RECHTBA[kenteken] UTRECHT
parketnummer: 16/711807-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2010
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te ([postcode] Rotterdam aan de [adres].
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 6 december 2010 en
7 december 2010, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
deel heeft genomen aan een criminele organisatie;
feit 2 primair, feit 2 subsidiair en feit 2 meer subsidiair:
samen met een ander autodiefstallen heeft gepleegd danwel daarbij medeplichtig is geweest danwel van de opbrengst van deze autodiefstallen heeft geprofiteerd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat geen van de tenlastegelegde feiten kan worden bewezen en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsmiddelen
Voorafgaand aan de bespreking van het bewijs van de feiten merkt de rechtbank op dat in diverse opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachten de naam [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] wordt gebruikt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat met "[medeverdachte 2]" medeverdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Zaaksdossier 1, BMW 320 met kenteken [kenteken] en zaaksdossier 2, Volkswagen Eos, kenteken [kenteken]
Op 5 november 2007 doet aangever namens [slachtoffer 1] aangifte van de diefstal van een [slachtoffer 1] met kenteken [kenteken], gepleegd te Keulen (Duitsland) op 5 november 2007 tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op 5 november 2007 is weggenomen uit dit bedrijf, waarna met deze sleutel de betreffende auto van het terrein van het bedrijf is weggenomen.
In de ochtend van 5 november 2007 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dan tegen haar dat hij “bezig” is. Uit daarna opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens, alsmede de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich omstreeks het tijdstip van de diefstal (om ongeveer 10.08 uur) in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert. Hij heeft daarna diverse malen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3] en zij spreken over een ontmoeting bij “Green Hill”. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] met verdachte en hij vraagt haar om te kijken hoe laat de treinen uit Arnhem gaan, wat zij vervolgens ook voor hem doet. Als medeverdachte [medeverdachte] medeverdachte [medeverdachte 3] daarna telefonisch niet meer kan bereiken, schakelt hij verdachte opnieuw in en zij geeft op zijn verzoek telefonisch aan medeverdachte [medeverdachte 3] door dat medeverdachte [medeverdachte] “om ong. 12 daar is.” Ook herstelt zij het telefonische contact tussen voornoemde medeverdachten. Omstreeks 12.22 uur vindt een ontmoeting plaats tussen medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] in Beuningen.
Na deze ontmoeting reist medeverdachte [medeverdachte], nadat verdachte hem de betreffende vertrektijden heeft doorgegeven, met de trein terug naar zijn eigen auto, die volgens voornoemde peilbakengegevens nog steeds in Keulen staat. Nadat hij zijn auto heeft opgehaald, parkeert medeverdachte [medeverdachte] zijn auto vervolgens omstreeks 15.31 uur aan de Raderberggürtel in Keulen. Aan deze straat is automobielbedrijf [slachtoffer 23] gevestigd.
Op 5 november 2007 wordt namens dit automobielbedrijf aangifte gedaan van de diefstal van een Volkswagen Eos met kenteken [kenteken], gepleegd te Keulen op 5 november 2007 tussen 13.10 uur en 18.30 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op die dag uit een bureaulade is weggenomen, waarna met deze sleutel de auto van het terrein van het bedrijf is gestolen.
Diezelfde dag wordt omstreeks 16.47 uur in Duitsland met de betreffende Volkswagen een snelheidsovertreding begaan. Twee verbalisanten herkennen de bestuurder die op foto’s van deze verkeersovertreding te zien is als medeverdachte [medeverdachte].
Omstreeks 18.30 uur vindt er een ontmoeting plaats tussen medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte] in Beuningen. Uit de opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken die medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 4] voeren, volgt dat laatstgenoemde niet in de gelegenheid is om zijn broer op te halen. Om die reden reist medeverdachte [medeverdachte], nadat verdachte hem de betreffende vertrektijden heeft doorgegeven, per trein weer terug naar zijn eigen auto die nog steeds in Keulen staat.
Omstreeks 19.25 uur heeft medeverdachte [medeverdachte] contact met medeverdachte
[medeverdachte 4] en vertelt medeverdachte [medeverdachte] hem dat hij “al twee keer geweest is”, dat dit de derde wordt en dat dit ook “twee jofele” zijn. Later die avond belt medeverdachte [medeverdachte] met verdachte en hij geeft aan dat hij naar huis gaat; “Geen (onverstaanbaar) meer”, waarop zij zegt: “Nee, dat is jammer”.
Een dag later, op 6 november 2007, worden in de auto van medeverdachte [medeverdachte] vijf handgeschreven lijsten aangetroffen. Op deze lijsten staan diverse Duitse plaatsen en straten waar autodealers gevestigd zijn. De adressen van automobielbedrijven [slachtoffer 1] en [slachtoffer 23] staan hier ook op vermeld.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] wordt op 6 november 2007 een mobiele telefoon aangetroffen en vervolgens uitgelezen. Uit dit onderzoek volgt dat tussen medeverdachte
[medeverdachte 3] en een onbekend gebleven derde op de dag van de betreffende diefstal diverse malen sms-contact is over de prijzen van een [naam] en een [naam].
De weggenomen [slachtoffer 1] en de weggenomen Volkswagen worden op 8 november 2007 aangetroffen op het parkeerterrein van “vakantiepark [bedrijf 1]” te Ewijk, Gemeente Beuningen.
Zaakdossier 3, [slachtoffer 1] 330Ci, kenteken D-NL3307 en zaakdossier 4, Ford met kenteken D-K1055
Op 3 november 2007 doet aangever namens [slachtoffer 1] aangifte van de diefstal van een [slachtoffer 1] 330Ci met kenteken D-NL3307, gepleegd te Düsseldorf (Duitsland) op diezelfde datum tussen 9.20 uur en 14.15 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto is weggenomen uit een bureaulade in de verkoopruimte van voornoemd bedrijf, waarna met deze sleutel de auto van het terrein van dit bedrijf is weggenomen.
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens, alsmede de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert. Hij heeft dan telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 4] en zij spreken af om 12.00 uur bij [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] vraagt medeverdachte [medeverdachte 4] om [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] voor hem te bellen om door te geven dat hij er aan komt. Er wordt afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte 4] medeverdachte [medeverdachte] daarna weer weg zal brengen. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] medeverdachte [medeverdachte 3] op om door te geven dat hij onderweg is en er rond 12.00 uur, 12.30 uur zal zijn.
Uit voornoemde gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] naar Apeldoorn reist, terwijl uit de peilbakengegevens volgt dat zijn eigen auto nog steeds in Düsseldorf blijft staan. Omstreeks 12.05 uur vindt een ontmoeting plaats tussen voornoemde drie mannen, waarna medeverdachte [medeverdachte 4] medeverdachte [medeverdachte] weer naar zijn auto in Düsseldorf brengt. Medeverdachte [medeverdachte] belt verdachte vervolgens en hij geeft aan dat het wel laat kan worden. Hij “gaat nog wel 2 of 3 van die... als alles goed loopt.”
Uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte] alsmede de gegevens van het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat hij omstreeks 14.07 uur weer in zijn eigen auto wegrijdt en deze auto vervolgens om 15.10 uur nabij de Koningbergerstrasse in Düsseldorf parkeert.
Hij heeft daarna telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3], waarin hij aangeeft dat er “straks nog wat komt”. Kort daarna belt medeverdachte [medeverdachte] met medeverdachte [medeverdachte 4] en hij vraagt hem of hij nog wat te doen heeft “voor twee en een half”. Medeverdachte [medeverdachte 4] zegt daarop “tuurlijk” en zij spreken rond 16.30, 16.45 uur af bij [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] , welk moment medeverdachte [medeverdachte] vervolgens telefonisch doorgeeft aan medeverdachte [medeverdachte 3]. Uit de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat medeverdachte [medeverdachte] vervolgens naar de omgeving van Apeldoorn reist, terwijl uit voornoemde gegevens uit het peilbaken blijkt dat zijn eigen auto nog steeds in Düsseldorf blijft staan.
Medeverdachte [medeverdachte] belt verdachte enkele uren daarna en hij geeft aan “ik span nou nog 1 tie ijzerik af” waarna zij aangeeft: “Als het maast dan maast het”. Uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte] daarna opnieuw afreizen naar Duitsland.
Enkele dagen hierna, op 6 november 2007, doet aangever namens [slachtoffer 3] Düsseldorf [slachtoffer 5], gevestigd aan de Koningbergerstrasse in Düsseldorf (Duitsland) aangifte van de diefstal van een Ford met kenteken D-K1055. Uit voornoemde aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op 3 november 2007 na 15.00 uur is weggenomen uit een bureaulade in de verkoopruimte van het bedrijf, waarna met deze sleutel de auto van het terrein van voornoemd bedrijf is weggenomen.
Op dezelfde datum worden in de auto van medeverdachte [medeverdachte] vijf handgeschreven lijsten aangetroffen. Op deze lijsten staan diverse Duitse plaatsen en straten waar autodealers gevestigd zijn. De adressen van auto [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] Düsseldorf [slachtoffer 5] staat hier ook op vermeld.
Zaakdossier 5, Renault Megane, kenteken [kenteken]
Op 5 november 2007 doet aangever namens [bedrijf 2] aangifte van de diefstal van een Renault Megane met kenteken [kenteken], gepleegd te Zaandam op 2 november 2007 tussen 11.30 uur en 13.00 uur. Uit de aangifte volgt dat voornoemde auto stond geparkeerd voor de Renault Dealer te Zaandam.
Als medeverdachte [medeverdachte] die ochtend telefonisch contact heeft met medeverdachte [medeverdachte 3], geeft hij aan dat hij “bezig” is en hem als het goed is ziet. Uit de GSM-mastlocatiegegevens van zijn telefoon en de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat medeverdachte [medeverdachte] omstreeks het tijdstip van voornoemde diefstal in de onmiddellijke nabijheid is van het autobedrijf en daar zijn eigen auto parkeert. Hij probeert vervolgens diverse malen tevergeefs contact te leggen met verdachte. Omstreeks 12.40 uur slaagt hij er in haar te bereiken en medeverdachte [medeverdachte] vertelt haar dan waar zijn auto staat en dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] gaat. Daarna belt hij naar medeverdachte [medeverdachte 3] om hem te melden dat hij over een half uurtje bij hem is. Uit de bij voornoemde telefoongesprekken behorende GSM-mastlocaties volgt dat medeverdachte [medeverdachte] vervolgens naar Apeldoorn reist, terwijl uit voornoemde gegevens uit het peilbaken in zijn auto volgt dat zijn eigen auto nog steeds in Zaandam staat.
Kort nadat medeverdachten [medeverdachte] aan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bericht dat hij er bijna is wordt door het observatieteam waargenomen dat een man met de gestolen auto het terrein van het woonwagenkamp [adres], waar medeverdachte [medeverdachte 3] woont, oprijdt. Kort daarna ziet het observatieteam dat een auto - waarin medeverdachte Rottier diezelfde ochtend nog is gezien als bestuurder -, voornoemd woonwagenkamp verlaat en medeverdachte [medeverdachte] afzet bij het NS-station van Apeldoorn, waarna medeverdachte [medeverdachte] in de trein stapt.
Uit een aantal opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte] en verdachte , de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens alsmede de gegevens uit het peilbaken in de auto van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij daarna weer is teruggereisd naar Zaandam om daar zijn eigen auto op te halen.
Zaakdossier 6, Suzuki Grand Vitara, kenteken [kenteken]
Op 1 november 2007 doet aangever namens [bedrijf 3] aangifte van de diefstal van een Suzuki Grand Vitara met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te [naam] tussen 13.00 uur en 18.00 uur. Uit de aangifte blijkt dat eerst de autosleutels zijn weggenomen uit een kast achter de balie, waarna met deze sleutels de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Die middag heeft een klant met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte] de showroom bezocht.
Uit een opgenomen en uitgewerkt telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat hij zich die dag omstreeks het tijdstip van de diefstal in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf bevindt.
Hij heeft dan telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hem “of de winkel vanavond geopend is”. Medeverdachte [medeverdachte 3] geeft aan dat de winkel open is vraagt hem vervolgens om voor hem € 5.000,00 huurpenningen te betalen voor een derde. Na telefonisch contact met verdachte wordt afgesproken dat zij voor betaling van deze € 5.000,00 aan deze derde zal zorgen.
Medeverdachte [medeverdachte] belt later naar verdachte om haar door te geven dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is, en zegt: “dan nog een keer en dan hopelijk dan wordt het nog een keer 1 2 3 4.”
Medeverdachte [medeverdachte] belt vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 4], en laatstgenoemde vraagt hem “of hij nog wat heeft staan” en of hij medeverdachte [medeverdachte] nog moet wegbrengen. Vervolgens wordt telefonisch een ontmoeting besproken tussen medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Nadat medeverdachte [medeverdachte] in de gestolen Suzuki van Sittard naar Apeldoorn is gereisd, vindt de daarvoor besproken ontmoeting plaats op een parkeerplaats aldaar. Na deze ontmoeting laten zij de auto achter op deze parkeerplaats.
Een dag later ziet het observatieteam dat medeverdachte [medeverdachte 3] de parkeerplaats als bestuurder van de gestolen Suzuki verlaat, waarna het observatieteam deze auto op het kamp [adres] - waar medeverdachte [medeverdachte 3] woont - ziet staan.
