ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9410

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711811-07 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie voor autodiefstallen en gewoonteheling

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met autodiefstallen en gewoonteheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband met als doel het plegen van misdrijven, specifiek autodiefstallen. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007 deelgenomen aan deze organisatie, waarbij luxe voertuigen als doelwit werden gekozen. De rechtbank heeft diverse bewijsmiddelen besproken, waaronder telefoongesprekken en GSM-locatiegegevens, die de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen aantonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de criminele activiteiten, maar ook actief heeft bijgedragen aan de uitvoering ervan. De verdediging betoogde dat de verdachte niet wist dat het om gestolen voertuigen ging, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur. De vorderingen van benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen direct verband was aangetoond tussen de criminele activiteiten en de schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711811-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsman: mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 6 december 2010 en
7 december 2010, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, welk standpunt zij baseert op de zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 6, 7, 9, 10, 12, 19, 25, 30, 31, 32 en 34.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsmiddelen
Voorafgaand aan de bespreking van het bewijs van het feit merkt de rechtbank op dat in diverse opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachten de naam [medeverdachte] wordt gebruikt. De rechtbank overweegt dat zij als vaststaand aanmerkt dat met "[medeverdachte]" medeverdachte [medeverdachte] wordt bedoeld.
Zaaksdossier 1, BMW 320 met kenteken [kenteken] en zaaksdossier 2, Volkswagen Eos, kenteken [kenteken]
Op 5 november 2007 doet aangever namens [bedrijf 9] aangifte van de diefstal van een [naam] met kenteken [kenteken], gepleegd te Keulen (Duitsland) op 5 november 2007 tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op 5 november 2007 is weggenomen uit dit bedrijf, waarna met deze sleutel de betreffende auto van het terrein van het bedrijf is weggenomen.
In de ochtend van 5 november 2007 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] diverse malen telefonisch contact. Verdachte vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] of hij nog “is wezen kijken”.
Uit daarna opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens, alsmede de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat hij zich omstreeks het tijdstip van de diefstal (om ongeveer 10.08 uur) in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert. Hij heeft daarna diverse malen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte] en zij spreken over een ontmoeting bij [naam].
Omstreeks 12.17 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] naar verdachte en zegt hem: “Luister ik zie [medeverdachte] zo over 2, 3 minuten. Wanneer kom je langs?”.
Als verdachte aangeeft dat hij aan het werk is, geeft medeverdachte [medeverdachte 2] aan: “Misschien vanavond maar dan bel ik je nog wel”, waarna verdachte dit bevestigt.
Omstreeks 12.22 uur vindt een ontmoeting plaats tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] in Beuningen , waarna medeverdachte [medeverdachte 2] met de trein terugreist naar zijn eigen auto, die volgens voornoemde peilbakengegevens nog steeds in Keulen staat.
Nadat hij zijn auto heeft opgehaald, parkeert hij zijn auto om 15.31 uur aan de Raderberggürtel in Keulen, aan welke straat het automobielbedrijf [bedrijf 10]is gevestigd. Op 5 november 2007 wordt namens dit automobielbedrijf aangifte gedaan van de diefstal van een Volkswagen Eos met kenteken [kenteken], gepleegd te Keulen op 5 november 2007 tussen 13.10 en 18.30 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op die dag uit een bureaulade is weggenomen, waarna met deze sleutel ook de auto van het terrein van het bedrijf is weggenomen.
Diezelfde dag wordt met de weggenomen Volkswagen omstreeks 16.47 uur in Duitsland een snelheidsovertreding begaan. Twee verbalisanten herkennen de bestuurder die op foto’s van deze verkeersovertreding te zien is als medeverdachte [medeverdachte 2].
Enkele minuten na deze snelheidsovertreding belt verdachte medeverdachte [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt verdachte of hij tussen 18.00 uur en 18.30 uur bij “[naam]”zijn. Verdachte geeft aan dat dit niet gaat, maar zegt: “later wel natuurlijk”.
Omstreeks 18.30 uur vindt er een ontmoeting plaats tussen medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] in Beuningen, waarna medeverdachte [medeverdachte 2], nadat medeverdachte [medeverdachte 3] hem de treintijden heeft doorgegeven, per trein weer terugreist naar zijn eigen auto die nog in Keulen staat.
