Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 284101 / HA ZA 10-696
Vonnis van 22 december 2010
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiseres sub 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [A],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.P. Snoek te Utrecht,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.C. Schouten te Utrecht.
Eisers zullen gezamenlijk als zodanig worden aangeduid en zullen afzonderlijk respectievelijk [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] genoemd worden. Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juni 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres sub 1] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. Gedurende dit huwelijk zijn de kinderen [eiseres sub 2] (1984), [eiseres sub 3] (1987) en [A] (1993) geboren. Op 8 maart 2005 heeft [gedaagde] blijvend de echtelijke woning verlaten. Tot die datum dreven [eiseres sub 1] en [gedaagde] samen een autorijschool. De kinderen zijn bij [eiseres sub 1] blijven wonen.
2.2. [gedaagde] is strafrechtelijk vervolgd wegens mishandeling van eisers. Bij onherroepelijk geworden arrest van 10 april 2006 heeft het hof Arnhem [gedaagde] -samengevat- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en tot een werkstraf voor de duur van 150 uur. Het hof heeft bewezen verklaard dat [gedaagde]:
met betrekking tot [eiseres sub 1]:
op of omstreeks 7 maart 2005 heeft gepoogd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar bij haar enkels van het bed te trekken waarbij zij met haar hoofd (hard) op de grond terechtkwam, door haar diverse malen met gebalde vuist op haar lichaam en in het gezicht te slaan, door haar met kracht met haar hoofd tegen een kast en een afzuigkap te slaan en door met beide handen met kracht haar keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden;
met betrekking tot [eiseres sub 2]:
haar in 2004 heeft geslagen waardoor zij letsel heeft opgelopen en pijn heeft ondervonden;
met betrekking tot [eiseres sub 3]:
haar op 7 maart 2005 meerdere malen heeft geslagen waardoor zij letsel heeft opgelopen en pijn heeft ondervonden;
met betrekking tot [A]:
hem op of omstreeks 7 maart 2005 meerdere malen heeft geslagen waardoor hij pijn heeft ondervonden.
2.3. Het hof heeft in voornoemd arrest niet bewezen geacht:
met betrekking tot [eiseres sub 1]:
- poging tot doodslag op of omstreeks 7 maart 2005,
- zware mishandeling, meermalen gepleegd, in de periode van 1 juni 1993 tot en met 7 maart 2005 of pogingen daartoe;
met betrekking tot [eiseres sub 2]:
mishandeling, meermalen gepleegd, in de periode van 1 juni 1999 tot en met 7 maart 2005;
met betrekking tot [eiseres sub 3]:
mishandeling, meermalen gepleegd, in de periode van 1 juni 1999 tot en met 7 maart 2005;
met betrekking tot [A]:
mishandeling, meermalen gepleegd, in de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 maart 2005;
en heeft [gedaagde] van die ten laste gelegde feiten vrijgesproken.
2.4. In een brief van H.M. Schippers, neuroloog/kinderneuroloog van het Mesos medisch centrum, locatie Oudenrijn, van 5 april 2005, aan de huisarts van [eiseres sub 1] staat het volgende:
“[…] Uw patiënt […] kwam op de eerste hulp van het Oudenrijn op 08.03.05 en op de polikliniek neurologie op 04.04.05. […]
Lichamelijk en neurologisch onderzoek d.d. 08.03.05:
Tweetal zwellingen, haematomen op het hoofd. Fors haematoom op de linkerschouder. Haematomen linker onderarm, ventrale zijde. Multiple haematomen rechter bovenarm. Pijnlijke vingers rechts. Onderarm haematoom, contusie dig. II links. Drukpijnlijke ribben links. Haematomen aan de knie beiderzijds. […]
Bespreking:
Patiënte heeft een licht schedelhersenletsel graad 1 ten gevolge van mishandeling. […]”
2.5. Op 10 maart 2005 heeft [eiseres sub 1] bij de politie aangifte tegen [gedaagde] gedaan. Met betrekking tot de periode vóór 7 maart 2005 staat in het proces-verbaal van aangifte onder andere het volgende:
“[…] In 1993 werd mijn zoon geboren. Toen zijn de problemen eigenlijk begonnen. […] Toen mijn zoon zes weken oud was kwam mijn man een keer helemaal bezopen thuis. […] De ruzie liep zo hoog op dat mijn man mij diverse vuistslagen heeft gegeven op mijn hoofd. Dit was de eerste maal dat mijn man mij sloeg. Ik heb geen aangifte toen gedaan.