De sleutel van de gestolen Suzuki wordt op 6 november 2007 aangetroffen bij een doorzoeking van een loods die wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte 3].
Zaakdossier 7, Volkswagen New Beetle cabriolet, kenteken [kenteken]
Op 26 oktober 2007 doet aangever namens [bedrijf 4] aangifte van de diefstal van een Volkswagen New Beetle cabriolet met kenteken [kenteken], gepleegd te Gouda
op 25 oktober 2007. Uit de aangifte blijkt dat voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf, met behulp van de daarbij behorende sleutel die is weggenomen uit een kluis in de showroom van het bedrijf.
Uit een opgenomen en uitgewerkt telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij die dag omstreeks 16.59 uur telefonisch contact heeft met verdachte en haar zegt dat hij nog een tweede “maast”. Uit het proces-verbaal van observeren d.d. 25 oktober 2007 volgt dat medeverdachte [medeverdachte] die dag omstreeks 18.23 uur het terrein van het autobedrijf verlaat als bestuurder van de betreffende Volkswagen. Hij laat zijn eigen auto in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf staan. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat hij vervolgens medeverdachte [medeverdachte 3] belt en hem vraagt “is de winkel vanavond open”. Laatstgenoemde geeft aan dat de winkel open is en zij spreken een ontmoeting af rond 20.00, 20.30 uur. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] naar medeverdachte [medeverdachte 4] en vraagt hem of hij wat te doen heeft “voor 2 alleen naar [medeverdachte 2] toe en terug”. Medeverdachte [medeverdachte 4] geeft daarop direct aan dat hij onderweg gaat. Tot slot belt medeverdachte [medeverdachte] verdachte en hij geeft haar aan dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is, waarop zij zegt: “Oh gelukkig”.
Uit voornoemd proces-verbaal van observeren volgt dat medeverdachte [medeverdachte] met de gestolen auto naar Apeldoorn is gereden. Daar verliest het observatieteam hem uit het oog, maar als zij enkele minuten later in Beekbergen een Chrysler Voyager zien rijden en deze auto volgen, zien zij dat deze auto naar de parkeerplaats in Gouda rijdt waar medeverdachte [medeverdachte] zijn auto eerder die dag had achtergelaten. Vervolgens zien zij dat medeverdachte [medeverdachte] uitstapt, plaatsneemt in zijn eigen auto en wegrijdt, net als voornoemde Chrysler Voyager.
Op 6 november 2007 wordt de gestolen Volkswagen aangetroffen in een loods die wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte 3].
Zaakdossier 9, Mercedes E220 CDI met kenteken [kenteken] en zaakdossier 10, Audi A6 met kenteken [kenteken]
Op 16 oktober 2007 doet aangever namens [slachtoffer 4] aangifte van de diefstal van een Mercedes E220 CDI met kenteken [kenteken]2, gepleegd te Bielefeld (Duitsland) op diezelfde datum. Uit voornoemde aangifte blijkt dat de sleutel van de auto die dag omstreeks 10.20 uur is weggenomen van het bureau van aangever toen deze naar het toilet ging, waarna met deze sleutel voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] alsmede de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat hij zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert. Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarna tweemaal telefonisch contact met verdachte en hij vertelt haar dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is. Vervolgens neemt medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact op met medeverdachte [medeverdachte 3], en zij spreken af om elkaar omstreeks 12.30 uur te ontmoeten. Om 12.36 uur straalt de GSM van medeverdachte [medeverdachte] de GSM-mast aan die staat op de Laan van [adres], gelegen nabij de woning van medeverdachte [medeverdachte 3].
Uit de gegevens van het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat zijn auto op dat moment nog steeds in Bielefeld staat. Uit deze gegevens volgt dat de auto omstreeks 16.41 uur weer in beweging komt en omstreeks 17.12 uur wordt geparkeerd aan de Werner-Bock-Strasse te Bielefeld.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft kort daarna telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 4] en vertelt hem dat hij tussen 21.30 uur en 22.00 uur bij [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is.
Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] naar medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hem “is de winkel vanavond open [medeverdachte 2]?”, waarna zij afspreken “tussen tien en half”.
Uit voornoemde opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 4] beiden naar Beekbergen afreizen en medeverdachte [medeverdachte 3] daar omstreeks 22.04 uur ontmoeten. Uit voornoemde peilbakengegevens volgt dat de auto van medeverdachte [medeverdachte] dan nog steeds in Bielefield in Duitsland staat. Uit een tapgesprek van 17 oktober 2010 te 0.35 uur volgt dat medeverdachte [medeverdachte 4] medeverdachte [medeverdachte] na voornoemde ontmoeting weer naar Duitsland brengt, waarna zij afzonderlijk van elkaar met een auto weer naar Nederland rijden.
Op 17 oktober 2007 doet aangever namens [slachtoffer 5] aangifte van de diefstal van een Audi A6 met kenteken [kenteken], gepleegd te Bielefeld (Duitsland) op
16 oktober 2007 omstreeks 16.30 uur. Uit voornoemde aangifte en een verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat nadat de sleutel van de auto is weggenomen uit een kast in het bedrijf met deze sleutel voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Het betreffende autobedrijf is gevestigd nabij de Werner-Bock-Strasse.
Op 6 november 2007 wordt in een loods op woonwagencentrum [naam], gelegen aan de Laan van [adres], een navigatiesysteem aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat deze loods in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 3]. Voornoemd navigatiesysteem bleek ten tijde van de diefstal te behoren bij voornoemde weggenomen Mercedes.
Zaakdossier 12, Volkswagen Passat, kenteken [kenteken]
Op 13 oktober 2007 doet aangever namens [slachtoffer 24] aangifte van de diefstal van een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te Utrecht tussen
11.30 uur en 16.30 uur. Uit de aangifte blijkt dat nadat de sleutel van voornoemde auto uit een bureaulade in het autobedrijf Audi Centrum Utrecht is gestolen met deze sleutel de auto is weggenomen van het terrein van voornoemd autobedrijf.
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voeren en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf bevindt. Hij vertelt verdachte dan dat hij “bezig” is. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] naar medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hem “of de winkel open is vandaag” . Medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] spreken af elkaar te ontmoeten. Medeverdachte [medeverdachte] belt verdachte kort daarna om aan haar door te geven dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte]is , waarna hij met medeverdachte [medeverdachte 4] belt en ook hem doorgeeft dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is. Uit voornoemde gegevens volgt dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] elkaar omstreeks 15.13 uur in Beekbergen ontmoeten. Medeverdachte [medeverdachte] heeft na deze ontmoeting telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 4], die aan hem vraagt of hij nog “bezig” is geweest. [medeverdachte] zegt dan: “Ja, vanochtend.” Vervolgens belt verdachte met medeverdachte [medeverdachte] en vraagt of hij al terug is. Medeverdachte [medeverdachte] vertelt haar dat hij net wegrijdt bij [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte]. Uit het dossier volgt dat op 13 oktober 2007 omstreeks 13.58 uur op de parallelrijbaan van de Rijksweg A12 te Utrecht een snelheidsovertreding is begaan met de Volkswagen Beetle die op naam staat van verdachte. Voornoemde snelweg is gelegen in de directe omgeving van het bedrijf waar de auto is weggenomen.