Omstreeks 19.25 uur heeft medeverdachte [medeverdachte 2] contact met verdachte en vertelt medeverdachte [medeverdachte 2] hem dat hij “al twee keer geweest is” en dat dit de derde wordt. Verdachte zegt vervolgens: “Aardig gek of nie” Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt hem dat dit ook “twee jofele” zijn en dat hij wel belt. Later die avond belt medeverdachte [medeverdachte 2] met medeverdachte [medeverdachte 3] en hij geeft aan dat hij naar huis gaat; “Geen (onverstaanbaar) meer”, waarop zij zegt: “Nee, dat is jammer”.
De volgende dag, op 6 november 2007, worden in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] vijf handgeschreven lijsten aangetroffen. Op deze lijsten staan diverse Duitse plaatsen en straten waar autodealers gevestigd zijn. Het adres van [bedrijf 9] en het adres van automobielbedrijf [bedrijf 10] staan hier ook op vermeld.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte] wordt op 6 november 2007 een mobiele telefoon aangetroffen en vervolgens uitgelezen. Uit dit onderzoek volgt dat tussen medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde op de dag van de betreffende diefstal diverse malen sms-contact is over de prijzen van een “BMW” en een “Eos”.
De betreffende weggenomen BMW en Volkswagen worden op 8 november 2007 aangetroffen op het parkeerterrein van “vakantiepark [bedrijf 1]” te Ewijk, Gemeente Beuningen.
Zaakdossier 3, BMW 330Ci, kenteken [kenteken] en zaaksdossier 4, Ford met kenteken
[kenteken]
Op 3 november 2007 doet aangever namens [bedrijf 8] aangifte van de diefstal van een BMW 330Ci met kenteken [kenteken], gepleegd te Düsseldorf (Duitsland) op diezelfde datum tussen 9.20 uur en 14.15 uur. Uit deze aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto is weggenomen uit een bureaulade in de verkoopruimte van voornoemd bedrijf, waarna met deze sleutel de auto van het terrein van dit bedrijf is weggenomen.
Uit een opgenomen en uitgeluisterd telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens, alsmede de gegevens uit het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert.
Als verdachte hem omstreeks dit tijdstip belt, geeft medeverdachte [medeverdachte 2] aan dat hij in Duitsland is, waarop verdachte hem vervolgens vraagt om [medeverdachte] voor hem te bellen dat hij er aan komt. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] spreken om 12.00 uur bij [medeverdachte] af. Verdachte geeft aan dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] daarna weer terug zal brengen.
Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte 2] medeverdachte [medeverdachte] op om door te geven dat hij onderweg is en er rond 12.00 uur, 12.30 uur zal zijn.
Uit voornoemde gegevens blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] naar Apeldoorn reist, terwijl uit de peilbakengegevens volgt dat zijn eigen auto nog steeds in Düsseldorf blijft staan. Omstreeks 12.05 uur vindt een ontmoeting plaats tussen voornoemde drie mannen, waarna verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] weer naar zijn auto in Düsseldorf brengt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] belt vervolgens medeverdachte [medeverdachte 3] en hij geeft aan dat het wel laat kan worden. Hij “gaat nog wel 2 of 3 van die... als alles goed loopt.”
Uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] alsmede de gegevens van het peilbaken dat in zijn auto is geplaatst, volgt dat hij omstreeks 14.07 uur weer in zijn eigen auto wegrijdt en deze auto vervolgens om 15.10 uur nabij de Koningbergerstrasse in Düsseldorf parkeert.
Hij heeft daarna telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte], waarin hij aangeeft dat er “straks nog wat komt”. Kort daarna belt medeverdachte [medeverdachte 2] met verdachte en hij vraagt hem of hij nog wat te doen heeft “voor twee en een half”. Verdachte zegt “tuurlijk” en zij spreken rond 16.30, 16.45 uur af bij [medeverdachte] , welk moment medeverdachte [medeverdachte 2] vervolgens telefonisch doorgeeft aan medeverdachte [medeverdachte]. Uit de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] vervolgens naar de omgeving van Apeldoorn reist, terwijl uit voornoemde gegevens uit het peilbaken blijkt dat zijn eigen auto nog steeds in Düsseldorf blijft staan.
Om 16.25 uur belt verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] op om hem te waarschuwen voor een flitser op de snelweg en hij geeft dan aan“dan weten ze waar die geweest is hè misschien. Daarom”.