[…]
Op 2 januari 1998 escaleerde de ruzie wederom. […] Mijn man was op dat moment nog steeds dronken. […] Hij heeft mij toen met beide handen om mijn nek gepakt en mij geprobeerd te wurgen. Ik kon op dat moment geen adem meer halen en raakte helemaal in paniek. Mijn drie kinderen werden hier wakker van en kwamen tussen ons. Hierop heeft [gedaagde] mij losgelaten. […] Toen die neef er was hoorde ik [gedaagde] diverse malen luidkeels schreeuwen: “Ik vermoord haar… Ik vermoord haar!” Ik was op dat moment zo bang dat ik de politie heb gebeld. […] De politie heeft mijn man toen aangehouden.
[…]
De volgende dag moest ik van de politie naar een “Blijf van mijn Lijfhuis” te [woonplaats]. Ik moest daarheen, omdat mijn man die middag vrij zou komen. […] Ik ben toen met mijn drie kinderen naar dat Blijf van mijn Lijfhuis toegegaan. […] Nadat ik was teruggekeerd naar huis is [gedaagde] bij zijn moeder gaan wonen. […] [gedaagde] begon ons na een aantal dagen lastig te vallen. Hij gooide stenen tegen onze ramen en vernielde mijn auto. Op een gegeven moment was ik de treiterijen zat en heb ik contact opgenomen met de maatschappelijk werkster van de politie. Die heeft mij ondergebracht in een opvanghuis in Drenthe. In Drenthe heb ik zes maanden gezeten. Mijn kinderen konden niet aarden daar. […] Mijn oudste dochter heeft op een gegeven moment contact opgenomen met haar vader. Na dit gesprek gaf mijn dochter aan dat [gedaagde] helemaal was veranderd. We zijn toen teruggegaan naar [woonplaats] […]. Omdat ik ook geen uitkering kreeg en geen woonruimte had, heb ik besloten om terug te gaan naar huis.
[…]
Toen ik weer thuis was met de kinderen ging het een tijdje goed. Echter na een paar maanden ging het alweer snel bergafwaarts. Hij begon toen ook weer te drinken. Tussen de tijd dat ik toen ben teruggegaan en tot afgelopen zondag, hebben we diverse malen ruzie gehad. Die ruzies gingen over geld, de kinderen, zijn alcoholgebruik en andere zaken. Ook heeft [gedaagde] mij 's nachts een paar keer het huis uitgezet. Tijdens de ruzies bedreigde hij mij ook elke keer dat hij mij ging vermoorden. Die ruzies gingen wel gepaard met duw en trekwerk, maar [gedaagde] heeft mij niet geslagen of ander grof geweld gebruikt.
[…]
Ik ben op dit moment erg bang voor [gedaagde]. […] Ook zal hij de kinderen vermoorden. [gedaagde] heeft daarover diverse malen gedreigd. […]”
2.6. Op 21 maart 2005 heeft [eiseres sub 2] bij de politie aangifte tegen [gedaagde] gedaan. In het proces-verbaal van deze aangifte staat onder andere het volgende:
“[…] Mijn vader heeft een alcoholprobleem. Mijn vader drinkt iedere dag. […] Ook kan ik mij een keer met oud en nieuw herinneren dat mijn vader ineens heel erg boos werd. Hij heeft toen mij en mijn moeder geslagen. Hij heeft toen mij geslagen met zijn vuisten. Ik hoorde namelijk mijn moeder schreeuwen en toen ik vervolgens ging kijken zag ik dat hij mijn moeder aan het wurgen was. Ik probeerde om hem los te trekken. Vervolgens werd ik geslagen.
[…]
Mijn vader zegt heel vaak hetzelfde als hij boos is. De ene keer zegt hij dat hij ons kapotmaakt, de andere keer zegt hij dat hij ons dood maakt. Ook zegt hij heel vaak dat wij uit zijn leven moeten verdwijnen.