Zaakdossier 15, Volvo V50, kenteken DO-VA90
Op 8 oktober 2007 doet aangever namens [slachtoffer 19] aangifte van de diefstal van een Volvo V50 met kenteken DO-0VA90, gepleegd te Dortmund (Duitsland) op 8 oktober 2007 tussen 15.20 uur en 16.00 uur. Uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat nadat de sleutel van de auto is weggenomen van een bureau in het bedrijf met deze sleutel voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Op bewakingsbeelden uit het bedrijf is te zien dat een man de sleutel van het desbetreffende bureau wegneemt en daarna het bedrijf weer verlaat. Verbalisanten herkennen de man die op deze beelden te zien is als medeverdachte [medeverdachte].
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich ten tijde van voornoemde diefstal in het buitenland bevindt en omstreeks 16.50 uur telefonisch contact probeert op te nemen met medeverdachte [medeverdachte 3]. Als hij hierin niet slaagt, vraagt hij verdachte om [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] voor hem te bellen. Als het ook haar niet lukt om medeverdachte [medeverdachte 3] te bereiken, vraagt medeverdachte [medeverdachte] zich hardop af “wat voor een organisatie dit nu is”. Verdachte stuurt medeverdachte [medeverdachte 3] vervolgens een sms-bericht met de tekst: “je moet jhony gelijk belle” , waarna zij medeverdachte [medeverdachte] belt om te vragen of hij al iets gehoord heeft en hoe laat hij thuis komt. Hij antwoordt dat hij het niet weet. “Twee van die… (onverstaanbaar) en dat schiet niet op zo.” Uiteindelijk wordt het telefonische contact tussen medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] met hulp van verdachte weer hersteld. Uit een aantal daarna opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] elkaar diezelfde avond in Apeldoorn ontmoeten. Omstreeks 22.34 uur belt medeverdachte [medeverdachte] verdachte op en zegt haar dat hij om 00.30 uur terug is. Hij “is nu pas in zijn eigen… (onverstaanbaar). Zijn telefoon straalt dan een GSM-mast aan in het buitenland.
Zaakdossier 16, Volkswagen Transporter, kenteken 99-VHB-5
Op 4 oktober 2007 doet aangever namens [slachtoffer 7] aangifte van de diefstal van een Volkswagen Transporter met kenteken 99-VHB-5, gepleegd te ‘s-Gravenhage op 4 oktober 2007 tussen 10.00 uur en 12.30 uur.
Uit voornoemde aangifte en de aanvulling op deze aangifte d.d. 23 oktober 2007 blijkt dat de sleutel van de auto uit een lade van het bureau van aangever is gestolen, waarna met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Die ochtend heeft een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte] de showroom bezocht.
Uit het proces-verbaal van observeren van 4 oktober 2007 volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zijn auto die dag parkeert op het terrein van voornoemd bedrijf, aan de werkplaats van dit bedrijf een kort bezoek brengt en vervolgens het terrein van het bedrijf omstreeks
11.08 uur weer verlaat als bestuurder van de gestolen auto, met achterlating van zijn eigen auto. Uit een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van [medeverdachte] volgt dat hij daarna contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte 3] en hem aangeeft dat hij er over een uurtje is. Vervolgens belt hij naar verdachte en meldt haar dat hij bij [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is.
Kort nadat medeverdachte [medeverdachte] telefonisch aan [medeverdachte 3] heeft doorgegeven dat hij er over twee minuten is, ziet het observatieteam dat medeverdachte [medeverdachte] met de weggenomen Volkswagen Transporter het woonwagenkamp [adres] oprijdt, waar medeverdachte [medeverdachte 3] woont. Kort daarna wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte] door medeverdachte [medeverdachte 3] van woonwagenkamp [naam] naar het NS station in Apeldoorn wordt gebracht.
Zaakdossier 18, Opel Astra, kenteken [kenteken]
Op 29 september 2007 doet aangever namens [slachtoffer 8] aangifte van de diefstal van een Opel Astra met kenteken [kenteken], gepleegd te Purmerend op 29 september 2007. Uit voornoemde aangifte blijkt dat, nadat de sleutel van de auto van het bureau in de showroom is gestolen, met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich die dag in de omgeving van voornoemd autobedrijf bevindt. Omstreeks 12.18 uur belt hij met verdachte en als verdachte hem vraagt of hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] gaat, beaamt hij dat. Daarna belt medeverdachte [medeverdachte] met medeverdachte [medeverdachte 3] en hij zegt dat hij er al is, maar nog even “een kleintje maast”. De telefoon van [medeverdachte] straalt dan een GSM-mast aan in Apeldoorn.
Omstreeks 16.37 uur belt medeverdachte [medeverdachte] naar verdachte en hij geeft haar aan dat hij over een uur thuis is.
Zaakdossier 19, Saab Cabriolet, kenteken [kenteken]
Op 27 september 2007 doet aangever namens [slachtoffer 9] aangifte van de diefstal van een Saab Cabriolet met kenteken [kenteken], gepleegd te Delfgauw (Pijnacker-Nootdorp) op 27 september 2007 tussen 11.30 uur en 11.45 uur.
Uit voornoemde aangifte, een aanvullende verklaring van aangever en de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] volgt dat een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte] omstreeks het tijdstip van de diefstal het bedrijf bezocht. De man reed in een grijze Volkswagen Beetle, die hij bij het bedrijf parkeerde. De man deed zich voor als klant en zag in een onbewaakt ogenblik kans de sleutel van voornoemde auto van een bureau mee te nemen, waarna hij met deze sleutel de auto wegnam.
Medeverdachte [medeverdachte] neemt die dag om 11.50 uur - enkele minuten nadat de betreffende auto is weggenomen - telefonisch contact op met verdachte en hij vertelt haar dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] gaat. Vervolgens neemt hij contact op met medeverdachte [medeverdachte 3] en zij spreken af om elkaar te ontmoeten. Daarna belt medeverdachte [medeverdachte] met medeverdachte [medeverdachte 4] en hij zegt hem dat hij een “cabrioletje” heeft overgenomen en vraagt hem of hij met dit weer met open dak kan rijden. Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] elkaar omstreeks 13.00 uur op een door laatstgenoemde aangewezen locatie in de omgeving van Apeldoorn ontmoeten.