Medeverdachte [medeverdachte 2] belt medeverdachte [medeverdachte 3] enkele uren daarna en hij geeft aan “ik span nou nog 1 tie ijzerik af” waarna zij aangeeft: “Als het maast dan maast het”. Uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] daarna opnieuw afreizen naar Duitsland.
Enkele dagen hierna, op 6 november 2007, doet aangever namens [bedrijf 7] Düsseldorf GmbH, gevestigd aan de Koningbergerstrasse in Düsseldorf (Duitsland) aangifte van de diefstal van een Ford met kenteken [kenteken]. Uit voornoemde aangifte volgt dat de sleutel van voornoemde auto op 3 november 2007 na 15.00 uur is weggenomen uit een bureaulade in de verkoopruimte van het bedrijf, waarna met deze sleutel de auto van het terrein van voornoemd bedrijf is weggenomen.
Op dezelfde datum worden in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] vijf handgeschreven lijsten aangetroffen. Op deze lijsten staan diverse Duitse plaatsen en straten waar autodealers gevestigd zijn. De adressen van auto [bedrijf 8] en [bedrijf 7] Düsseldorf GmbH staat hier ook op vermeld.
Zaakdossier 6, Suzuki Grand Vitara, kenteken [kenteken]
Op 1 november 2007 doet aangever namens [bedrijf 2] aangifte van de diefstal van een Suzuki Grand Vitara met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te Sittard tussen 13.00 uur en 18.00 uur. Uit de aangifte blijkt dat eerst de autosleutels zijn weggenomen uit een kast achter de balie, waarna met deze sleutels de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf. Die middag heeft een klant met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte 2] de showroom bezocht.
Uit een opgenomen en uitgewerkt telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat hij zich die dag omstreeks het tijdstip van de diefstal in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf bevindt.
Hij heeft dan telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte] en vraagt hem “of de winkel vanavond geopend is”. Hij neemt vervolgens telefonisch contact op met verdachte, die hem vrijwel direct vraagt “of hij nog wat heeft staan” en of hij hem nog moet wegbrengen. Vervolgens wordt telefonisch een ontmoeting besproken tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte].
Nadat medeverdachte [medeverdachte 2] in de gestolen Suzuki van Sittard naar Apeldoorn is gereisd, vindt de daarvoor besproken ontmoeting plaats op een parkeerplaats aldaar. Na deze ontmoeting laten zij deze auto achter op deze parkeerplaats. Een dag later ziet het observatieteam dat medeverdachte [medeverdachte] de parkeerplaats als bestuurder van de gestolen Suzuki verlaat, waarna het observatieteam deze auto op het kamp [naam] - waar medeverdachte [medeverdachte] woont - ziet staan.
De sleutel van de gestolen Suzuki wordt op 6 november 2007 aangetroffen bij een doorzoeking van een loods die wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte].
Zaakdossier 7, Volkswagen New Beetle cabriolet, kenteken [kenteken]
Op 26 oktober 2007 doet aangever namens [bedrijf 3] aangifte van de diefstal van een Volkswagen New Beetle cabriolet met kenteken [kenteken], gepleegd te [bedrijf 3] op 25 oktober 2007. Uit de aangifte blijkt dat voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf, met behulp van de daarbij behorende sleutel die is weggenomen uit een kluis in de showroom van het bedrijf.
Uit het proces-verbaal van observeren d.d. 25 oktober 2007 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] die dag omstreeks 18.23 uur het terrein van het autobedrijf verlaat als bestuurder van de betreffende Volkswagen. Hij laat zijn eigen auto in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf staan. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat hij vervolgens medeverdachte [medeverdachte] belt en hem vraagt “is de winkel vanavond open”. Laatstgenoemde geeft aan dat de winkel open is en zij spreken een ontmoeting af rond 20.00, 20.30 uur. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte 2] naar verdachte en vraagt hem of hij wat te doen heeft “voor 2 alleen naar [medeverdachte] toe en terug”. Verdachte geeft daarop direct aan dat hij onderweg gaat. Uit voornoemd proces-verbaal van observeren volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] met de gestolen auto naar Apeldoorn is gereden. Daar verliest het observatieteam hem uit het oog, maar als zij enkele minuten later in Beekbergen een Chrysler Voyager zien rijden en deze auto volgen, zien zij dat deze auto naar de parkeerplaats in Gouda rijdt waar medeverdachte [medeverdachte 2] zijn auto eerder die dag had achtergelaten. Vervolgens zien zij dat medeverdachte [medeverdachte 2] uitstapt, plaatsneemt in zijn eigen auto en wegrijdt, net als voornoemde Chrysler Voyager.