[…]
Ook kan ik mij nog herinneren dat mijn vader mij een keer heel erg hard geslagen heeft. Ik weet niet meer precies wanneer het geweest is, maar het moet vorig jaar ergens geweest zijn. Ik zag dat mijn vader zijn rechterhand tot vuist gebald had en deze kennelijk opzettelijk en met kracht in mijn richting bracht. Ik heb toen deze klap afgeweerd met mijn rechterhand. Als ik de klap niet dat afgeweerd dan zou deze op mijn gezicht terechtgekomen zijn. Toen ik de klap afweerde, voelde ik een enorme pijn in mijn rechter pink. Ik ben toen naar het ziekenhuis Diaconessenhuis gegaan. Daar is toen vastgesteld dat ik een gekneusde pink had. Als gevolg daarvan staan mijn pink nu nog steeds scheef. […]”
2.7. Op 8 maart 2005 heeft [eiseres sub 3] bij de politie aangifte tegen [gedaagde] gedaan. In het proces-verbaal van aangifte staat met name beschreven wat zij heeft waargenomen van de mishandeling van [eiseres sub 1] door [gedaagde] op 7-8 maart 2005. Over het handelen van [gedaagde] ten opzichte van [eiseres sub 3] en [A] op voornoemde datum staat in dit proces-verbaal:
“[…] Ik zag en voelde dat mijn vader mij heel hard meerdere keren met zijn vuisten sloeg. Dit deed heel erg pijn. Ik zag en voelde dat hij mij op mijn hoofd en op mijn lichaam sloeg. Ik werd er duizelig van. Ik heb nu nog steeds hoofdpijn van de klappen. Ik zag dat mijn broertje ook klappen kreeg van mijn vader. Dit deed hij ook met zijn vuisten. Ik zag dat mijn vader mijn broertje op zijn hoofd sloeg en op zijn lichaam. Later zag ik dat mijn broertje allemaal krassen op zijn schouder had en dat zijn arm dik was. […]”
2.8. Op 22 maart 2005 heeft [eiseres sub 3] nogmaals bij de politie een verklaring over [gedaagde] afgelegd. In het proces-verbaal van dit verhoor staat onder andere het volgende:
“[…] Zover ik mij kan herinneren, […] ken ik mijn vader als alcoholist. […] Als mijn vader gedronken had maakte hij vrijwel altijd ruzie.
[…]
Ik kan mij vaag herinneren, dat mijn vader voor onze opname in het crisisopvangcentrum getracht heeft mijn moeder van het leven te beroven door haar nek dicht te knijpen en gelijktijdig haar hoofd hard tegen de muur te slaan. Ik hoorde haar hoofd gewoon tegen de muur bonken. Mijn vader had zijn schoenen nog aan en ik sprong ertussen en wilde hebben, dat mijn vader mijn moeder zou loslaten. Ik herinner mij, dat mijn vader mij met zijn geschoeide voet een harde trap tegen mijn rug gaf. Ik kan nu verklaren, dat ik hier nog steeds last van heb. Als ik mijn moeder met iets moet helpen krijg nog steeds van mijn rug.
[…]
Mijn vader heeft in die tijd veel beterschap beloofd en op een gegeven moment zijn wij omstreeks eind 1997 toch weer bij mijn vader ingetrokken […]. Aanvankelijk ging het goed en was mijn vader rustig. Toen ik in de tweede van het VWO zat, rond 2002, werden de problemen zichtbaar erger. Hij was na een jaar dat hij weer samenwoonden meer gaan drinken. Vanaf die tijd had hij rustige momenten maar ook agressieve uitbarstingen. Dit gebeurde dan op verbale wijze. Ik kan me niet herinneren, dat ik hem in die tijd heb zien slaan. Dit gedrag van mijn vader veranderde […] eind februari 2005.
[…]
Verder heb ik ook verklaard over de bedreigingen van mijn vader, dat hij tegen mijn moeder zei: ik vermoord je. Ik maak je dood. […]”
2.9. Op 13 juli 2005 deed [eiseres sub 1] aangifte van belaging door [gedaagde] in de periode van 8 tot en met 13 juli 2005. Zij heeft toen bij de politie verklaard dat zij en haar kinderen bang waren voor [gedaagde]. Voorts staat in dit proces-verbaal van aangifte:
“[…] Op dinsdag 12 juli 2005 […] was ik aan het werk als rij-instructrice. […] [B] heeft in het verleden les gehad van [gedaagde]. Sinds juni 2005 geef ik [B] autorijles. […]”
2.10. Op 19 juli 2005 heeft [C] als getuige bij de politie een verklaring afgelegd. In het desbetreffende proces-verbaal van verhoor is vermeld:
“[…] Mijn oude rijschool instructeur heet [gedaagde] [gedaagde]. […] Ik ben […] ergens in februari 2005 met mijn rijlessen. […] Ik heb vervolgens het telefoonnummer welke op de leskaart stond gebeld. Ik kreeg te horen dat [gedaagde] op vakantie was. Uiteindelijk ben ik bij [eiseres sub 1] gaan lessen. Het betrof tenslotte dezelfde rijschool. […]”
2.11. Op 19 juli 2005 heeft [D] als getuige bij de politie een verklaring afgelegd. In het desbetreffende proces-verbaal van verhoor is vermeld:
“[…] Ik heb in eerste instantie rijles gehad van [gedaagde]. […] Ik ben eind februari 2005 begonnen met rijles. De eerste 3 lessen heb ik gehad van [gedaagde]. Daarna ben ik overgestapt naar [eiseres sub 1]. Dit is geweest omdat [gedaagde] weg was. Er werd mij verteld dat er iets met zijn moeder was. Ik ben tot op heden bij [eiseres sub 1] blijven lessen. […]”
2.12. Op 21 juli 2005 deed [eiseres sub 1] aangifte van belaging door [gedaagde] in de periode van 13 tot en met 21 juli 2005.
