ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9757

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600599-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 oktober 2010 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel. De verdachte, geboren in 1968, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. F.G.L. van Ardenne. Tijdens de zitting zijn zowel de verdachte als de officier van justitie gehoord. De rechtbank constateerde dat de verdachte geen opgave had gedaan van de kosten die hij mogelijk had gemaakt om het voordeel te verkrijgen, waardoor het onduidelijk bleef of hij de hennep zelf had gekweekt, gekocht of op een andere manier had verkregen. Hierdoor kon de rechtbank geen rekening houden met eventuele kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De officier van justitie had verzocht om een verdubbeling van het bedrag als basis voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bood voor deze verhoging. Uiteindelijk schatte de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 89.015,--. In het vonnis van 28 oktober 2010 werd de verdachte veroordeeld tot de in dat vonnis vermelde straf en werd tevens besloten tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen bedrag van € 89.015,--. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen betalingsverplichting zou worden opgelegd, tenzij de beslissing tot verbeurdverklaring niet in rechte vast kwam te staan.

De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie voor het overige af. De beslissing werd genomen door mr. A. van Maanen, voorzitter, en de rechters mr. P. Bender en mr. J.P. Killian, in aanwezigheid van griffier mr. E.M. Scheffer. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2010.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16.600599-07
beslissing van de rechtbank d.d. 28 oktober 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16.600599-07 waaruit blijkt dat verdachte op 28 oktober 2010 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld terzake van -kortgezegd- handel in hennep tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord.
2. De beoordeling.
Dat verdachte op 8 mei 2007 te Amersfoort zich schuldig heeft gemaakt aan afleveren, verkopen en vervoeren van een hoeveelheid van ongeveer 25,4 kilogram hennep blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen opgenomen in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht d.d. 28 oktober 2010. Uit de inhoud van een sms-bericht d.d. 8 mei 2010 te 9.04 uur leidt de rechtbank een prijsafspraak af tussen verdachte en [betrokkene 1], te weten 25,433 kilogram x € 3500,-- (per kilogram)= € 89.015,-- (totaal).
Dit bedrag is bovendien kort nadien in verdachtes auto aangetroffen. De verbalisanten die het geld twee dagen na de inbeslagname hebben geteld hebben de hoogte van dit bedrag ter terechtzitting waar zij als getuigen werden gehoord, bevestigd.
De rechtbank heeft geen reden tot twijfel aan de juistheid van deze telling en gaat er dan ook vanuit dat dit het bedrag is dat bij verdachte in beslag is genomen en hij als wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Hoewel het de rechtbank aannemelijk voorkomt dat tevens kosten zijn gemaakt om dit voordeel te kunnen genieten heeft verdachte er voor gekozen geen enkele opgave te willen doen van de hoogte daarvan. Het is de rechtbank dan ook niet bekend of verdachte de hennep zelf heeft gekweekt, van een ander heeft gekocht of op een andere wijze heeft verkregen. Nu elk inzicht in eventuele kosten ontbreekt zal de rechtbank die niet bij haar schatting van het wederrrechtelijk verkregen voordeel betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een verdubbeling van het bedrag als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, . De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve schatten op een bedrag van € 89.015,--, en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
In het voornoemde vonnis van 28 oktober 2010 is verdachte veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf en heeft de rechtbank tevens beslist tot verbeurdverklaring van de bij verdachte in beslaggenomen € 89.015,--. Verdachte is het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel hiermee derhalve reeds uit andere hoofde ontnomen. De rechtbank zal dan ook beslissen dat verdachte geen betalingsverplichting wordt opgelegd tenzij de beslissing tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen € 89.015,-- niet in rechte bij onherroepelijk vonnis komt vast te staan.
3. De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 89.015,--.
Zij legt verdachte geen verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 89.015,-- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, tenzij de beslissing tot verbeurdverklaring van de inbeslag genomen € 89.015,--, als genomen in het vonnis van 28 oktober 2010 met parketnummer 16.100599-07, niet bij onherroepelijk vonnis komt vast te staan.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. P. Bender en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2010.