Op 6 november 2007 wordt de gestolen Volkswagen aangetroffen in een loods die wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte].
Zaakdossier 10, Audi A6 met kenteken [kenteken]
Op 17 oktober 2007 doet aangever namens [bedrijf 11] aangifte van de diefstal van een Audi A6 met kenteken [kenteken], gepleegd te Bielefeld (Duitsland) op
16 oktober 2007 omstreeks 16.30 uur. Uit voornoemde aangifte en een verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat nadat een de sleutel van de auto is weggenomen uit een kast in het bedrijf met deze sleutel voornoemde auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit de gegevens van het peilbaken dat in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] is geplaatst, volgt dat hij zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de onmiddellijke nabijheid van voornoemd autobedrijf bevindt en daar zijn eigen auto parkeert.
Hij wordt kort daarna gebeld door verdachte, die hem vraagt of hij aan het werk is. Medeverdachte [medeverdachte 2]geeft aan dat hij tussen 21.30 uur en 22.00 uur bij [medeverdachte] is.
Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte 2][verdachte][medeverdachte] en vraagt hem “is de winkel vanavond open [medeverdachte]?”, waarna zij afspreken “tussen tien en half”. Later belt verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] om aan te geven dat hij er bijna is. Uit voornoemde opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] beiden naar Beekbergen afreizen en medeverdachte [medeverdachte] daar omstreeks 22.04 uur ontmoeten. Uit voornoemde peilbakengegevens volgt dat de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] dan nog steeds in Bielefeld staat. Uit een tapgesprek van 17 oktober 2010 te 0.35 uur volgt dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] na voornoemde ontmoeting weer naar Duitsland brengt,waarna zij afzonderlijk van elkaar met een auto weer naar Nederland rijden.
Zaakdossier 12, Volkswagen Passat, kenteken [kenteken]
Op 13 oktober 2007 doet aangever namens [naam] aangifte van de diefstal van een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken], diezelfde dag gepleegd te Utrecht tussen 11.30 uur en 16.30 uur. Uit de aangifte blijkt dat nadat de sleutel van voornoemde auto uit een bureaulade in het autobedrijf Audi Centrum Utrecht is gestolen met deze sleutel de auto is weggenomen van het terrein van voornoemd autobedrijf.
Uit een opgenomen en uitgewerkt telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat hij zich omstreeks het tijdstip van de diefstal in de nabijheid van voornoemd garagebedrijf bevindt.
Als medeverdachte [medeverdachte 3] hem belt, geeft hij aan dat hij “nog bezig is”. Medeverdachte [medeverdachte 2] belt vervolgens naar medeverdachte [medeverdachte] en vraagt hem “of de winkel open is vandaag” . Zij spreken af elkaar te ontmoeten op een door medeverdachte [medeverdachte] aangewezen locatie. Medeverdachte [medeverdachte 2] belt medeverdachte [medeverdachte 3] kort daarna om aan haar door te geven dat hij naar [medeverdachte]is , waarna hij verdachte belt en ook hem doorgeeft dat hij naar [medeverdachte] is. Uit voornoemde gegevens blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] elkaar omstreeks 15.13 uur in Beekbergen ontmoeten. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft na deze ontmoeting telefonisch contact met verdachte, die aan hem vraagt of hij nog “bezig” is geweest. [medeverdachte 2] zegt dan: “Ja, vanochtend.”
Uit het dossier volgt dat op 13 oktober 2007 omstreeks 13.58 uur een snelheidsovertreding is gepleegd met de Volkswagen Beetle op naam van medeverdachte [medeverdachte 3] op de parallelrijbaan van de Rijksweg A12 te Utrecht, gelegen in de directe omgeving van het bedrijf waar de auto is weggenomen.
Zaakdossier 19, Saab Cabriolet, kenteken [kenteken]
Op 27 september 2007 doet aangever namens [bedrijf 12] aangifte van de diefstal van een Saab Cabriolet met kenteken [kenteken], gepleegd te Delfgauw (Pijnacker-Nootdorp) op 27 september 2007 tussen 11.30 en 11.45 uur.
