ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9524

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/447004-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen en poging tot oplichting met gebruik van bankgegevens

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 26 november 2010, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van oplichting, poging tot oplichting en medeplichtigheid aan diefstal. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 12 en 14 augustus 2009, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [benadeelde], heeft misleid om zijn bankpas, pincode en identiteitsbewijs af te geven. De verdachte heeft zich voorgedaan als de oom van een medeverdachte en heeft het slachtoffer overtuigd dat hij een lening kon afsluiten, wat uiteindelijk leidde tot de verduistering van een aanzienlijk bedrag van de rekening van het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door de bankgegevens van het slachtoffer aan een derde te verstrekken, opzettelijk de kans heeft aanvaard dat er criminele handelingen zouden plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor het oplichten van het slachtoffer, maar ook voor de poging tot oplichting van de Rabobank, waarbij medeverdachten betrokken waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, samen met een werkstraf van 160 uren.

Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, waarbij de rechtbank rekening hield met de eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 2.948,65, en heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en het misbruik van vertrouwen dat de verdachte heeft gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/447004-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte] geboren op [1990] te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats], [adres]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: (feit 1) samen met een ander of anderen [benadeelde] heeft opgelicht; (feit 2) medeplichtig is geweest bij of aan een poging om de Rabobank op te lichten; (feit 3) medeplichtig is geweest bij of aan de diefstal in vereniging van een geldbedrag van de rekening van voornoemde [benadeelde].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 12 november 2010 bekend dat hij het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij daarvoor niet verantwoordelijk is. Zijn bijdrage heeft zich immers beperkt tot het bewegen van [benadeelde] om zijn bankpas met pincode en identiteitsbewijs af te staan. Wat anderen daarmee nadien hebben gedaan rekent hij niet tot zijn verantwoordelijkheid en hij stelt daar ook geen voordeel van te hebben genoten.
4.3 Het standpunt van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent de ten laste gelegde feiten het volgende.
Aangever [benadeelde] heeft op 14 oktober 2009 bij de politie verklaard dat hij op 12 augustus 2009 via MSN aan het chatten was met [naam]. [naam] vertelde hem dat een oom van haar bij een bank in Amsterdam werkte en die kon leningen afsluiten en zou, na opname van het geld, deze kunnen verwijderen. Aangever [benadeelde] zou daar minimaal € 12.000,00 aan over houden. Vervolgens werd er een persoon, haar oom, aan de ‘chat’ toegevoegd. De naam van de oom was – volgens aangever - [verdachte] en deze oom wist aangever via MSN ervan te overtuigen dat de lening 100% betrouwbaar was en dat, als aangever nog diezelfde dag naar Amsterdam zou komen, hij op 14 augustus 2009 al de € 12.000,00 zou kunnen hebben.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 12 augustus 2009 naar station Amsterdam-Amstel is gegaan. Daar heeft hij [verdachte] gebeld op het telefoonnummer 06-38247324 en hem en een vriend ontmoet, die bij de bank zou werken. Aangever moest zijn bankpas met pincode en ID-kaart aan die vriend van [verdachte] geven, die de lening zou afsluiten.
Op 14 augustus 2009 heeft aangever [benadeelde] opnieuw afgesproken op Amsterdam-Amstel met de vriend van [verdachte] door te bellen naar het telefoonnummer 06-57503330. Deze gaf hem de pinpas kort terug, zodat aangever zelf geld kon pinnen. Daarna heeft aangever de pinpas weer aan die vriend teruggegeven. Later diezelfde dag werd naar het huis van aangever [benadeelde] gebeld door de Rabobank in Linschoten. Er was geld van zijn bankrekening gehaald. In totaal is er op 14 augustus 2009 € 4.422,98 verdwenen.
Uit onderzoek is gebleken dat op 14 augustus 2009 door onbekend gebleven personen
€ 902,02 , € 400,66 en € 900,30 is opgenomen bij het GWK-kantoor op station Amsterdam-Amstel, dat er € 1.220,00 is gepind bij de Rabobank bij de Arena in Amsterdam en dat er € 1.000,00 is overgemaakt naar een rekening van [naam]. Deze [naam] heeft later bij de politie verklaard dat zij haar bankrekeninggegevens aan een jongen beschikbaar had gesteld als ‘doorsluisrekening’.