Tot slot belt medeverdachte [medeverdachte] verdachte omstreeks 14.44 uur op en geeft aan dat hij “aan het werk is”. Hij heeft zijn auto nog niet want hij staat in de file. Zij geeft aan dat hij “hem even goed weg moet zetten.” Omstreeks 15.24 uur belt medeverdachte [medeverdachte] verdachte opnieuw op en geeft aan dat haar “Dinge” bij de Makro staat. Hij haalt hem vanavond op.
Zaakdossier 20, Skoda Octavia, kenteken [kenteken]
Op 27 september 2007 doet aangever namens [slachtoffer 10] aangifte van de diefstal van een Skoda Octavia met kenteken [kenteken], gepleegd te Almelo op 26 september 2007 tussen 10.30 uur en 18.15 uur. Uit voornoemde aangifte blijkt dat de sleutel van de auto uit een lade in een bureau in de showroom is gestolen, waarna met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit het dossier volgt dat door een technische storing in het tapsysteem bij meerdere telefooncontacten geen inhoudelijke gesprekken zijn opgenomen. Wel is te zien tussen welke telefoonnummers er contact is geweest en via welke GSM-mast dit contact heeft plaatsgevonden. Uit deze gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] die dag omstreeks 12.43 uur in de onmiddellijke omgeving van voornoemd autobedrijf is geweest en dan contact heeft met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , waarna hij naar Apeldoorn reist. Omstreeks 13.41 uur heeft medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3]. Zijn telefoon straalt dan een GSM-mast in Apeldoorn aan. Omstreeks ditzelfde tijdstip zien verbalisanten dat een man die qua uiterlijk en postuur sterk gelijkt op medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder van de gestolen auto over de [adres] rijdt en afremt ter hoogte van het daar gelegen woonwagencentrum.
Zaaksdossier 21, Chevrolet Captiva, kenteken [kenteken]
Op 24 september 2007 doet aangever aangifte van de diefstal van zijn Chevrolet Captiva met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te Soest tussen 12.45 uur en 16.30 uur.
Uit voornoemde aangifte blijkt dat nadat de sleutel van de auto van een balie in de showroom van het bedrijf is gestolen, met deze sleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Die dag heeft een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte] de showroom bezocht. Deze man, die reed in een zilverkleurige Volkswagen Beetle voorzien van het kenteken [kenteken] - welke auto op naam staat van verdachte - is de enige persoon die op die dag in de showroom is geweest.
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich die dag omstreeks 12.31 uur in de onmiddellijke nabijheid van het garagebedrijf van aangever bevindt.
Omstreeks 12.59 uur heeft hij telefonisch contact met verdachte, waarin hij haar vertelt dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] gaat. Daarna heeft medeverdachte [medeverdachte] diverse malen contact met medeverdachte [medeverdachte 3], waarin hij aangeeft “er over 25 minuten te zijn”.
Als verdachte medeverachte [medeverdachte] omstreeks 14.25 uur belt, geeft hij aan dat hij op het station is en rond 16.00 uur/17.00 uur thuis is. Zijn GSM straalt dan een mast aan in Apeldoorn.
Zaakdossier 22, Opel Corsa, kenteken [kenteken]
Op 22 september 2007 doet aangever namens [slachtoffer 11] aangifte van de diefstal van een Opel Corsa met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te [naam] tussen 14.45 uur en 15.15 uur.
Uit voornoemde aangifte volgt dat, nadat de sleutel van de auto uit een lade achter de balie in de showroom is gestolen, met deze sleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Met een creditcard van aangever, die in de auto lag, is die middag omstreeks 15.50 uur tweemaal gepoogd te pinnen bij een bank in Veenendaal.
Uit de bij een aantal opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken behorende GSM-mastlocatiegegevens en de gegevens uit het peilbaken van de auto van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de onmiddellijke omgeving van voornoemd autobedrijf bevindt. In een telefoongesprek dat hij dan voert met verdachte, vertelt hij haar dat hij later is omdat hij “nog wat bestellinkjes te doen heeft voorre..” Kort daarna heeft medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3], waarin hij aangeeft dat hij over 20 minuten bij hem is.
Uit de GSM-mastlocatiegegevens van de telefoon van medeverachte [medeverdachte] volgt
dat hij vanuit [naam] naar Apeldoorn reist, waarna hij via [naam] naar Veenendaal gaat.
Opvallend is dat medeverdachte [medeverdachte] omstreeks het tijdstip dat er gepoogd is met de creditcard te pinnen, in de onmiddellijke nabijheid is van de betreffende bank.
De TomTom van voornoemde aangever, die zich ten tijde van de diefstal in de auto bevond, wordt bij een doorzoeking op 6 november 2007 in de woning van verdachte aangetroffen .
Zaaksdossier 24, Volvo S80, kenteken [kenteken]
Op 24 september 2007 doet aangever namens [bedrijf 5] aangifte van de diefstal van een Volvo S80 met kenteken [kenteken], gepleegd te Amerongen in de periode van
22 september 2007 tot en met 24 september 2007.
Uit voornoemde aangifte volgt dat op zaterdag 22 september de autosleutels van voornoemde auto zijn weggenomen van een bureau in het autobedrijf en op 24 september 2007 tussen
7.15 uur en 8.00 uur met gebruikmaking van deze sleutels de auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit de gegevens uit het peilbaken dat in de auto van medeverachte [medeverdachte] is geplaatst, volgt dat hij op 22 september 2007 omstreeks 11.42 uur zijn auto in de directe omgeving van voornoemd autobedrijf parkeert en daar een half uur later weer wegrijdt. Als hij die dag omstreeks 12.42 uur door medeverdachte [medeverdachte 3] wordt gebeld, geeft medeverdachte [medeverdachte] aan dat “hij bezig is” en “wat in het vat heeft zitten”.
Enkele dagen later, op 24 september 2007 omstreeks 7.41 uur belt medeverachte [medeverdachte] verdachte op en hij vertelt haar dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is. Zijn GSM straalt dan een GSM-mast aan in Overberg. Vervolgens neemt medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact op met medeverdachte [medeverdachte 3] en hij geeft aan dat hij er over een half uur is.
Omstreeks 9.33 uur hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opnieuw telefonisch contact, waarin hij haar vertelt dat “hij aan het werk is” en dat [medeverdachte 2] hem net terug gebracht heeft. Hij heeft nu “zijn eigen” weer. Zijn telefoon straalt dan een GSM-mast aan in Leersum.
