ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9307

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.440107-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen door een bankdirecteur

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 oktober 2010, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte, die in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 april 2007 als directeur van een bankfiliaal fungeerde, werd beschuldigd van het omwisselen van grote contante bedragen, afkomstig van misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn bewering dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van het geld, voldoende aanwijzingen had moeten hebben om te twijfelen aan de legaliteit van de transacties. De verdachte wisselde in totaal 15 keer bedragen van ongeveer € 25.000,-- in biljetten van € 500,--, wat de rechtbank als een gewoonte beschouwde. De verdachte had herhaaldelijk contact met een medeverdachte, die betrokken was bij de hennephandel, en maakte afspraken over het omwisselen van geld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de gelden van misdrijf afkomstig waren en dat hij zich daarmee schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 80 uur, die vervangen kan worden door 40 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële problemen en het verlies van zijn baan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.440107-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen of heling.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, gelet op zijn bekennende verklaring en gelet op het feit dat verdachte geen MOT-melding heeft gedaan van de geldwisselingen terwijl hij, zeker gezien zijn functie van bankdirecteur, op de hoogte moet zijn geweest van de verplichting daartoe. De officier van justitie voert voorts aan dat dit ook blijkt uit het gegeven dat van de geldwisselingen ook geen andere verslaglegging te vinden is.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij meermalen geldbedragen van € 25.000,-- heeft gewisseld, maar hij betwist dat hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Door de politie is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen een aantal personen waartegen de verdenking bestond dat deze betrokken waren bij grootschalige hennephandel en/of witwassen in Amersfoort en omgeving. Er zijn telefoongesprekken van verdachten afgeluisterd en observaties door camera’s en teams gemaakt. Hieruit kwam naar voren dat deze handel zich concentreerde rond growshop ‘[bedrijf 1]’ gevestigd aan de [adres] te Amersfoort en rond een woning aan de [adres] te Amersfoort. Op 8 mei 2007 heeft op deze locaties een doorzoeking plaatsgevonden waarbij onder meer hennep is aangetroffen. Dit onderzoek, dat de naam ‘[naam]’ heeft gekregen, heeft geleid tot een einddossier waarin de onderzoeksbevindingen van de politie Utrecht in 21 onderscheiden zaakdossiers zijn neergelegd. Per zaakdossier is aangeven over welk strafbaar feit of welke strafbare feiten wordt gerelateerd, wanneer die zouden zijn gepleegd en welke personen ervan worden verdacht daarbij betrokken te zijn.
In zaakdossier 19 is gerelateerd over de verdenking jegens verdachte zoals hem ten laste is gelegd, te weten dat hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 april 2007 telkens ongeveer € 25.000,-- in biljetten van € 50,-- heeft omgewisseld in biljetten van € 500,-- terwijl hij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij meermalen geld heeft gewisseld maar dat hij niet wist dat dit van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewijs voor haar oordeel dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd in de volgende bewijsmiddelen.
Verdachte was in de hiervoor genoemde periode directeur van het kantoor van de [bedrijf 2] Amersfoort-noord. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [betrokkene 1] hem heeft gevraagd om contanten om te wisselen, wat geen gebruikelijke vraag was. Vanaf juni 2006 heeft hij dit 12 tot 15 keer gedaan. [betrokkene 1] kwam dan met 50-jes en verdachte wisselde die om in briefjes van 500 euro. Toen verdachte vond dat [betrokkene 1] wel heel veel contanten had, rezen bij hem vragen. [betrokkene 1] zei hem dat het om een erfenis ging en dat hij geld ergens onder de vloer had liggen. Verder verklaart verdachte dat hij de regel van de MOT-melding niet goed kende maar wel wist dat dit bedrag gemeld had moeten worden. [betrokkene 1] bracht het te wisselen geld in een plastic tas.
Medewerker bij het betreffende [bedrijf 2] [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij verdachte heeft gevraagd of hij melding maakte bij het MOT van het wisselen door [betrokkene 1] en dat zij verdachte een paar keer had gewaarschuwd. Verdachte wuifde dit weg en sprak van een vriendendienst.
Van januari 2007 tot en met 7 mei 2007 zijn in het onderzoek [naam] telefoongesprekken van [betrokkene 1] afgeluisterd. Uit deze gespreken blijkt dat [betrokkene 1] in de hennephandel zit. Over de jaren voor 2007 zijn bij de politie meerdere meldingen binnen gekomen die [betrokkene 1] in verband brengen met handel in hennep. Algemeen is bekend dat in deze handel grote sommen contant geld omgaan. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat [betrokkene 1] zich in 2006 en 2007 heeft bezig gehouden met handel in hennep.