Uit voornoemde aangifte, een aanvullende verklaring van aangever en de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] volgt dat een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte 2] omstreeks het tijdstip van de diefstal het bedrijf bezocht. De man reed in een grijze Volkswagen Beetle, die hij bij het bedrijf parkeerde. De man deed zich voor als klant en zag in een onbewaakt ogenblik kans de sleutels van voornoemde auto van een bureau mee te nemen, waarna hij met deze sleutel de auto wegnam.
Medeverdachte [medeverdachte 2] neemt die dag om 11.50 uur - enkele minuten nadat de betreffende auto is weggenomen - telefonisch contact op met medeverdachte [medeverdachte 3] en geeft aan dat hij naar [medeverdachte] gaat. Vervolgens neemt hij contact op met medeverdachte [medeverdachte] en zij spreken af om elkaar te ontmoeten. Daarna belt hij met verdachte en hij zegt hem dat hij een “cabrioletje” heeft overgenomen en vraagt hem of hij met dit weer met open dak kan rijden. Uit een opgenomen en uitgewerkt telefoongesprek en de daarbij behorende GSM-mastlocatiegegevens volgt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] elkaar omstreeks 13.00 uur op een door laatstgenoemde aangewezen locatie in de buurt van Apeldoorn ontmoeten.
Tot slot belt medeverdachte [medeverdachte 2] medeverdachte [medeverdachte 3] omstreeks 14.44 uur op en geeft aan dat hij “aan het werk is”. Hij heeft zijn auto nog niet want hij staat in de file. Zij geeft aan dat hij “hem even goed weg moet zetten.” Omstreeks 15.24 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] medeverdachte [medeverdachte 3] op en geeft aan dat haar “Dinge” bij de Makro staat. Hij haalt hem vanavond op.
Zaakdossier 25, Volkswagen Beetle 9c, kenteken [kenteken]
Op 15 september 2007 doet aangever aangifte van de diefstal van zijn Volkswagen Beetle 9c met kenteken [kenteken], gepleegd op diezelfde datum te Barneveld tussen 11.00 uur en 12.00 uur. Uit voornoemde aangifte volgt dat, nadat de sleutel van de auto van uit een lade in een kantoor was weggenomen, met deze autosleutel de betreffende auto is weggenomen van het terrein van het autobedrijf.
Uit opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken en de daarbij behorende GSM-mastlocatie-gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] omstreeks het tijdstip van de diefstal in de directe nabijheid is van het betreffende autobedrijf en diverse malen telefonisch contact zoekt met medeverdachte [medeverdachte]. Omdat hij hierin niet slaagt, verzoekt hij medeverdachte [medeverdachte 3] [medeverdachte] voor hem te bellen. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte 2] met verdachte, waarin hij aangeeft dat hij naar [medeverdachte] gaat. Verdachte vraagt of hij hem moet ophalen en medeverdachte [medeverdachte 2] geeft aan dat hij in Barneveld moet zijn. Uit voornoemde GSM-mastlocatie-gegevens volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] naar Apeldoorn is gereisd. Later die dag heeft medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact met verdachte, waaruit volgt dat hij bij medeverdachte [medeverdachte] is geweest en van hem contant geld heeft ontvangen dat laatstgenoemde eerder van verdachte had ontvangen.
Zaakdossier 30, Peugeot 307, kenteken [kenteken]
Op 23 augustus 2007 doet aangever namens [bedrijf 4] aangifte van de diefstal van een Peugeot 307 met kenteken [kenteken], gepleegd te Huizen op diezelfde datum tussen 13.00 uur en 16.45 uur. Uit voornoemde aangifte blijkt dat, nadat de sleutels van de betreffende auto zijn weggenomen uit een sleutelkastje, met deze sleutels de auto is weggenomen.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal in Huizen was. Hij heeft dan meermalen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte], ongeveer 17 keer telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3] en ongeveer 4 keer telefonisch contact met verdachte. Uit de printgegevens volgt verder dat hij van Huizen naar Apeldoorn reist en daarna weer naar zijn woonplaats Rotterdam gaat.
