraken op 15 en 16 juni 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader inbraken heeft gepleegd in woningen te [woonplaats], waarbij waardevolle goederen zijn weggenomen. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en getuigenverklaringen voldoende waren om de verdachte te identificeren als de dader. De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging over een onrechtmatige staandehouding en aanhouding afgewezen, omdat er voldoende reden was voor de politie om de verdachte aan te spreken en aan te houden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden, rekening houdend met zijn uitgebreide strafblad en de ernst van de gepleegde feiten. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte vrijgesproken is van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600728-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander drie personenauto’s van een bedrijfsterrein heeft weggenomen dan wel één van deze personenauto’s heeft geheeld;
Feit 2: samen met een ander heeft ingebroken in een woning;
Feit 3: samen met een ander heeft ingebroken in een woning.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, omdat op basis van het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal niet kan worden vastgesteld hoe verdachte aan één van de weggenomen personenauto’s, te weten de Peugeot 206, is gekomen.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangiftes, de getuigenverklaringen, de fotobewijsconfrontaties met drie getuigen, waarbij verdachte door de drie getuigen wordt herkend, en de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van deze strafbare feiten gedetineerd zat.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige staandehouding van verdachte, nu een staandehouding een vrijheidsbeperkende bevoegdheid betreft en er op het moment dat verdachte staande werd gehouden geen sprake was van een verdenking van het plegen van enig strafbaar feit.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding. Verdachte werd aangehouden op grond van de verdenking van diefstal dan wel heling. Uit het relaas in het onderliggende dossier blijkt echter dat de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten pas na de aanhouding van verdachte is vastgesteld, aldus de verdediging. Nu er op het moment van aanhouding van verdachte geen sprake was van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit is de aanhouding van verdachte onrechtmatig geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat als gevolg van de onrechtmatige staandehouding en de onrechtmatige aanhouding er sprake is van een verzuim dat niet meer hersteld kan worden, wat in deze zaak dient te leiden tot uitsluiting van de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen van het bewijs. Volgens de verdediging is er daardoor onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de door de officier van justitie genoemde M-melding aan het dossier toe te voegen en daartoe de zaak aan te houden dan wel het onderzoek te heropenen.
Overigens heeft de verdediging aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verweer onrechtmatige staandehouding:
De rechtbank overweegt dat de verbalisanten op 21 juli 2010 om 11.45 uur twee personen zien lopen in de Dunantlaan te Pijnacker. Het viel de verbalisanten op dat deze personen een onlogische looproute hadden. Uit de door de verbalisanten gegeven toelichting hierop blijkt dat de mannen schichtig om zich heen keken toen zij de politie zagen en dat ze zich kennelijk ongemakkelijk voelden. Beide personen waren voor de verbalisanten geheel onbekend. De woonwijk waar ze liepen betrof een wijkje waarin veel mensen van middelbare leeftijd wonen en waarvan de meesten om 11.45 uur op hun werk zitten. Daar kwam bij dat het vakantietijd was, waardoor veel woningen in het wijkje niet bewoond waren. Mede gezien het feit dat er recentelijk een aantal woninginbraken hadden plaatsgevonden in de gemeente Pijnacker-Nootdorp vond de politie de gang van zaken aanleiding om beide personen aan te spreken.
Verbalisanten hebben beide personen daarbij naar hun personalia gevraagd. Verdachte en zijn metgezel, [metgezel], hebben hieraan meegewerkt door hun personalia op te geven aan de verbalisanten.
De rechtbank overweegt dat iedere opsporingsambtenaar bevoegd is om een persoon aan te spreken en naar zijn personalia te vragen, zeker als omstandigheden hem daartoe aanleiding geven. Daarmee is nog geen sprake van een staandehouding. In het proces-verbaal van bevindingen reppen de verbalisanten ook niet van een staandehouding. Dat er in het kaartje bij het proces-verbaal en in het loopproces-verbaal van het dossier wel wordt gesproken van “staandehouding”, maakt dit niet anders. Het proces-verbaal van bevindingen moet immers gezien worden als het brondocument van hetgeen zich volgens de verbalisanten heeft voorgedaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het verweer van de raadsvrouw dat er sprake zou zijn geweest van een onrechtmatige staandehouding, nu er geen staandehouding heeft plaatsgevonden.