Ook heeft de Rabobank aangever [benadeelde] laten weten, volgens voornoemde verklaring van aangever, dat er een kleine blanke jongen en een lange donkere jongen in de bank in Linschoten waren geweest op 14 augustus 2009 met zijn bankpas en legitimatie.
Op de door de Rabobank ter beschikking gestelde camerabeelden is door verbalisant [verbalisant] waargenomen dat op 14 augustus 2009 twee jongens meerdere keren in het bankgebouw zijn geweest. Volgens bankmedewerker [naam] is op 14 augustus 2009 omstreeks 13.30 uur eerst de blanke jongen bij de Rabobank binnen geweest, omdat hij de paslimiet wilde verhogen. Een minuut later kwam de jongen terug met de Antilliaanse jongen. Hij wilde een opname van een eenmalig bedrag van € 4000,00 en daarom wilde hij de limiet verhogen. Bankmedewerker [naam] vroeg naar de bankpas en legitimatie en zag dat de bankpas en legitimatie op naam stonden van [benadeelde]. De jongen aan de balie leek weliswaar op de foto, maar niet erg goed. De bankmedewerker had de indruk dat de blanke jongen onder druk werd gezet door de donkere jongen. De donkere jongen zei onder meer wat de bedoeling was. Toen de bankmedewerker zei dat de jongen thuis via internetbankieren geld moest overmaken van zijn spaarrekening naar de betaalrekening, zijn de jongens weggegaan, waarop de blanke jongen nog eenmaal terugkwam met de vraag of hij dit ook kon regelen in een andere provincie.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de donkere jongen is geweest die op de beelden zichtbaar is en dat hij samen met de blanke jongen, [naam], in het bankgebouw is geweest, omdat [naam] zijn limiet wilde verhogen. Aangever [benadeelde] heeft van een foto, die gemaakt is van de hiervoor genoemde door de Rabobank te Linschoten ter beschikking gestelde camerabeelden, de daarop zichtbare donkere jongen herkend als de vriend van [verdachte] en als de persoon die voor hem de lening bij de bank zou afsluiten. Hij is ook de persoon van wie aangever [benadeelde] op 14 augustus 2009 zijn bankpasje terugkreeg om te kunnen pinnen op station Amsterdam-Amstel. Ter terechtzitting c.q. bij de politie heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] inderdaad een vriend van hem is en dat zij elkaar bijna dagelijks zien.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 12 november 2010 verklaard dat hij zich op 12 augustus 2009 via de MSN heeft voorgedaan als de oom van [naam]. [verdachte] heeft verklaard dat hij tegen [benadeelde] heeft verteld dat hij zijn bankpasje met pincode nodig had om een lening te laten afsluiten. Het zou kunnen dat hij daarbij gezegd heeft dat [benadeelde] € 12.000,00 zou krijgen. [verdachte] heeft verklaard dat hij natuurlijk wist dat het niet de bedoeling was om een lening af te sluiten. Volgens verdachte ter terechtzitting was het de bedoeling dat op de rekening van [benadeelde] een bedrag zou worden gestort, dat er vervolgens weer afgehaald zou worden en een ieder van de betrokkenen een deel zou krijgen. Bij de politie heeft verdachte [verdachte] verklaard dat het hem en in Amsterdam in zijn algemeenheid bekend is dat je geld kunt maken als je beschikt over de bankgegevens en bescheiden van iemand anders. Je hebt daar mensen nodig voor nodig die wat naïef zijn en snel geld willen zien.
Deze verklaring van verdachte bevestigt de verklaring van [benadeelde] dat hij door verdachte met een samenweefsel van verdichtsels onder meer inhoudende een valse belofte heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpas, pincode en legitimatiebewijs. Daarmee is het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Over de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] heeft volgens zijn verklaring ter terechtzitting de bankpas en de ID-kaart aan een andere jongen gegeven, waarvan hij stelt geen andere gegevens te kunnen of willen verstrekken. Zijn rol was dat hij bemiddeld heeft tussen aangever [benadeelde] en de andere jongen en dat hij tot aan de afspraak op 12 augustus 2009 betrokken is geweest en daarna niet meer. Verdachte heeft –naar hij stelt- ook geen geld ontvangen.