Zaakdossier 31, Ford C-Max, kenteken [kenteken]
Op 21 augustus 2007 doet aangever namens [bedrijf 15] en [naam] aangifte van de diefstal van een Ford C-Max met kenteken [kenteken], gepleegd te Gorinchem op diezelfde datum tussen 14.00 uur en 18.15 uur.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal van voornoemde auto in de onmiddellijke omgeving van het autobedrijf was. Hij heeft dan meermalen telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte], ongeveer 12 keer telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 3] en ongeveer 5 keer telefonisch contact met verdachte. Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte 2] uit Rotterdam naar Gorinchem reist, vanuit Gorinchem in de richting van Apeldoorn (Beekbergen) gaat, en tot slot weer terugreist naar woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 32, Peugeot 207, kenteken [kenteken]
Op 6 juni 2007 doet aangever namens [bedrijf 17] aangifte van de diefstal van Peugeot 207 met kenteken [kenteken], gepleegd te Almelo op diezelfde datum tussen 17.20 en 17.34 uur. Uit voornoemde aangifte alsmede het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] blijkt dat de showroom van het autobedrijf die dag is bezocht door een man met een signalement dat overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte 2]. Nadat de sleutels van de betreffende auto zijn weggenomen uit de lade van een bureau, is met deze sleutels de auto weggenomen; aangever en getuige [getuige 3] zien de hiervoor omschreven man als bestuurder van de betreffende auto het terrein van het autobedrijf verlaten.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij omstreeks het tijdstip van de diefstal van voornoemde auto in de onmiddellijke omgeving van voornoemd autobedrijf was. Hij neemt kort voor en na het tijdstip van de diefstal meermalen telefonisch contact op met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3]. Ook neemt hij kort na het tijdstip van de diefstal, omstreeks 17.53 uur, telefonisch contact op met verdachte.
Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt tot slot dat medeverdachte [medeverdachte 2] uit de omgeving van Rotterdam naar Almelo reist en tot slot weer terugreist naar zijn woonplaats Rotterdam.
Zaakdossier 34, Renault Megane, kenteken [kenteken]
Op 2 juni 2007 doet aangever namens [bedrijf 14] aangifte van de diefstal van een Renault Megane met kenteken [kenteken], gepleegd te Utrecht op diezelfde datum tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Uit voornoemde aangifte volgt dat de sleutel van de betreffende auto is weggenomen uit een bureaulade in het bedrijf, waarna met deze sleutel de auto is weggenomen.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat deze omstreeks het tijdstip van de diefstal van de auto in de directe omgeving van voornoemd autobedrijf was en daar meermalen telefonisch contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte]. Vervolgens neemt medeverdachte [medeverdachte 2] ongeveer 7 maal telefonisch contact op met medeverdachte [medeverdachte 3] en eenmaal met verdachte.
Uit de printlijsten van zijn telefoon volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte 2] die middag vanuit Utrecht afreist naar Apeldoorn, waar hij opnieuw telefonisch contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte] en daarna tweemaal met verdachte belt. Uit voornoemde printlijsten volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte 2] vanuit Apeldoorn weer terugreist naar zijn woonplaats Rotterdam.
4.3.2. Modus operandi
Uit de onder 4.3.1. besproken bewijsmiddelen ter zake van de zaaksdossiers genoemd onder de nummers 1, 2, 3, 4, 6, 7, 10, 12, 19 en 25 leidt de rechtbank een specifieke modus operandi af, die in essentie als volgt kan worden omschreven.
Medeverdachte [medeverdachte 2] bezoekt met zijn eigen auto dan wel de auto van zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte 3], showrooms van garagebedrijven/autohandelaren. Hij komt steeds alleen. De auto waarmee hij is gekomen, parkeert hij in de directe nabijheid van het bedrijf dat hij bezoekt. Nadat hij in een onbewaakt ogenblik autosleutels weet weg te nemen, neemt hij met deze autosleutels - zodra daartoe een mogelijkheid bestaat - vervolgens ook de daarbij behorende auto weg. Vervolgens rijdt hij met deze gestolen auto naar medeverdachte [medeverdachte] toe, die hij kort na het wegnemen van een auto belt met de vraag “of de winkel open is”, waarna tussen hen afstemming plaatsvindt over waar en op welk tijdstip zij elkaar ontmoeten. Medeverdachte [medeverdachte 2] neemt tevens contact op met verdachte met het verzoek om hem op te halen en weg te brengen. Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt, na achterlating van de gestolen auto op een tussen hem en medeverdachte [medeverdachte] afgesproken locatie, door verdachte naar zijn eigen auto, die is achtergebleven op de plaats delict, teruggebracht.
Als verdachte niet in de gelegenheid is om hem te rijden, reist medeverdachte [medeverdachte 2] met het openbaar vervoer weer naar zijn auto. Medeverdachte [medeverdachte 3] voorziet hem dan van informatie over de actuele vertrektijden.