Verdachte had herhaaldelijk telefonisch contact met [betrokkene 1]. Indien [betrokkene 1] biljetten wilde omwisselen maakte hij daartoe telefonisch een afspraak met verdachte. In een telefoongesprek van 30 januari 2007 zegt verdachte tegen [betrokkene 1] dat hij er vandaag eentje kan doen en vrijdag. In een telefoongesprek van 6 februari 2007 zegt verdachte dat hij voor [betrokkene 1] vrijdag 1 portie heeft liggen. Op 13 februari 2007 zegt verdachte tegen [betrokkene 1] dat hij in principe twee keer klaar heeft liggen en op 3 april 2007 vraagt [betrokkene 1] aan verdachte of hij voor hem nog twee van die porties kan regelen, waarop verdachte zegt: Jawel.
De rechtbank constateert dat verdachte en [betrokkene 1] in deze gesprekken afspraken maken om steeds € 25.000,-- te wisselen, daarbij in versluierde termen spreken en zinnen niet af maken. Verder is de rechtbank van oordeel dat het betoog van verdachte dat hij niets van de herkomst van het geld wist ongeloofwaardig is. Zelfs indien verdachte al in dit betoog wordt gevolgd, heeft hij door onder deze omstandigheden 12 tot 15 keer een bedrag van € 25.000,- in contanten te wisselen, de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Immers, als kantoordirecteur van een bank behoren bij hem vragen te rijzen omtrent de herkomst van de gelden en zal bekend zijn dat het wisselen van dergelijke bedragen in contanten veelal een criminele achtergrond heeft. Vervolgens laat verdachte bij herhaling na een MOT melding te doen van de transacties. [betrokkene 1] vertelde verdachte dat het in een plastic tas gebrachte geld van onder de vloer vandaan kwam en spreekt met verdachte in telefoongesprekken in bedekte termen over het omwisselen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte wist dat de gelden van misdrijf afkomstig waren, zich daarmee met [betrokkene 1] aan het witwassen schuldig heeft gemaakt en hiervan -gelet op de frequentie van het wisselen- een gewoonte heeft gemaakt.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten 15 bedragen van telkens (ongeveer) 25.000,- euro, heeft voorhanden gehad en heeft omgezet,
terwijl hij en zijn mededader wisten, dat genoemde bedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van dit voorhanden hebben en omzetten een gewoonte hebben gemaakt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht -en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn- gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 5.000,-- subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
6.2. Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de strafbare feiten tweemaal zijn baan is kwijtgeraakt en daardoor in ernstige financiële problemen terecht is gekomen. Verdachte heeft aangevoerd dat deze problemen groter worden bij de oplegging van een geldboete en hem onevenredig treffen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft hierdoor bijgedragen aan het lucratief maken van de handel in softdrugs, die door medeverdachten in het onderzoek [naam] op grote schaal en op professionele wijze werd bedreven. Met deze handel zijn forse geldbedragen gemoeid en ook de verdiensten die uit deze handel worden verkregen zijn groot. Deze handel is een onderdeel van de keten die het gebruik van softdrugs faciliteert. Een keten die uit is gegroeid tot een aanzienlijke organisatie en die veelal gepaard gaat met het plegen van andere strafbare feiten en die onrust veroorzaakt in de samenleving.
Verdachte bekleedde als directeur van een bankfiliaal in de samenleving een vertrouwensfunctie. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij in deze positie heeft meegewerkt aan het omwisselen van gelden in door de medeverdachte gewenste grotere coupures. Geld dat afkomstig was uit de handel in hennep of een ander misdrijf. Gelet op de omvang van deze handel en het aandeel van verdachte hierin is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur op zijn plaats is.
Daar staat evenwel tegenover dat de redelijke termijn fors is overschreden. De bewezenverklaarde feiten dateren uit het begin van 2007 terwijl de eerste terechtzitting pas op 29 maart 2010 heeft plaatsgehad. De rechtbank acht deze overschrijding dermate ernstig - te meer nu van de zijde van het openbaar ministerie niet duidelijk is geworden waarom de vervolging zo lang op zich heeft laten wachten- dat zulks het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, wat in beginsel bij deze feiten passend is, in de weg staat.
Verder heeft de rechtbank gelet op het feit dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, dat tengevolge van dit feit zijn werkgever het dienstverband heeft beëindigd en het feit dat de financiële mogelijkheden van verdachte beperkt zijn.
Alles afwegende is naar het oordeel van de rechtbank passend een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar mede ter voorkoming van recidive alsmede een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze werkstraf niet of onvoldoende wordt uitgevoerd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. P. Bender en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2010.