2.13. [gedaagde] is naar aanleiding van de aangiften van belaging van [eiseres sub 1] niet strafrechtelijk vervolgd.
2.14. In een brief van [E], autorijschoolhouder, van 20 november 2010 is vermeld:
“[…] Hierbij bevestig ik […] dat mevrouw [eiseres sub 1] en [gedaagde] in 2006/2007 daadwerkelijk bij mij heeft gewerkt. Ik heb tijdelijk niet kunnen werken in mijn bedrijf. In die periode had [eiseres sub 1] en [gedaagde] de werkzaamheden van mijn bedrijf overgenomen. De werkzaamheden bestonden uit autorijles geven in ongeveer 6 á 7 uren per week tegen een machtconforme betaling. […]”
2.15. In een brief van Altrecht, centrum angst- en stemmingsstoornissen, van 4 juli 2007 aan de huisarts van [eiseres sub 1] is, samengevat, vermeld:
- dat als diagnose bij [eiseres sub 1] is gesteld een angststoornis met paniekaanvallen zonder agorafobie en een depressieve stoornis met vitale kenmerken;
- dat sprake is van nek- en hoofdpijn en van een schouderontwrichting, twee jaar daarvoor ontstaan door geweld;
- dat het behandelplan bestaat uit individuele gesprekstherapie en medicamenteuze behandeling, met een geschatte duur van de hulpverlening van drie tot vier maanden met ingang van 25 juni 2007;
- dat als behandeleren betrokken zijn een spv-er, een arts-assistent en een psychiater.
2.16. Op 13 augustus 2008 heeft [eiseres sub 2] bij de politie Aangifte van vernieling gedaan. In het proces-verbaal van aangifte staat:
“[…] Ik geef rijles en daarbij ben ik in het bezit van twee voertuigen, namelijk tweemaal een Citroën Picasso Xsara […]. Samen met mijn moeder heb ik een rijschool. […]”
2.17. Door middel van een brief van Altrecht Cura van 17 september 2010 is [eiseres sub 1] door een algemeen arts uitgenodigd voor een gesprek op 27 september 2010.
2.18. [eiseres sub 1] ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering van ASR maandelijks een uitkering. In een brief van ASR aan [eiseres sub 1] van 4 oktober 2010 staat:
“[…] In verband met de bovengenoemde schade van 08-03-2005 hebben wij € 844,29 rechtstreeks aan u overgemaakt. […]”
2.19. [eiseres sub 2] heeft een autorijschool en studeert daarnaast rechten. [eiseres sub 3] studeert cognitieve kunstmatige intelligentie en [A] zit in het examenjaar van de Havo.
3.1. Eisers vorderen, samengevat, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
- voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 1] van een voorschot van EUR 30.000,-- ter vergoeding van haar immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2005, althans tot veroordeling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 1] van een voorschot van EUR 15.000,-- ter vergoeding van het door haar over de afgelopen vijf jaar geleden verlies van arbeidsvermogen, althans tot veroordeling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] van een voorschot van EUR 15.000,-- aan ieder van hen afzonderlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van hun schade, op te maken bij staat;
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten ter zake van het conservatoir beslag op de woning van [gedaagde] alsmede in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers, dan wel tot afwijzing van hun vorderingen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiseres sub 1] betoogt dat [gedaagde] haar tot en met 8 maart 2005 stelselmatig heeft bedreigd en mishandeld en dat hij ook na die datum is doorgegaan met het uitoefenen van geestelijke terreur jegens haar. Volgens [eiseres sub 1] heeft zij door de mishandelingen en de voortdurende dreiging een angststoornis met paniekaanvallen ontwikkeld en is sprake van blijvend schouderletsel, als gevolg waarvan zij immateriële schade lijdt en ook in de toekomst zal lijden. Zij stelt voorts dat zij als gevolg van haar psychische klachten, waaronder concentratiestoornissen, en als gevolg van haar schouderbeperkingen haar beroep van autorij-instructeur niet meer kan uitoefenen. Volgens [eiseres sub 1] werkte zij tot 7 maart 2005 40 uur per week, terwijl zij momenteel ten hoogste vijf uur per week autorijles geeft in de rijschool van [eiseres sub 2]. Haar netto-inkomen toen zij nog fulltime werkte schat [eiseres sub 1] op minimaal EUR 1.600,-- per maand terwijl zij nu op grond van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering per maand netto ongeveer EUR 600,-- ontvangt, zodat sprake is van een geschat verlies van arbeidsvermogen van EUR 18.000,-- per jaar.
