ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9582

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/070107-96
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met ernstige antisociale persoonlijkheidstoornis

In de zaak van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1970 en verblijvende in de Pompestichting te Vught, heeft de rechtbank Utrecht op 9 december 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) voor de duur van twee jaar. De officier van justitie had deze verlenging gevorderd, gezien de problematiek van de betrokkene, die als fors en hardnekkig werd gekarakteriseerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de antisociale persoonlijkheidstoornis van de betrokkene meegewogen, evenals het risico op recidive bij een eventuele beëindiging van de TBS. Deskundigen hebben geadviseerd om de TBS te verlengen, waarbij zij de positieve ontwikkeling van de betrokkene in de behandeling hebben erkend, maar ook hebben benadrukt dat het nog te vroeg is voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.

Tijdens de zitting op 25 november 2010 heeft de getuige-deskundige P.E. Geurkink verklaard dat er voor de behandeling een periode van twee jaar nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve vooruitgang, de betrokkene nog niet klaar is voor een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. De rechtbank heeft de veiligheid van anderen als een belangrijke factor in haar beslissing meegenomen en geconcludeerd dat de verlenging van de TBS noodzakelijk is om het risico op hernieuwd delictgedrag te minimaliseren.

De rechtbank heeft ook de standpunten van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw gehoord, die pleitten voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging. Echter, de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor een gestructureerde behandeling. De beslissing om de TBS te verlengen is genomen op basis van de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de veiligheid van de samenleving vooropstelde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/070107-96
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen:
[terbeschikkinggestelde],
geboren op [1970] te [geboorteplaats]
verblijvende: Pompestichting, locatie Vught,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De stukken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 10 juni 1997 waarbij[terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 3 juli 1998;
- de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, d.d. 30 juni 2009, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd voor de duur van twee jaar;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 20 september 2010, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van[terbeschikkinggestelde] met 2 jaar;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [terbeschikkinggestelde] t/m 27 mei 2010;
- het rapport van de Pompestichting, locatie Vught d.d. 1 augustus 2010, opgesteld door drs. P.A.J. Hulsbos (psychiater en plv. hoofd van de inrichting), waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van [terbeschikkinggestelde] met twee jaar;
- een advies d.d.26 augustus 2010 van drs. P.E. Geurkink, psycholoog en een advies d.d. 3 september 2010 van drs. H.A. Gerritsen, psychiater, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van [terbeschikkinggestelde] met twee jaar;
- een proces-verbaal ter terechtzitting d.d.29 oktober 2010 van deze rechtbank.
2 De procesgang.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, advocaat te Rotterdam. Voorts zijn de getuige-deskundigen P.E. Geurkink en M.W.Chr. van de Rijdt gehoord.
3 Het standpunt van de inrichting en deskundigen
De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de inrichting en van de standpunten van de deskundigen drs. H.A. Gerritsen en drs. P.E. Geurkink.
3.1 Het standpunt van de inrichting
De getuige-deskundige M.W.Chr. van de Rijdt heeft ter zitting d.d. 28 oktober 2010 en 25 november 2010 het rapport en het advies van de inrichting toegelicht.
De getuige-deskundige heeft verklaard dat de behandeling een sterk stijgende lijn laat zien en dat de terbeschikkinggestelde zich sinds enige tijd openstelt voor behandeling.
De getuige-deskundige heeft verder verklaard dat er voor het einde van het jaar een aanvraag tot het beëindigen van de longstay status van betrokkene wordt ingediend. Binnen de huidige setting is alles heel gecontroleerd en gestructureerd. Het gevaar schuilt in de klinische periode maar vooral in de periode daarna, bij het maken van stappen naar buiten. In de behandeling moet betrokkene laten zien dat hij de ingezette weg kan volhouden en verstandig en verantwoordelijk kan omgaan met de uitbreiding van zijn vrijheden. Gelet op het verleden, zijn eerdere TBS, de diverse ontvluchtingen en de aanwezige psychische stoornis is voorzichtigheid en zorgvuldigheid geboden. Vanuit een behandelsetting zijn voor de kliniek de mogelijkheden om te toetsen hoe iemand met zijn vrijheden en verantwoordelijkheden omgaat ruimer dan wanneer iemand in de long-stay zit. Dit maakt de mogelijkheden op verlof ook groter. Een kortdurende behandeling is zeker op zijn plaats. Echter “kortdurend” is hier een relatief begrip. Voor het bedoelde traject is zeker een termijn van twee jaar nodig. Een voorwaardelijke beëindiging is op dit moment te voorbarig, gelet op het verleden, de persoon van betrokkene en de relatief korte periode dat het nu beter met hem gaat.