Tijdens voornoemde gang van zaken heeft medeverdachte [medeverdachte 2] veelvuldig telefonisch contact met verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en medeverdachte
[medeverdachte 3]. Uit het dossier volgt verder dat niet alleen medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact onderhoudt met voornoemde personen, maar dat voornoemde personen onderling ook telefonisch contact met elkaar hebben over de diefstal van auto’s en de gang van zaken daaromheen.
In de zaaksdossiers 30, 31, 32 en 34 zijn aangiften van autodiefstal en printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] beschikbaar. De inhoud van de telefoongesprekken tussen hem, verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte] is niet bekend. De rechtbank maakt voor het bewijs van de diefstallen in deze zaaksdossiers gebruik van schakelbewijs uit de onder 4.3.1. omschreven bewijsmiddelen. De rechtbank acht het gebruik van schakelbewijs in deze zaaksdossiers toelaatbaar nu niet alleen de betreffende feiten soortgelijk zijn, maar ook de gang van zaken in deze zaaksdossiers op essentiële punten overeenkomt met de onder 4.3.1. vermelde zaaksdossiers. Ook in zaaksdossiers 30, 31, 32 en 34 gaat het om auto’s die op dezelfde wijze zijn weggenomen. Uit de printlijsten van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat hij ook in deze zaaksdossiers omstreeks het tijdstip van de diefstallen in de onmiddellijke nabijheid van de autobedrijven is, waarna er meermalen telefonisch contact plaatsvindt tussen hem en verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 3]. Tot slot blijkt uit deze printlijsten dat hij - nadat hij in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende autobedrijven is geweest - naar (de omgeving van) Apeldoorn afreist om vervolgens weer naar zijn woonplaats Rotterdam te gaan.
4.3.3. Criminele organisatie
Gezien de hiervoor genoemde feiten en de hieruit afgeleide en hiervoor omschreven modus operandi, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een gemeenschappelijke doelstelling en gemeenschappelijke regels, bestaande uit - in ieder geval- twee personen, met het oogmerk het plegen van misdrijven, te weten het stelen en vervolgens helen van auto’s. De rechtbank stelt dan ook vast dat er sprake is geweest van een criminele organisatie.
4.3.4. Deelname van verdachte aan de criminele organisatie
De raadsman heeft niet betwist dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, maar hij heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
De verdediging heeft zich daartoe primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op deelname aan voornoemde criminele organisatie met het oogmerk het plegen van autodiefstallen. Hij chauffeerde weliswaar regelmatig voor zijn broer [medeverdachte 2] als deze voor medeverdachte [medeverdachte] auto’s had opgehaald, maar hij wist niet dat het om gestolen auto’s ging en hij kon dit ook niet vermoeden.
Medeverdachte [medeverdachte] had immers een regulier autohandelbedrijf, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door het ophalen en wegbrengen van medeverdachte [medeverdachte 2] ondersteuning heeft geboden aan de hiervoor door de rechtbank vastgestelde criminele organisatie.
Uit de jurisprudentie volgt dat voor deelneming voldoende is dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat deze organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is daarbij niet vereist. De rechtbank is in casu van oordeel dat verdachte niet alleen wist van voornoemd oogmerk, maar ook op de hoogte was van het feit dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] zich - respectievelijk - bezighielden met het stelen en vervolgens helen van auto’s.
Verdachte onderhoudt nauw contact met medeverdachte - en zijn broer - [medeverdachte 2].
In deze criminele organisatie ging het om auto’s die veelal door [medeverdachte 2] werden afgeleverd op parkeerplaatsen bij hotels en niet, zoals je bij een reguliere autohandelaar mag verwachten, bij een autobedrijf. Het ging bovendien om auto’s uit het duurdere segment, die duidelijk werden verhandeld onder de marktwaarde en tegen contant geld.
Over de man die de auto’s van zijn broer [medeverdachte 2] in ontvangst nam, medeverdachte [medeverdachte], verklaarde verdachte dat hij “contacten heeft met gestolen spullen”.
Verder volgt uit een aantal opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken dat verdachte met zijn broer communiceerde in versluierend taalgebruik om ontmaskering te voorkomen. Deze ontmaskering wilde verdachte niet alleen hiermee voorkomen, maar hij probeerde dit ook te doen door het geven van concrete aanwijzingen: zo waarschuwde verdachte zijn broer - die op dat moment in een gestolen wagen reed - voor een flitser, waarbij hij aangaf: “dan weten ze waar die is geweest misschien. Daarom.”