4.2. [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] betogen dat [gedaagde] ook hen stelselmatig heeft bedreigd en mishandeld en dat zij vele jaren getuige zijn geweest van een continue dreiging van [gedaagde] in de richting van hun moeder, [eiseres sub 1]. Zij stellen dat zij als gevolg hiervan immateriële schade lijden en ook in de toekomst zullen lijden. Volgens hen valt het te voorzien dat ieder van hen in de toekomst psychische klachten zal ontwikkelen waarvoor professionele behandeling noodzakelijk zal zijn.
4.3. [gedaagde] betoogt dat hij eisers niet stelselmatig heeft mishandeld en dat hij zijn kinderen slechts eenmaal heeft mishandeld. Dit betreft de mishandelingen waarvoor hij is veroordeeld. Ook voert [gedaagde] aan dat hij eisers nooit heeft bedreigd. Volgens [gedaagde] zijn er geen gronden voor het toekennen van immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van [eiseres sub 1] betoogt hij ook dat er geen causaal verband is aangetoond tussen zijn gedrag en de therapie die [eiseres sub 1] heeft gevolgd of de medicatie die zij heeft voorgeschreven gekregen. Verder betwist [gedaagde] dat [eiseres sub 1] schade lijdt in de vorm van verlies van arbeidsvermogen.
Onrechtmatige gedragingen van [gedaagde]
4.4. [gedaagde] is in hoger beroep onherroepelijk door de strafrechter veroordeeld voor een poging zware mishandeling van [eiseres sub 1] omstreeks 7 maart 2005 en voor het eenmalig mishandelen van zijn kinderen in respectievelijk 2004 ([eiseres sub 2]), en maart 2005 ([eiseres sub 3] en [A]). Deze bewezenverklaringen leveren dwingend bewijs op van die feiten (artikel 161 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en [gedaagde] heeft deze feiten in de onderhavige procedure niet weersproken, zodat zij vaststaan.
4.5. De stelling van eisers, dat [gedaagde] hen stelselmatig heeft mishandeld, vindt geen steun in de door hen overgelegde processen-verbaal van aangifte (zie 2.5 tot en met 2.8). Uit die aangiften komt naar voren dat [gedaagde] [eiseres sub 1] in de periode van 1993 tot en met 2005 driemaal heeft mishandeld (in 1993, in januari 1998 en in maart 2005) en dat [gedaagde] elk van de kinderen eenmaal heeft mishandeld. De strafkamer van het hof heeft [gedaagde] vrijgesproken van het meermalen mishandelen van zijn kinderen (zie 2.3). Eisers hebben hun betoog, dat [gedaagde] hen stelselmatig heeft mishandeld, dan ook onvoldoende onderbouwd en zij zullen niet in de gelegenheid worden gesteld om van die stelling bewijs te leveren.
4.6. Stelselmatige bedreiging van alle eisers door [gedaagde] staat wel vast. Uit de aangiften blijkt dat [eiseres sub 1] door [gedaagde] in de periode van 1999 tot en met 8 maart 2005 tijdens ruzies vaak met de dood is bedreigd. Ook blijkt uit die aangiften dat [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] diverse malen door [gedaagde] met de dood zijn bedreigd. Het is aannemelijk dat dit tot grote angst bij eisers heeft geleid, vooral na de uitbarsting van [gedaagde] op
7-8 maart 2005, waarbij [eiseres sub 1] ernstig is mishandeld en ook [eiseres sub 3] en [A] diverse klappen hebben gekregen. Mishandeling en bedreiging zijn onrechtmatige gedragingen ten opzichte van degene die mishandeld en/of bedreigd wordt. Het stelselmatig bedreigen van een gezinslid is echter ook onrechtmatig jegens de overige gezinsleden, nu dit voordurende angstgevoelens veroorzaakt voor het welzijn van het andere gezinslid waarmee men een emotionele band heeft.
4.7. Met inachtneming van het voorgaande kan voor recht worden verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door [eiseres sub 1] driemaal te mishandelen (in 1993, 1998 en in 2005), door [eiseres sub 2] in 2004 te mishandelen, door [eiseres sub 3] en [A] in 2005 te mishandelen en door eisers in de periode van 1999 tot en met 8 maart 2005 stelselmatig met de dood te bedreigen.