Het is duidelijk dat betrokkene meer open staat voor inzicht in zijn problematiek, echter dit inzicht is nog steeds wel beperkt. Betrokkene lijkt “haast” te hebben met het terugkeren naar de behandeling en onderschat de moeite, de tijd en stappen die daarvoor en voor een daadwerkelijke resocialisatie nodig zijn. In de afgelopen periode hebben zich geen ernstige misdragingen of delicten voor gedaan en is er geen middelengebruik aangetoond.
Aangezien de problematiek van betrokkenen fors, hardnekkig en zeer moeilijk veranderbaar is, is het de vraag of de nieuwe behandelpoging op termijn gaat leiden tot een (volledige) resocialisatie. Ook indien de behandel- en resocialisatiepoging slaagt, zal hoogstwaarschijnlijk op de lange termijn een vorm van externe begeleiding en structuur aan betrokkene geboden dienen te worden ter voorkoming van recidive.
Zonder het huidige dwingende kader van de maatregel van terbeschikkingstelling wordt het risico op hernieuwd delictgedrag als hoog ingeschat. De getuige-deskundige merkt hierbij op dat er bij betrokkene nog steeds sprake is van een ernstige antisociale persoonlijkheidstoornis. Voor een onderzoek naar de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging acht de getuige-deskundige het nog veel te vroeg.
3.2 Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen
De standpunten van drs. P.E. Geurkink, psycholoog en drs. H.A. Gerritsen, psychiater, blijken uit de door hen afzonderlijk opgemaakte rapportages. De getuige-deskundige P.E. Geurkink heeft ter zitting d.d. 25 november 2010 voornoemde rapportages toegelicht.
Beide deskundigen achten op dit moment gronden aanwezig om te adviseren om de TBS te verlengen. Zij concluderen dat bij wegvallen van de TBS het recidiverisico op toekomstige delicten als hoog moet worden geschat. Betrokkene heeft de afgelopen periode een positieve vooruitgang laten zien. Geadviseerd wordt betrokkene een nieuwe kans op een behandelafdeling te geven. De behandeling dient te geschieden vanuit een klinische situatie en vooral gericht te zijn op de toekomst buiten de kliniek.
Ter terechtzitting d.d. 25 november 2010 heeft P.E. Geurkink verklaart dat er voor het traject en een behandeling als voornoemd zeker een periode van twee jaar nodig is. Niettemin zou het goed zijn als de terbeschikkinggestelde zo snel mogelijk ook externe elementen in zijn behandeling zou krijgen. De heer Geurkink realiseert zich dat “zo snel mogelijk” in de huidige setting niet eenvoudig te realiseren is. Voor een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel is het naar zijn oordeel te vroeg. Voor betrokkene is een dergelijke overgang vanuit de heel beschermende structuur van de longstay een te grote stap. .
Op grond van hun bevindingen hebben beide deskundigen geadviseerd om de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen voor de duur van 2 jaar.
4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting de vordering strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar gehandhaafd.
5 Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de terbeschikkinggestelde het laatste jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De terbeschikkinggestelde heeft zich aan bij het standpunt van zijn raadsvrouw aangesloten. Hij heeft benadrukt dat hij drie jonge dochters heeft voor wie hij graag verantwoordelijkheid wil nemen. De wens om betrokken te zijn bij het leven van zijn dochters geeft hem de motivatie om alle stappen te zetten die nodig zijn om uit de TBS te komen.
6 De beoordeling
Gelet op voormelde adviezen en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van [terbeschikkinggestelde] wordt verlengd met 2 jaar.
De rechtbank overweegt dat betrokkene de afgelopen periode een bijzonder positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en gemotiveerd is om verdere stappen te nemen. De getuige-deskundigen en de kliniek zijn het eens over het te volgen traject. De rechtbank gaat er vanuit dat de kliniek voor het einde van dit jaar een verzoek tot beëindiging van de longstay status zal indienen en dat het voorgestelde traject zo spoedig mogelijk zal worden gestart. Dit traject houdt in dat de kliniek heeft voorgesteld om na een zo kort mogelijke klinische behandeling over te gaan tot het aanvragen van verlof. Vervolgens zal de behandeling zich zodra dat verantwoord is richten op activiteiten buiten de kliniek.
De rechtbank overweegt dat er voor het genoemde traject, gelet op de achtergrond van de terbeschikkinggestelde, ook als dit traject voortvarend wordt opgepakt, zeker een periode van twee jaar nodig is. Op basis van de geschetste risico’s en het te verwachten behandelverloop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een kortere verlenging dan twee jaren.
Voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is er naar het oordeel van de rechtbank thans dan ook geen enkele indicatie en aanleiding. Het verzoek tot aanhouding zal dan ook worden afgewezen.
7 De toegepaste artikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [terbeschikkinggestelde] met 2 jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2010.