Verweer onrechtmatige aanhouding:
De rechtbank stelt vast dat blijkens het proces-verbaal de verbalisanten na de persoonscontrole werden bijgesproken door bureau Pijnacker-Nootdorp, waarbij werd aangegeven dat verdachte vermoedelijk zou rijden in een gestolen groenkleurige Peugeot 206. De officier van justitie heeft ter terechtzitting op dit punt toegelicht dat de informatie dat verdachte in een gestolen groenkleurige Peugeot 206 zou rijden afkomstig was van een M-melding. Op basis van informatie opgenomen op de website van de BRI, een intranetsite van de politie, waar politieagenten naar aanleiding van eigen waarnemingen informatie op kunnen zetten, is verdachte gekoppeld aan de gestolen auto. Verbalisanten zien op 21 juli 2010 na de persoonscontrole verdachte en zijn metgezel wegrijden in een groenkleurige Peugeot. Korte tijd later wordt verdachte aangehouden als verdachte van artikel 310 en artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die hiervoor zijn benoemd - het aanspreken en vervolgens wegrijden van verdachte en zijn metgezel in de Peugeot 206 in combinatie met de door het bureau Pijnacker-Nootdorp doorgegeven informatie - op dat moment een redelijk vermoeden van schuld aan diefstal dan wel heling konden doen rijzen. Dat de betreffende M-melding zich niet in het dossier bevindt, acht de rechtbank in dit geval niet bezwaarlijk. Er is immers niet vanuit de M-melding een onderzoek gestart, maar de informatie uit de M-melding is toegepast in de bestaande – in de ogen van verbalisanten opmerkelijke – situatie. Daarbij is van belang dat de M-melding verdachte koppelt aan een (vermoedelijk gestolen) groenkleurige Peugeot 206 en verbalisanten op dat moment verdachte zien wegrijden in een groenkleurige Peugeot. Die omstandigheden in hun onderling verband leveren een redelijk vermoeden van schuld aan diefstal dan wel heling. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding. De rechtbank acht toevoeging van de M-melding niet noodzakelijk en wijst het verzoek van de verdediging af.
Vrijspraak feit 1 primair:
De rechtbank overweegt dat de Peugeot 206, waarin verdachte op 21 juli 2010 werd aangetroffen, tussen 12 april 2010 en 13 april 2010 was gestolen vanaf een bedrijfsterrein in Mijdrecht. Gelet op de lange tijdsduur tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte in de auto, alsmede het ontbreken van enig ander bewijs dat verdachte bij de diefstal van de auto betrokken is geweest, zal de rechtbank verdachte van feit 1 primair vrijspreken.
Vrijspraak feit 1 subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs in het dossier voorhanden is op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de Peugeot 206 wetenschap had dan wel kon hebben van de diefstal van deze auto. De rechtbank zal verdachte daarom ook van feit 1 subsidiair vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2 en feit 3:
[slachtoffer] deed aangifte bij de politie van een inbraak in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats], op 15 juni 2010 tussen 16.30 uur en 16.41 uur. Aan de achterzijde van de woning was van de toegangsdeur ter hoogte van de deurklink een ruitje vernield. Het klapraam van de keuken stond open. Een ruitje ter hoogte van de vergrendeling was vernield. Uit de woning was een flat-screen televisie, merk Philips, type ambi light, 94 centimeter, weggenomen.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat hij op 15 juni 2010 om 16.30 uur langs de woning op de [adres] reed. Hij zag aan de zijkant van de woning een lichtje knipperen en vermoedde dat er iets niet in orde was. [getuige 1] zette zijn voertuig voor de woning stil. Er kwam een man door de struiken van de tuin op hem aflopen en deze man vroeg wat hij daar moest. Deze man had donker tot zwart achterover gekamd haar, een mager postuur en een tatoeage van ongeveer 4 centimeter aan de rechterkant van zijn nek. [getuige 1] zag dat een andere man uit de woning kwam lopen met een groot scherm in zijn handen. [getuige 1] kon in zijn spiegel het kenteken van een personenauto lezen die voor de woning in de berm stond. Het betrof een ijsblauwe Peugeot 206 met kenteken [kenteken]. De getuige gaf aan dat hij de man, die als eerste naar hem kwam toelopen, zeker zou kunnen herkennen.
Op 3 augustus 2010 werd een meervoudige fotobewijsconfrontatie gehouden, waarbij getuige [getuige 1] werd geconfronteerd met elf foto’s van personen. De foto van de verdachte stond op plaats 10.
Op de foto van verdachte waren een tweetal tatoeages zichtbaar in de nek. Omdat de overige foto’s geen tatoeages in de nek lieten zien werd de foto van verdachte zo aangepast dat geen tatoeages meer zichtbaar waren.
[getuige 1] verklaarde dat hij de persoon afgebeeld op de foto boven nummer 10 herkende als de persoon die hij had gezien bij de woninginbraak. De getuige verklaarde direct na de fotobewijsconfrontatie dat de persoon op het moment van de inbraak een tatoeage in zijn nek had.