Uit de bewijsmiddelen zoals hierboven vermeld volgt dat medeverdachte [medeverdachte] samen met een andere onbekend gebleven blanke jongen heeft getracht de Rabobank te Linschoten te bewegen tot afgifte van 4000 euro, waarbij deze blanke jongen in strijd met de waarheid werd gepresenteerd als zijnde [benadeelde]. Aldus hebben medeverdachte [medeverdachte] en deze onbekend gebleven blanke jongen zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van de Rabobank Linschoten.
Voorst blijkt uit vorenvermelde bewijsmiddelen dat onbekenden met de bankpas van [benadeelde] en diens pincode geld hebben opgenomen van de rekening van [benadeelde] en van diens rekening een geldbedrag naar een andere rekening hebben overgeboekt. Aldus hebben deze onbekenden zich schuldig gemaakt aan diefstal daarbij gebruikmakend van een valse sleutel.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte hieraan op zijn minst medeplichtig, aangezien hij de bankpas en het identiteitsbewijs van [benadeelde] aan een andere jongen heeft doorgegeven en aldus direct dan wel indirect opzettelijk middelen en gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Voor zover verdachte heeft beoogd te betogen dat zijn opzet daar niet op gericht is geweest, verwerpt de rechtbank dit betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door het ter beschikking stellen van de bankpas met pincode en het identiteitsbewijs van [benadeelde] aan een derde immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er geldopnames en/of overboekingen van de rekening van [benadeelde] zouden volgen en dat getracht zou worden de Rabobank tot afgifte van een geldbedrag te bewegen.
De rechtbank acht het voorts niet geloofwaardig dat verdachte niet wist wat er na de ontmoeting op 12 augustus 2009 op het station Amsterdam-Amstel zou gebeuren door zijn medeverdachte [medeverdachte] en andere onbekend gebleven daders. Verdachte heeft immers erkend dat het in Amsterdam van algemene bekendheid was dat met bankgegevens van andere, naïeve personen, “geld kon worden gemaakt”; hetgeen in redelijkheid niet anders valt te begrijpen dan dat ook verdachte zich heel goed realiseerde, en dit ook voor lief nam, dat er met de door hem aan een derde verstrekte bankgegevens van [benadeelde] zeer waarschijnlijk criminele handelingen zouden worden verricht. Gezien de verklaring van [benadeelde] dat hij op 12 augustus 2009 in het bijzijn van verdachte zijn bankpas aan [medeverdachte] heeft gegeven en gegeven de zeer nauwe vriendschapsrelatie tussen [medeverdachte] en verdachte is evenmin geloofwaardig dat [medeverdachte] en verdachte bij toeval tegelijk met [benadeelde] aanwezig waren op station Amsterdam-Amstel.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op tijdstippen in de periode van 12 augustus 2009 tot en met 14 augustus 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van diens bankpas, pincode en ID-kaart, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde] gezegd dat die [benadeelde] 12.000 euro kon verdienen door zijn bankpas, pincode en ID-kaart af te geven en dat het betrouwbaar was, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
[medeverdachte] en een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 14 augustus 2009 te Linschoten, gemeente Montfoort, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam, de Rabobank (vestiging Linschoten) te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag (4000 euro), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven
persoon, en/of (één of meer van) zijn/hun mededader(s)
- een bankpas en pincode en ID-kaart van een ander (te weten [benadeelde]) meegenomen naar die bank en
- met een persoon die uiterlijk gelijkenis vertoonde met [benadeelde] bij voornoemde bank naar binnen gegaan en
- ervoor gezorgd dat die persoon die uiterlijk gelijkenis vertoonde met [benadeelde] zich voordeed als zijnde [benadeelde] en een bankpas en ID-kaart gebruikte van [benadeelde] en zich (daarmee) legitimeerde als [benadeelde] en
- heeft/hebben gevraagd, en/of die persoon die uiterlijk gelijkenis vertoonde met [benadeelde] heeft laten vragen, om een verhoging van de paslimiet en om een opname van 4000 euro,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 augustus 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk behulpzaam is geweest, door voornoemde bankpas en ID-kaart en pincode van die [benadeelde] aan die [medeverdachte] en/of die/een onbekend gebleven persoon te geven/ter beschikking te stellen;