Zaakdossier 25, Volkswagen Beetle 9c, kenteken [kenteken]
Op 15 september 2007 doet aangever aangifte van de diefstal van zijn Volkswagen Beetle 9c met kenteken [kenteken], gepleegd op diezelfde datum te Barneveld tussen 11.00 uur en 12.00 uur. Uit voornoemde aangifte volgt dat, nadat de sleutel van de auto uit een lade in een kantoor was weggenomen, met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken en de daarbij behorende GSM-mastlocatie-gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] omstreeks het tijdstip van de diefstal in de directe nabijheid van de autodealer is en diverse malen telefonisch contact zoekt met medeverdachte [medeverdachte 3]. Omdat hij hierin niet slaagt, verzoekt hij verdachte vervolgens om [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] voor hem te bellen. Daarna belt medeverdachte [medeverdachte] met medeverdachte [medeverdachte 4] en vertelt ook hem dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] gaat. Nadat medeverdachte [medeverdachte] aanbiedt om hem op te halen, geeft medeverdachte [medeverdachte] aan dat hij dan in Barneveld moet zijn.
Als het medeverdachte [medeverdachte] daarna weer niet lukt om telefonisch contact te leggen met medeverdachte [medeverdachte 3], schakelt hij verdachte opnieuw in om het telefonische contact tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 3] te herstellen.
Uit voornoemde GSM-mastlocatie-gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte] naar Apeldoorn is gereisd. Later die dag heeft medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 4]. Uit dit opgenomen en uitgewerkte telefoongesprek volgt dat medeverdachte [medeverdachte] bij medeverdachte [medeverdachte 3] is geweest en van hem contant geld heeft ontvangen dat laatstgenoemde eerder van medeverdachte [medeverdachte 4] had gekregen.
Zaaksdossier 27, Opel Corsa, kenteken [kenteken]
Op 28 augustus 2007 doet aangever namens [slachtoffer 12] aangifte van de diefstal van een Opel Corsa met kenteken [kenteken], gepleegd op diezelfde datum te Gorinchem tussen 11.00 uur en 14.00 uur. Uit voornoemde aangifte volgt dat, nadat de sleutel van de auto van uit een bureaulade in een kantoor was weggenomen, met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal van voornoemde auto in Gorinchem is (omstreeks 14.26 uur). Hij heeft dan meermalen telefonisch contact met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3]. Uit voornoemde printlijsten volgt dat hij vanuit Gorinchem naar Apeldoorn reist, waarna hij weer teruggaat naar zijn woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 28, Opel Astra, kenteken [kenteken]
Op 27 augustus 2007 doet aangever namens [slachtoffer 25] aangifte van de diefstal van een Opel Astra met kenteken [kenteken], gepleegd te Naarden op diezelfde datum.
Uit voornoemde aangifte en de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 4] , [getuige 8] en [getuige 9] blijkt dat de showroom van het autobedrijf die dag omstreeks 11.30 uur/12.00 uur is bezocht door een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte]. Uit voornoemde aangifte volgt dat de betreffende auto tussen 14.25 uur en 14.30 uur is weggenomen.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij omstreeks beide voornoemde tijdstippen in Naarden is en dan meermalen telefonisch contact heeft met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3]. Hij reist vervolgens in de richting van Apeldoorn om daarna weer terug te gaan naar zijn woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 30, [slachtoffer 13] 307, kenteken [kenteken]
Op 23 augustus 2007 doet aangever namens [bedrijf 6] aangifte van de diefstal van een [slachtoffer 13] 307 met kenteken [kenteken], gepleegd te Huizen op diezelfde datum tussen 13.00 uur en 16.45 uur. Uit voornoemde aangifte blijkt dat, nadat de sleutels van de betreffende auto zijn weggenomen uit een sleutelkastje, met deze sleutels de auto is weggenomen.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal in Huizen is. Hij heeft dan meermalen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3], ongeveer 17 keer telefonisch contact met verdachte en ongeveer 4 keer telefonisch contact met [medeverdachte]. Uit de printgegevens volgt verder dat hij van Rotterdam naar Huizen reist, van Huizen naar Apeldoorn gaat en daarna weer naar zijn woonplaats Rotterdam reist.
Zaakdossier 31, Ford C-Max, kenteken [kenteken]
Op 21 augustus 2007 doet aangever namens [slachtoffer 14] en Van Zanten aangifte van de diefstal van een Ford C-Max met kenteken [kenteken], gepleegd te Gorinchem op diezelfde datum tussen 14.00 uur en 18.15 uur.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal van voornoemde auto in de onmiddellijke omgeving van voornoemd autobedrijf is. Hij heeft dan meermalen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3], ongeveer 12 keer telefonisch contact met verdachte en ongeveer 5 keer telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 4]. Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte] uit Rotterdam naar Gorinchem reist, vanuit Gorinchem in de richting van Apeldoorn (Beekbergen) gaat, en tot slot weer terugreist naar woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 32, [slachtoffer 13] 207, kenteken [kenteken]
Op 6 juni 2007 doet aangever namens [slachtoffer 13] aangifte van de diefstal van [slachtoffer 13] 207 met kenteken [kenteken], gepleegd te Almelo op diezelfde datum tussen 17.20 en 17.34 uur. Uit voornoemde aangifte alsmede het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] blijkt dat de showroom van het autobedrijf die dag is bezocht door een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte]. Nadat de sleutels van de betreffende auto zijn weggenomen uit de lade van een bureau, is met deze sleutels de auto weggenomen; aangever en getuige [getuige 5] zien de hiervoor omschreven man als bestuurder van de betreffende auto het terrein van het autobedrijf verlaten.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal van voornoemde auto in de onmiddellijke omgeving van het autobedrijf is. Hij neemt kort voor en na het tijdstip van de diefstal meermalen telefonisch contact op met verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4].
Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt ook dat medeverdachte [medeverdachte] uit de omgeving van Rotterdam naar Almelo reist en tot slot weer teruggaat naar zijn woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 34, Renault Megane, kenteken [kenteken]
Op 2 juni 2007 doet aangever namens [slachtoffer 26] aangifte van de diefstal van een Renault Megane met kenteken [kenteken], gepleegd te Utrecht op diezelfde datum tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Uit voornoemde aangifte volgt dat de sleutel van de betreffende auto is weggenomen uit een bureaulade in het bedrijf, waarna met deze sleutel de auto is weggenomen.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat deze omstreeks het tijdstip van de diefstal van de auto in de directe omgeving van voornoemd autobedrijf was en daar meermalen telefonisch contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte 3]. Vervolgens neemt medeverdachte [medeverdachte] ongeveer zeven maal telefonisch contact op met verdachte en eenmaal met medeverdachte [medeverdachte 4].
Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte] die middag vanuit Utrecht afreist naar Apeldoorn, waar hij opnieuw telefonisch contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte 3] en daarna tweemaal met medeverdachte [medeverdachte] belt. Uit voornoemde printlijsten volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte] vervolgens vanuit Apeldoorn weer terugreist naar zijn woonplaats Rotterdam.