4.8. Ter onderbouwing van de stelling van [eiseres sub 1] dat [gedaagde] ook na 8 maart 2005 is doorgegaan zijn geestelijke terreur jegens haar, heeft [eiseres sub 1] twee aangiften van belaging overgelegd (zie 2.9 en 2.12). [gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij [eiseres sub 1] heeft belaagd en wijst erop dat het Openbaar Ministerie hem naar aanleiding van die aangiften niet strafrechtelijk heeft vervolgd. De vraag of [eiseres sub 1] [gedaagde] heeft belaagd kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. De aangiften van belaging hebben betrekking op een korte periode (van 8 tot en met 21 juli 2005). De rechtbank komt hieronder tot de conclusie dat er causaal verband bestaat tussen de mishandelingen en bedreigingen in de periode tot en met 8 maart 2005 en het geestelijk letsel van [eiseres sub 1]. Ook indien de rechtbank er van uit zou gaan dat [gedaagde] [eiseres sub 1] in juli 2005 gedurende ongeveer twee weken heeft belaagd is er geen reden om aan te nemen dat de immateriële schade van [eiseres sub 1] daardoor in omvang is toegenomen. Het causaal verband tussen de eventuele belaging en de schade van [eiseres sub 1] ontbreekt dan ook. Daarom zal [eiseres sub 1] niet in de gelegenheid worden gesteld bewijs leveren van haar stelling dat [gedaagde] haar heeft belaagd.
Recht op vergoeding van immateriële schade
4.9. Recht op vergoeding van immateriële schade bestaat indien een onrechtmatige gedraging tot lichamelijk letsel heeft geleid of de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 onder b Burgerlijk Wetboek). Van een aantasting in de persoon “op andere wijze” kan sprake zijn bij geestelijk letsel, maar een psychisch onbehagen is onvoldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen die recht geeft op vergoeding van immateriële schade (Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1997, 366).
Immateriële schade [eiseres sub 1]
4.10. [eiseres sub 1] heeft bij de mishandeling op 7-8 maart 2005 een groot aantal bloeduitstortingen (“haematomen”) en een lichte hersenschudding opgelopen (zie 2.4). De rechtbank gaat er van uit dat [eiseres sub 1] toen ook schouderletsel heeft opgelopen, gelet op de waarneming in het ziekenhuis op 8 maart 2005 van een fors haematoom op de linkerschouder en op de vaststelling door Altrecht van een schouderontwrichting (zie 2.15). In 2007 is door Altrecht als diagnose bij [eiseres sub 1] gesteld een angststoornis met paniekaanvallen en een depressieve stoornis. [gedaagde] betwist het causaal verband tussen deze stoornissen enerzijds en de mishandelingen en bedreigingen anderzijds, maar heeft geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat moet worden aangenomen dat de stoornissen mogelijk andere oorzaken hebben. De rechtbank acht het causaal verband dan ook aanwezig. [eiseres sub 1] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot terzake van haar immateriële schade en verwijzing naar de schadestaatprocedure, in welke procedure haar immateriële schade definitief kan worden vastgesteld. In verband met zowel het lichamelijk als geestelijk letsel heeft [eiseres sub 1] recht op een vergoeding voor haar immateriële schade. De ernst van de schouderontwrichting en van het geestelijk letsel en de gevolgen die beide letselcomponenten hebben voor het dagelijks leven zijn nog niet duidelijk maar gelet op de uitspraken die zijn gepubliceerd in de Smartengeldgids acht de rechtbank een voorschot van EUR 2.500,-- gerechtvaardigd, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van 8 maart 2005.
Immateriële schade van [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A]
4.11. Het hof heeft bewezen verklaard dat [gedaagde] [eiseres sub 2] in 2004 heeft geslagen, met letsel en pijn tot gevolg (zie 2.2). [eiseres sub 2] betoogt dat zij toen een gekneusde pink heeft opgelopen, die hierdoor nog steeds scheef staat. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Niet gesteld of gebleken is echter dat de pink nog pijnlijk is. Ook is niet aangevoerd dat het scheef staan van de pink ontsierend is of [eiseres sub 2] belemmert bij het uitvoeren van haar werk als rij-instructeur of andere activiteiten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiseres sub 2] geen last meer heeft van haar pink. Het door haar in 2004 opgelopen lichamelijk letsel rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade van EUR 200,--.