3. een of meer onbekend gebleven personen op 14 augustus 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een geldbedrag (totaal 4422,98 euro), toebehorende aan [benadeelde] en/of de Rabobank, waarbij die onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd gebruik te maken van de bankpas en pincode van die [benadeelde] en daarmee: - 1220 euro te pinnen bij een pinautomaat van de Rabobank in Amsterdam, - 1000 euro over te maken naar een andere rekening, - 902,02 euro en 400,66 euro en 900,30 euro op te nemen bij een GWK te Amsterdam, bij het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een andere of anderen, op 14 augustus 2009 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk door voornoemde bankpas en pincode en de ID-kaart van die [benadeelde] aan die onbekend gebleven personen te geven/ter beschikking te stellen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van oplichting Ten aanzien van feit 2: Medeplichtigheid bij medeplegen van poging tot oplichting Ten aanzien van feit 3: Medeplichtigheid bij diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht (bij voorkeur en zo mogelijk uit te laten voeren door een Jong Volwassenen-team van de reclassering) en een werkstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij straf heeft verdiend en dat hij wenst mee te werken aan reclasseringstoezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen op een geraffineerde wijze het slachtoffer aangezet tot handelen dat een normaal burger doorgaans niet zou doen, namelijk het afgeven van de eigen bankpas, pincode en id-kaart. Daaruit blijkt van een bewust en doordacht misbruik van het vertrouwen dat in verdachte werd gesteld door het slachtoffer. Het feit dat voor het slachtoffer duidelijk was dat de handelingen met zijn bank- en persoonlijke gegevens mogelijk strafwaardig waren, doet aan dit feit niet af.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat het slachtoffer financieel is benadeeld, maar ook dat hij het vertrouwen dat banken in hun klanten moeten hebben in het kader van het economisch verkeer, heeft geschaad. Kennelijk heeft verdachte zich om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Door de reclasseringswerker wordt in het rapport van de reclassering d.d. 20 september 2010 geen reclasseringsinterventie geadviseerd en wordt bovendien het recidiverisico als laag ingeschat.
De rechtbank passeert, gelet op het onderzoek ter zitting, deze bevindingen van de reclassering. De persoonlijke omstandigheden zijn, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde waren, ongewijzigd. Verdachte werkt slechts 10 uur per week en verder heeft hij geen zinvolle dagbesteding. Zijn financiële toestand laat hierdoor ook te wensen over. Voorts lijkt het verdachte niet zelfstandig te lukken om weer in het opleidingscircuit in te stromen. De rechtbank is van oordeel dat het recidiverisico onder deze omstandigheden wel degelijk aanwezig is en dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting ook zelf heeft verklaard, hulp nodig heeft. Reclasseringstoezicht is derhalve op zijn plaats, bij voorkeur en zo mogelijk uit te voeren door een Jong Volwassenen-team van de reclassering.
Alles afwegende, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank wil met de voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds ermee bewerkstelligen dat dit verdachte ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 4.422,98 voor feit 3. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, maar dat er bij de benadeelde partij deels sprake is van eigen schuld. Hij had ook een zorgplicht had ten aanzien van zijn eigen identiteitsbewijs en bankgegevens. De rechtbank zal de vordering in verband hiermee in redelijkheid voor 2/3 deel toewijzen, tot een bedrag van € 2.948,65. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat zij termen aanwezig acht om deze slechts voor de helft van de toegekende vordering van de benadeelde partij aan verdachte persoonlijk op te leggen. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder betrokken dat de kans (zeer) groot is dat medeverdachte [medeverdachte] niet vindbaar of financieel aanspreekbaar zal blijken te zijn voor deze vordering en dat verdachte slechts over zeer beperkte financiële middelen beschikt. Bovendien is niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk financieel voordeel heeft genoten. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet juist verdachte het met het volledige schadebedrag corresponderende hechtenisrisico te laten dragen ingeval hij en [medeverdachte] niet in staat zouden blijken te zijn het toegekende schadevergoedingsbedrag te voldoen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47, 48, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van oplichting Ten aanzien van feit 2: Medeplichtigheid bij medeplegen van poging tot oplichting Ten aanzien van feit 3: Medeplichtigheid bij diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, bij voorkeur en zo mogelijk uit te voeren door een Jong volwassenenteam van de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 2.948,65 ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1.474,33 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 november 2010.