4.3.2. Modus operandi
Uit de onder 4.3.1. besproken bewijsmiddelen ter zake van de zaaksdossiers genoemd onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 12, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24 en 25 leidt de rechtbank een specifieke modus operandi af, die in essentie als volgt kan worden omschreven.
Medeverdachte [medeverdachte] bezoekt met zijn eigen auto dan wel de auto van verdachte, zijn vriendin, showrooms van garagebedrijven/autohandelaren. Hij komt steeds alleen. De auto waarmee hij is gekomen, parkeert hij in de directe nabijheid van het bedrijf dat hij bezoekt. Nadat hij in een onbewaakt ogenblik autosleutels weet weg te nemen, neemt hij met deze autosleutels - zodra daartoe een mogelijkheid bestaat - vervolgens de daarbij behorende auto weg. Vervolgens rijdt hij met deze gestolen auto naar medeverdachte [medeverdachte 3] toe, die hij kort na het wegnemen van een auto belt met de vraag “of de winkel open is”, waarna tussen hen afstemming plaatsvindt over waar en op welk tijdstip zij elkaar ontmoeten. Medeverdachte [medeverdachte] bericht verdachte dat hij naar [medeverdachte][medeverdachte 2][medeverdachte] is. Medeverdachte [medeverdachte] neemt tevens contact op met medeverdachte [medeverdachte 4] met het verzoek om hem op te halen en weg te brengen. Medeverdachte [medeverdachte] wordt, na achterlating van de gestolen auto op een tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 3] afgesproken locatie, door medeverdachte [medeverdachte 4] naar zijn eigen auto, die is achtergebleven op de plaats delict, teruggebracht.
Als medeverdachte [medeverdachte 4] niet in de gelegenheid is om hem te rijden, reist medeverdachte [medeverdachte] met het openbaar vervoer weer naar zijn auto. Verdachte voorziet hem dan van informatie over de actuele vertrektijden.
Tijdens voornoemde gang van zaken heeft medeverdachte [medeverdachte] veelvuldig telefonisch contact met verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte
[medeverdachte 4]. Uit het dossier volgt verder dat niet alleen medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact onderhoudt met voornoemde personen, maar dat voornoemde personen onderling ook telefonisch contact met elkaar hebben over de diefstal van auto’s en de gang van zaken daaromheen.
In de zaaksdossiers 27, 28, 30, 31, 32 en 34 zijn aangiften van autodiefstal en printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] beschikbaar. De inhoud van de telefoongesprekken tussen hem, verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is niet bekend. De rechtbank maakt voor het bewijs van de diefstallen in deze zaaksdossiers gebruik van schakelbewijs uit de onder 4.3.1. omschreven bewijsmiddelen. De rechtbank acht het gebruik van schakelbewijs in deze zaaksdossiers toelaatbaar nu niet alleen de betreffende feiten soortgelijk zijn, maar ook de gang van zaken in deze zaaksdossiers op essentiële punten overeenkomt met de onder 4.3.1. vermelde zaaksdossiers. Ook in zaaksdossiers 27, 28, 30, 31, 32 en 34 gaat het om auto’s die op dezelfde wijze zijn weggenomen. Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij ook in deze zaaksdossiers omstreeks het tijdstip van de diefstallen in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende autobedrijven is, waarna er meermalen telefonisch contact plaatsvindt tussen hem en verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Tot slot blijkt uit deze printlijsten dat hij - nadat hij in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende autobedrijven is geweest - naar (de omgeving van) Apeldoorn afreist om vervolgens weer naar zijn woonplaats Rotterdam te gaan.
4.3.3. Criminele organisatie
Gezien de hiervoor genoemde feiten en de hieruit afgeleide en hiervoor omschreven modus operandi, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een gemeenschappelijke doelstelling en gemeenschappelijke regels, bestaande uit - in ieder geval- twee personen, met het oogmerk het plegen van misdrijven, te weten het stelen en vervolgens helen van auto’s. De rechtbank stelt dan ook vast dat er sprake is geweest van een criminele organisatie.
4.3.4. Deelname van verdachte aan de criminele organisatie
De raadsman heeft niet betwist dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, maar hij heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
De verdediging heeft zich daartoe primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op deelname aan voornoemde criminele organisatie met het oogmerk het plegen van autodiefstallen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft haar, ondanks haar vragen, nooit verteld dat hij haar auto of hulp nodig had in verband met het plegen van autodiefstallen. Verdachte wist niet dat medeverdachte [medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte 3] zich bezighielden met het plegen van autodiefstallen en - heling en kon dit ook niet vermoeden, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door het ter beschikking stellen van haar auto, het doorgeven van de vertrektijden van de trein, het tot stand brengen van telefonisch contact tussen medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] en het voor laatstgenoemde betalen van huurpenningen aan een derde heeft deelgenomen aan de hiervoor door de rechtbank vastgestelde criminele organisatie.
Uit de jurisprudentie volgt dat voor deelneming voldoende is dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat deze organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is daarbij niet vereist. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alleen wist van voornoemd oogmerk, maar ook op de hoogte was van het feit dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3] zich bezighielden met - respectievelijk - het stelen en het helen van auto’s.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de samenwerking tussen verdachte en de overige in de tenlastelegging genoemde personen qua duur en intensiteit niet voldoende was om te kunnen spreken van deelname aan deze criminele organisatie. Verdachte zou medeverdachte [medeverdachte] slechts enkele keren behulpzaam zijn geweest en haar bijdrage was slechts zeer gering, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de onder 4.3.1. besproken bewijsmiddelen volgt dat sprake is van een gestructureerde en duurzame samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3]. De intensiteit waarmee binnen de tenlastegelegde periode auto’s werden gestolen en geheeld - meermalen meerdere auto’s op één dag -, de intensiteit waarop op deze dagen werd gebeld en de inhoud van deze gesprekken dragen bij aan deze conclusie.
Het feit dat verdachte hierin een beperkte rol heeft vervuld, doet daaraan niet af.
Of de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] duidelijk volgt uit voornoemde bewijsmiddelen, is daarbij niet van belang. Immers, om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Gezien het voorgaande is uit de stukken van het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs te putten dat niet alleen sprake was van een criminele organisatie, maar ook dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Nu de samenwerking tussen verdachte en voornoemde personen, zoals hiervoor is omschreven, eerst naar voren komt in zaaksdossier 34, waarbij het gaat om een autodiefstal die is gepleegd op 2 juni 2007, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde periode moet worden bekort tot de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007.
4.3.5. Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is waaruit voortkomt dat verdachte zodanige werkzaamheden heeft verricht voor medeverdachte [medeverdachte] en/of [medeverdachte 3] dat gesproken kan worden van medeplegen van of medeplichtigheid tot en/of bij de onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair genoemde autodiefstallen.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van deze tenlastegelegde feiten.