Als verdachte tijdens zijn verhoor op 28 november 2007 wordt geconfronteerd met een verspreking die hij maakt, geeft hij aan: “jullie weten ook wel hoe de zaak er voor staat. Ik laat steekjes vallen. Het is toch een klare zaak?”
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat zijn broer en medeverdachte [medeverdachte] zich - respectievelijk - bezighielden met het stelen en helen van auto’s en heeft verdachte hen hierbij opzettelijk ondersteund.
De vraag of verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 3] ook betrokken was bij het plegen van voornoemde misdrijven is daarbij niet van belang. Om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt is immers niet vereist dat de betrokkene bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de samenwerking tussen verdachte en de overige in de tenlastelegging genoemde personen qua duur en intensiteit niet voldoende was om te kunnen spreken van deelname aan deze criminele organisatie. Verdachte zou zijn broer slechts een aantal keer hebben opgehaald en weggebracht. Als hij niet beschikbaar was, werd er bovendien een alternatief gezocht, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de onder 4.3.1. besproken bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van een gestructureerde en duurzame samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte].
De intensiteit waarmee binnen de tenlastegelegde periode auto’s werden gestolen en geheeld
- meermalen meerdere auto’s op één dag -, de intensiteit waarop op deze dagen werd gebeld en de inhoud van deze gesprekken dragen bij aan deze conclusie.
Het feit dat verdachte niet bij alle autodiefstallen en autohelingen betrokken is geweest, doet daaraan niet af.
Of de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] duidelijk volgt uit voornoemde bewijsmiddelen, is daarbij niet van belang. Immers, om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Gezien het voorgaande is uit de stukken van het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs te putten dat niet alleen sprake was van een criminele organisatie, maar ook dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Nu de samenwerking tussen verdachte en voornoemde personen, zoals hiervoor is omschreven, eerst naar voren komt in zaaksdossier 34, waarbij het gaat om een autodiefstal die is gepleegd op 2 juni 2007, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde periode moet worden bekort tot de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007.
4.4 De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 1 juni 2007 tot en met 6 november 2007 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke gevormd werd door hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het op grote schaal plegen van autodiefstallen en het plegen van gewoonteheling van gestolen auto's.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het op grote schaal plegen van autodiefstallen en gewoonteheling. Daarbij vormden veelal luxe, al dan niet nieuwe personenwagens - goederen die een hoge waarde vertegenwoordigen - het doelwit. Verdachte heeft binnen deze criminele organisatie een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de diefstal en de heling van - in ieder geval - 14 auto’s mogelijk gemaakt.
In hiërarchische zin speelde hij in de organisatie een ondergeschikte rol.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een zeer schadelijke vorm van criminaliteit gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie denken te kunnen komen dat misdaad loont.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld in verband met soortgelijke feiten.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is echter van oordeel dat tussen de inverzekeringstelling van verdachte op
28 november 2007 - het moment waarop verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kon opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen had tegen hem een vervolging in te stellen - en het moment van het wijzen van deze uitspraak, te weten 21 december 2010, een onwenselijk lang tijdsverloop is geweest. Gezien deze overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank het ondergaan van een detentie nu niet opportuun.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hoopt verdachte door het opleggen van deze voorwaardelijke straf ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte daarnaast de maximale werkstraf van 240 uur opleggen.
7 De benadeelde partijen
De volgende rechtspersonen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd tot vergoeding van de hierna te noemen materiële schade:
1. [bedrijf 3], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 1.126,95 (zaaksdossier 7);
2. [bedrijf 5], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van
€ 14.382,38 (zaaksdossier 19);
3. [bedrijf 14][bedrijf 6], gevestigd te [vestigingsplaats], ten bedrage van € 23.250,00 (zaaksdossier 34).
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoemd onder nummer 1 geheel moet worden toegewezen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoemd onder 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de betreffende schade is vergoed door de verzekering van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoemd onder 3 deels moet worden toegewezen, tot een bedrag van
€ 17.000,00, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verweten deelname aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen niet in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor de hiervoor genoemde schade is ontstaan. Om die reden dienen de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de bewezenverklaarde deelname van verdachte aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor door verdachte aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partijen genoemd onder nummer 1, 2 en 3 dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [bedrijf 3], [bedrijf 5] en [bedrijf 14][bedrijf 6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2010.