4.12. Met betrekking tot [eiseres sub 3] heeft het hof bewezen verklaard dat [gedaagde] haar op
7 maart 2005 meerdere malen heeft geslagen waardoor zij letsel heeft opgelopen en pijn heeft ondervonden. Bij de politie heeft [eiseres sub 3] verklaard dat zij door de klappen op haar hoofd duizelig werd en hoofdpijn had (zie 2.7). Dit duidt op licht hoofdletsel. Het hof heeft [gedaagde] vrijgesproken van het mishandelen van [eiseres sub 3] in de periode vóór 7 maart 2005 maar heeft deze vrijspraak niet gemotiveerd. [eiseres sub 3] heeft bij de politie verklaard dat [gedaagde] voor de opname in het crisisopvangcentrum [eiseres sub 1] heeft mishandeld en haar ([eiseres sub 3]) een harde trap tegen haar rug heeft gegeven als gevolg waarvan zijn nog steeds last van haar rug heeft (zie 2.8). De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen, gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] deze mishandeling niet gemotiveerd heeft gesproken en [eiseres sub 1] toen met haar kinderen naar een Blijf van mijn Lijfhuis is gevlucht. Een vergoeding voor immateriële schade ter hoogte van EUR 300,-- is gerechtvaardigd.
4.13. Met betrekking tot [A] heeft het hof bewezen verklaard dat [gedaagde] hem op
7 maart 2005 meerdere malen heeft geslagen waardoor hij pijn heeft ondervonden. Het hof heeft niet bewezen verklaard dat [A] daardoor letsel heeft opgelopen. Ook deze gedeeltelijke vrijspraak heeft het hof niet gemotiveerd terwijl [eiseres sub 3] bij de politie heeft verklaard later te hebben gezien dat [A] krassen op zijn schouder had en dat zijn arm dik was (zie 2.7). De rechtbank gaat er dan ook van uit dat bij [A] op 7 maart 2008 wel sprake was van het door [eiseres sub 3] beschreven, lichte letsel, waarvoor een vergoeding van EUR 100,-- kan worden toegewezen.
4.14. In het kader van de beoordeling van de vraag of [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] door de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] zijn aangetast in hun persoon en in verband daarmee aanspraak op een vergoeding kunnen maken, overweegt de rechtbank het volgende. De dreiging waaraan zij jarenlang hebben blootgestaan is ernstig. Niet gesteld of gebleken is echter dat zich aanzienlijk geestelijk letsel bij hen heeft geopenbaard. Ter zitting is door [eiseres sub 2] aangevoerd dat het met haar autorijschool en haar studie goed gaat. Door [eiseres sub 3] is aangevoerd dat zij in haar studie vertraging heeft opgelopen als gevolg van concentratiestoornissen en door [A] dat hij dit jaar voor de tweede keer eindexamen havo doet. Van psychische stoornissen of (de noodzaak van) behandeling door een psychiater/psycholoog is evenwel, gelukkig, geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden op dit moment geen sprake van geestelijk letsel dat recht geeft op een vergoeding voor immateriële schade.
4.15. Gezien het voorgaande is er geen aanleiding om de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen ter nadere vaststelling van de immateriële schade van [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A]. In verband met hun lichamelijke letsels zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling (niet bij wijze van voorschot) van de hierboven genoemde bedragen. Niet valt uit te sluiten dat [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] of [A] als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] (waarvoor in dit vonnis een verklaring voor recht wordt afgegeven) in de toekomst wel psychische klachten ontwikkelen die kunnen worden aangemerkt als geestelijk letsel waaruit een recht op vergoeding van immateriële schade voortvloeit. In dat geval zullen zij, onder verwijzing naar dit vonnis, een nieuwe gerechtelijke procedure tegen [gedaagde] kunnen starten.
4.16. Met betrekking tot [eiseres sub 3] en [A] zal de rechtbank wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 maart 2005. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer [eiseres sub 2] precies is mishandeld. Het hof heeft bewezen verklaard dat dit in 2004 heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zal de rechtbank met betrekking tot [eiseres sub 2] de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2005.
Materiële schade [eiseres sub 1]
4.17. Met betrekking tot haar materiële schade vordert [eiseres sub 1] eveneens een voorschot en verwijzing naar de schadestaatprocedure, ter vaststelling van haar verlies van arbeidsvermogen. Naar aanleiding van het betoog van [eiseres sub 1], dat zij haar beroep van autorij-instructeur niet meer volledig kan uitoefenen als gevolg van schouderbeperkingen en psychische klachten, neemt [gedaagde] het standpunt in dat geen sprake is van verlies van arbeidsvermogen omdat [eiseres sub 1] dagelijks autorijles geeft in de rijschool van [eiseres sub 2]. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] aan:
- dat [eiseres sub 1] leerlingen van hem heeft overgenomen nadat hij in maart 2005 de woning had verlaten (zie de verklaringen van twee leerlingen in 2.10 en 2.11),
- dat [eiseres sub 1] in 2006 en 2007 rijlessen heeft gegeven in de autorijschool van [E] (zie de brief van [E], 2.14);
- dat [eiseres sub 2] met goed gevolg een fulltime rechtenstudie volgt terwijl haar rijschool een groot aantal examens heeft aangevraagd, zodat het onwaarschijnlijk is dat [eiseres sub 2] de enige rij-instructeur in haar autorijschool is;
- dat [eiseres sub 2] in 2008 bij de politie heeft verklaard dat zij samen met haar moeder een autorijschool met twee lesauto’s heeft (zie 2.16);
- dat [eiseres sub 1] geregeld wordt gezien in een lesauto.