4.3.6. Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte vanaf 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007 heeft deelgenomen aan voornoemde criminele organisatie, waar ook haar (voormalige) partner [medeverdachte] deel van uitmaakte.
Gezien hun relatie en gelet op het feit dat zij in deze periode samenwoonden op het adres van verdachte, moet zij hebben geweten dat de inkomsten van medeverdachte [medeverdachte] - in ieder geval - vanaf dat tijdstip uit het plegen van autodiefstallen afkomstig waren, zeker nu zij wist dat medeverdachte [medeverdachte] geen (betaalde) baan had of een uitkering genoot.
Uit diverse opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken volgt dat medeverdachte [medeverdachte] (een deel van de) inkomsten die hij genereerde met de autodiefstallen in contanten op “een stapel” in de woning van verdachte bewaarde en dit geld (deels) besteedde aan luxe goederen voor de gemeenschappelijke huishouding maar ook voor de reguliere kosten van de huishouding.
Verdachte heeft dit erkend; zij verklaarde dat zij weliswaar haar eigen inkomsten heeft, maar als zij meer wil, dan koopt medeverdachte [medeverdachte] dat. Zo kocht hij kleding, schoenen, speelgoed, bloemen, maar ook boodschappen voor haar. Zij hoeft het maar te vragen en ze krijgt het van hem, zo verklaarde zij.
Dat zij niet alleen goederen van hem kreeg, maar voornoemd contant geld van medeverdachte [medeverdachte] - al dan niet met zijn voorafgaande toestemming - ook zelf ter beschikking had om haar uitgaven (deels) mee te bekostigen, volgt uit een aantal opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken. Zo volgt uit een tapgesprek van 14 september 2007 dat zij, als zij geen los geld meer heeft aan [medeverdachte] meldt dat zij “een pakje aan moest breken.” Als zij haar geld is vergeten, geeft hij aan dat “ze maar gewoon 500 van dat pakje af moet pakken” en als medeverdachte [medeverdachte] is vergeten om geld neer te leggen voor haar, geeft hij aan “maar je weet toch eh, dan ken je daar toch vanaf eh.”
Verdachte heeft erkend dat zij af en toe van de stapel contant geld van [medeverdachte] nam en daarmee een deel van de uitgaven voor de huishouding betaalde.
De rechtbank acht gezien het bovenstaande bewezen dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van door misdrijf verkregen auto’s.
Nu de betrokkenheid van verdachte bij de criminele organisatie eerst naar voren komt in zaaksdossier 34, waarbij het gaat om een autodiefstal die is gepleegd op 2 juni 2007, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde periode moet worden bekort tot de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007.
4.4 De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door haar, verdachte en [medeverdachte] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het op grote schaal plegen van autodiefstallen en het plegen van gewoonteheling van gestolen auto’s.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007 in Nederland,
meermalen, telkens opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregen auto's voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voordeel getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten de opbrengsten van door [medeverdachte] gestolen auto’s, met wie zij, verdachte, samenwoonde, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan zij, verdachte, deel uitmaakte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het
plegen van misdrijven;
feit 2 meer subsidiair: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf
verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het op grote schaal plegen van autodiefstallen en gewoonteheling. Daarbij vormden veelal luxe, al dan niet nieuwe personenwagens - goederen die een hoge waarde vertegenwoordigen - het doelwit. Verdachte heeft binnen deze criminele organisatie een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de diefstal en de heling van - in ieder geval - 24 auto’s mogelijk gemaakt.
In hiërarchische zin speelde zij in de organisatie een ondergeschikte rol.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een zeer schadelijke vorm van criminaliteit, gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie denken te kunnen komen dat misdaad loont.
Daarnaast heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit geld dat door deze autodiefstallen verkregen was. Ondanks het feit dat zij wist dat dit geld hierdoor verkregen was, heeft zij zich niet van het gebruik ervan gedistantieerd. Hiermee heeft zij de onrechtmatige toestand die ten gevolge van de diefstal door haar partner werd gecreëerd, in stand gehouden.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zij van een -waarschijnlijk aanmerkelijk- gedeelte van het door haar partner wederrechtelijk verkregen geld geen enkel voordeel heeft gehad.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld in verband met soortgelijke feiten.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is echter van oordeel dat tussen de inverzekeringstelling van verdachte op
27 november 2007 - het moment waarop verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kon opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen had tegen haar een vervolging in te stellen - en het moment van het wijzen van deze uitspraak, te weten
21 december 2010, een onwenselijk lang tijdsverloop is geweest. Gezien deze overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank het ondergaan van een detentie nu niet opportuun.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hoopt verdachte door het opleggen van deze voorwaardelijke straf ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte daarnaast de maximale werkstraf van 240 uur opleggen.
7 De benadeelde partijen
De volgende (rechts)personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd tot vergoeding van de hierna te noemen materiële schade:
1. [bedrijf 4], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 1.126,95 (zaakdossier 7);
2. [slachtoffer 8], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 2.577,73 (zaakdossier 18);
3. [bedrijf 8]/[slachtoffer 15], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van
€ 14.382,38 (zaakdossier 19);
4. De heer [naam], wonende te [woonplaats], ten bedrage van € 12.198,00 (zaakdossier 21);
5. [bedrijf 5], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 7.583,69 (zaakdossier 24);
6. [slachtoffer 26][bedrijf 9], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 23.250,00 (zaakdossier 34);
7. [bedrijf 10], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 23.450,00
(zaakdossier 44);
8. De heer [naam], wonende te [woonplaats], ten bedrage van € 800,85 (zaakdossier 68).
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen genoemd onder de nummers 1, 2, 4, 5 en 7 geheel moet worden toegewezen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoemd onder nummer 6 deels moet worden toegewezen, tot een bedrag van
€ 17.000,00, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ook de vordering van de benadeelde partij genoemd onder 8 dient volgens de officier van justitie deels te worden toegewezen tot een bedrag van € 700,00, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoemd onder nummer 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de betreffende schade is vergoed door de verzekering van de benadeelde partij.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verweten deelname aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen niet in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor de hiervoor genoemde schade is ontstaan. Om die reden dienen de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de bewezenverklaarde deelname van verdachte aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor door verdachte aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht. Ook acht de rechtbank tussen het voordeel trekken van de opbrengst van de autodiefstallen en de autodiefstallen geen rechtstreeks verband aanwezig, waardoor aan de benadeelde partijen schade is toegebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partijen genoemd onder nummer 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het
plegen van misdrijven;
feit 2 meer subsidiair: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf
verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [bedrijf 4], [slachtoffer 8], [bedrijf 8]/[slachtoffer 15], de heer [naam], [bedrijf 5], [slachtoffer 26][bedrijf 9], [bedrijf 10] en de heer [naam] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2010.