[slachtoffer 2] deed aangifte bij de politie van een inbraak in zijn woning op [adres] te[woonplaats], op 16 juni 2010. De daders waren binnengekomen door een raam aan de achterzijde van de woning open te breken. Uit de woning zijn een televisie, Sony Bravia, inclusief afstandsbediening, een MP3-speler, oordopjes, een zonnebril, een vaasje en meerdere sieraden weggenomen.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat zij op 16 juni 2010 in haar tuin aan het werk was toen zij iets op de grond hoorde vallen, welk geluid bij haar buren de familie [slachtoffer 2] vandaan kwam. [getuige 2] is naar de woning toegelopen en zag bij de oprit een personenauto staan, een blauwe Peugeot 206. Twee mannen liepen vanaf de woning richting de auto. [getuige 2] is naast het raam van de bestuurder gaan staan en keek de bestuurder aan. De mannen reden met hoge snelheid weg. [getuige 2] heeft toen het kenteken gelezen, [kenteken]. De getuige verklaarde de bestuurder van de auto te kunnen herkennen.
Op 31 augustus 2010 werd een meervoudige fotobewijsconfrontatie gehouden, waarbij getuige [getuige 2] werd geconfronteerd met 11 foto’s van personen. De getuige verklaarde dat zij de persoon op foto nummer 9 herkende als de persoon die zij bij de inbraak had gezien. De door de getuige herkende persoon op de foto is [verdachte].
Getuige [getuige 3] verklaarde op 15 juni 2010 dat zij die dag om 14.20 uur thuis kwam. Er stond toen een jongen bij het hek van de oprit en naast haar woning stond een groene Peugeot 206, gekentekend [kenteken]. Naast deze auto stond een jongen. De man bij het hek vroeg haar de weg naar ’t Vierkantje, een dorpscafé in Berkel en Rodenrijs. De jongen bij het hek had een mager postuur, donker/zwart kort haar, een letter-tatoeage in zijn nek en een tatoeage op zijn ringvinger. De jongens verlieten uiteindelijk in de auto haar erf.
Op 29 september 2010 werd een meervoudige fotobewijsconfrontatie gehouden met getuige [getuige 3]. De getuige werd geconfronteerd met 11 foto’s van personen. De foto van verdachte was opgenomen op nummer 3. De bij verdachte zichtbare tatoeage in de hals was middels een fotobewerkingsprogramma verwijderd.
De getuige verklaarde dat zij de persoon afgebeeld op fotonummer 3 herkende als de man die zij had gesproken. De getuige miste de tatoeages die zij in zijn nek had waargenomen.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2010 waargenomen dat verdachte een tatoeage in zijn nek en een tatoeage op zijn linkerringvinger heeft.
Op 21 juli 2010 werd verdachte aangehouden, nadat hij was gesignaleerd als inzittende van een Peugeot 206, voorzien van het kenteken [kenteken].
De rechtbank stelt op grond van de genoemde bewijsmiddelen vast dat er zowel op 15 als 16 juni 2010 twee personen zijn gezien als behorend bij de Peugeot 206 met kenteken [kenteken], de auto die is gezien bij beide woninginbraken. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat zij in ieder geval één van deze personen goed hebben gezien. Vervolgens herkennen beide getuigen verdachte als deze persoon in de meervoudige fotobewijsconfrontatie. De verklaring van getuige [getuige 3] en de positieve herkenning van verdachte door deze getuige als één van de personen die op 15 juni 2010 in de Peugeot 206 met kenteken [kenteken] reed, acht de rechtbank ondersteunend voor de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat ook zij de persoon die zij later herkent als verdachte goed heeft gezien. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte te twijfelen nu verdachte niet alleen wordt herkend, maar ook omdat de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] verklaren over specifieke kenmerken die zij hebben gezien. [getuige 1] wijst op een tatoeage in de nek als specifiek kenmerk van de persoon die hij op 15 juni 2010 op het moment van de inbraak heeft gezien. [getuige 3] geeft aan dat de persoon die zij op 15 juni 2010 heeft gezien, naast een tatoeage in de nek, ook een tatoeage op de ringvinger had. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor de conclusie dat niet verdachte, maar zijn neef [verdachtes neef] de inbraken heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de onder 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 15 juni 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de Kapelleweg nr 11 heeft weggenomen een flat-screen televisie (merk Philips, ambi light, 94 centimeter), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door braak te weten het inslaan van ruiten van die woning;
3.
op 16 juni 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een televisie (merk Sony, type Bravia, inclusief afstandsbediening) en een MP-3 speler en oordopjes en een zonnebril en een vaasje en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door braak te weten het openbreken van een raam aan de achterzijde van de woning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 2 en feit 3:
Telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op haar vordering tot vrijspraak van feit 1 primair en feit 1 subsidiair.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk dient te verklaren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededader twee woninginbraken gepleegd, waarbij zij een aantal goederen hebben weggenomen. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woningen als bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 september 2010 blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van inbraken en diefstallen waarbij lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten, het uitgebreide strafblad van verdachte en het feit dat verdachte ter zitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van tien (10) maanden passend en geboden. Gelet op de straftoemeting in vergelijkbare zaken zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 12.518,69 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en feit 3:
Telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2010.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.