4.18. De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn aanwijzingen dat bij [eiseres sub 1] inderdaad sprake is van verlies van arbeidsvermogen. In 2007 zijn bij haar immers een angststoornis met paniekaanvallen en een depressieve stoornis vastgesteld. Daarnaast ontvangt zij als gevolg van de mishandeling op 7-8 maart 2005 maandelijks een uitkering op grond van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering (zie 2.18). Voorts heeft [eiseres sub 1] een brief overgelegd waaruit blijkt dat zij in september door Altrecht Cura is uitgenodigd voor een gesprek (zie 2.17), naar aanleiding waarvan ter zitting door [eiseres sub 1] is aangevoerd dat zij momenteel bij Altrecht onder behandeling staat van een psychiater en een psycholoog en het middel Sertraline gebruikt. Uit de door [eiseres sub 1] overlegde bijsluiter blijkt dat dit middel onder andere wordt gebruikt ter behandeling van een depressie, een posttraumatische stressstoornis of een paniekstoornis. De rechtbank zal de vordering van [eiseres sub 1], tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot in verband met haar materiële schade, echter afwijzen. Ter zitting is door [eiseres sub 1] aangevoerd dat de verklaringen van de twee meisjes, die de politie hebben meegedeeld dat [eiseres sub 1] hen na 8 maart 2005 als leerling van [gedaagde] heeft overgenomen (2.10 en 2.11), niet kloppen. Bij de politie heeft [eiseres sub 1] echter zelf op 13 juli 2005 verklaard dat een van deze meisjes in het verleden les heeft gehad van [gedaagde] en dat zij haar sinds juni 2005 autorijles geeft (zie 2.9). Voorts is ter zitting aangevoerd dat [eiseres sub 2] in 2008 inderdaad twee lesauto's had maar dat die tweede auto een vervangende lesauto is voor het geval er één kapot gaat. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit echter bedrijfseconomisch onverantwoord zijn. De rechtbank heeft dan ook twijfels over het waarheidsgehalte van de stelling van [eiseres sub 1] dat zij maximaal vijf uur per week haar werkzaamheden van rij-instructeur uit kan oefenen. Gelet op het voorgaande is het wel aannemelijk geworden dat [eiseres sub 1] schade lijdt in de vorm van verlies van arbeidsvermogen, maar bestaat er onvoldoende grond om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot aan [eiseres sub 1] terzake van die materiële schade.
Overwegingen met betrekking tot de schadestaatprocedure
4.19. Voor de vaststelling van zowel de immateriële als de materiële schade van [eiseres sub 1] in de schadestaatprocedure zal hoogstwaarschijnlijk de benoeming van deskundigen noodzakelijk zijn. Het ligt voor de hand dat zullen worden benoemd: een orthopeed ter vaststelling van de beperkingen van de schouderfunctie, een psychiater ter vaststelling van de aard en ernst van het geestelijk letsel, en een arbeidsdeskundige ter vaststelling van de eventuele arbeidsongeschiktheid van [eiseres sub 1]. Dergelijke deskundigenonderzoeken kosten meestal elk duizenden euro's. De rechtbank geeft partijen dan ook in overweging om met elkaar in overleg te treden en te proberen een minnelijke regeling te treffen.
4.20. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van gevorderde bedragen wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van eisers op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 94,93
- vast recht 160,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.022,93
4.21. Eisers vorderen [gedaagde] te veroordelen tot betaling van EUR 306,24 ter vergoeding van beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar.
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door [eiseres sub 1] driemaal te mishandelen (in 1993, 1998 en in 2005), door [eiseres sub 2] in 2004 te mishandelen, door [eiseres sub 3] en [A] in 2005 te mishandelen en door eisers in de periode van 1999 tot en met 8 maart 2005 stelselmatig met de dood te bedreigen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om ter vergoeding van haar immateriële schade aan [eiseres sub 1] een voorschot te betalen ter hoogte van EUR 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 8 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van [eiseres sub 1], nader op te maken bij staat,
5.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 2] van een bedrag van EUR 200,-- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 1 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 3] van een bedrag van EUR 300,-- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 8 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.6. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [A] van een bedrag van EUR 100,-- (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 8 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EUR 1.022,93,
5.8. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 306,24,
5.9. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2010.?