Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 261783 / HA ZA 09-280
Vonnis van 22 december 2010
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna: [eisers],
advocaat mr. I.W. van Osch,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
hier[D]edaagden],
advocaat mr. drs. J.C. Duvekot,
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2009;
- de conclusie van repliek in conventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 juli 2009;
- de conclusie van dupliek in conventie en van voorwaardelijke repliek in reconventie met aanvulling voorwaardelijke eis in reconventie;
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie ;
- de akte overlegging productie van de zijde van [eisers],
- de antwoordakte van de zijde [D]edaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A], [B], [C] en [D] zijn de vier nog levende kinderen van [E] (hierna: [E]) en [F] (hierna: [F]). [G] is de echtgenote van [D].
2.2. Vader en [F] waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.3. [F] is op 6 oktober 1998 overleden. Zij heeft bij testament van 6 februari 1992 over haar nalatenschap beschikt. Daarin heeft zij haar echtgenoot en kinderen tot haar erfgenamen benoemd ieder voor gelijke delen. Voorts bevat het testament een ouderlijke boedelverdeling, waarbij is bepaald dat de vorderingen uit hoofde van onderbedeling - behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen - eerst bij overlijden van [E] opeisbaar zijn. Ingevolge het testament is [E] bevoegd de vorderingen vervroegd te voldoen.
2.4. In de akte van vaststelling boedelverdeling van 22 februari 2002 betreffende de nalatenschap van [F] is opgenomen dat ieder kind een vordering wegens onderbedeling op vader heeft van ƒ 204,089,08 (€ 92.611,59), te vermeerderen met de bij testament bepaalde rente.
2.5. [E] is op 26 augustus 2007 overleden. [E] heeft in zijn laatste testament, opgemaakt op 8 maart 2000, geen wijziging in de wettelijke regeling omtrent erfopvolging aangebracht, zodat zijn vier kinderen ieder voor ¼ deel gerechtigd zijn in zijn nalatenschap. [G] is dus geen erfgenaam van [E].
[E] heeft [D] tot executeur benoemd:
“(…) tot uitvoerder van mijn begrafenis of crematie en beredderaar van mijn boedel, onder toekenning aan hem van alle daartoe benodigde macht, speciaal die tot inbezitneming van mijn gehele nalatenschap, gedurende de tijd welke voor de vereffening daarvan nodig zal zin. (…)”
Hij heeft verder bepaald:
“Ik stel de van mij ervende afstammelingen vrij van de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van alle tijdens mijn leven aan hen gedane schenkingen, tenzij en voorzover bij enige schenking anders is bepaald”
2.6. [E] heeft tijdens zijn leven op diverse tijdstippen betalingen gedaan aan zijn kinderen. Partijen twisten over de omvang en de titel van deze betalingen. In ieder geval staat vast dat [E] op of omstreeks 24 oktober 2003 aan ieder van zijn kinderen € 100.000,- heeft betaald en dat hij in de jaren 2000 tot en met 2002 jaarlijks ƒ 40.000,- (€ 18.151,- ) aan ieder van hen heeft betaald. [E] heeft voor deze betalingen in de jaren 2000 tot en met 2003 aangifte voor het recht van schenking gedaan en de schenkingsrechten betaald.
2.7. [D] heeft de nalatenschap van [E] zuiver aanvaard. [eisers] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.8. Op 17 januari 2008 heeft mr. J.G. Langendijk, notaris te De Ronde Venen, een akte van boedelbeschrijving van de nalatenschap van [E] opgemaakt. Volgens die akte heeft [D] verklaard dat de nalatenschap, conform de opgave van boekhoudbureau [bureau] te [woonplaats], was samengesteld uit activa ten bedrage van € 384.784,77 en passiva ten bedrage van € 566.536,57, zodat het saldo € 181.751,80 negatief bedraagt. In de akte is onder de passiva een schuld aan de vier kinderen wegens hun erfdelen in de nalatenschap van moeder opgenomen voor een bedrag van in totaal € 564.930,68, verminderd met successierecht en vermeerderd met rente.
2.9. Na verkregen toestemming op 15 januari 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, hebben [eisers] op eveneens 15 januari 2009 conservatoir beslag laten leggen op de aan [gedaagden] toebehorende registergoederen
[adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [kadastraal nummer],
[adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [kadastraal nummer] en
[adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [kadastraal nummer].
2.10. Bij brief van 12 april 2010 heeft de heer [H], namens de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond aan [D] meegedeeld dat - naar aanleiding van bezwaarschriften ingediend door [D] tegen de belastingaanslagen van [E] in verband met schenkingen in de jaren 2000 tot en met 2003 – het standpunt dat niet opeisbare vorderingen aan kinderen zijn betaald is aanvaard omdat in de aangifte voor het recht van successie in de nalatenschap van vader geen schulden aan de kinderen zijn aangegeven. De aanslagen over de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn verminderd tot nihil en de aanslag over het jaar 2003 is verminderd met een bedrag van € 44.216 - € 9.956 = € 34.260,00. [eisers] hebben tegen de beslissing van de belastingdienst bezwaar gemaakt.
3. De vorderingen
in conventie
3.1. [eisers] vorderen [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te veroordelen
- tot betaling van € 423.698,01 ter zake van de wettelijke erfdelen, zoals die zijn vastgesteld na het overlijden van [F], vermeerderd met de enkelvoudige rente van 6 % per jaar en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2007, althans vanaf 28 november 2008, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot betaling van een bedrag van € 4.500,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2007, althans vanaf 28 november 2008, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagden] vorderen, voorwaardelijk voor het geval de eis in conventie wordt toegewezen, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
- de onverplichte betalingen door [E] aan [eisers] te vernietigen tot een bedrag van de benadeling, zijnde in ieder geval € 423.698,01 te vermeerderen met de rente vanaf 26 augustus 2007 en te verrekenen tot het bedrag van de benadeling van de schuldeisers met het erfdeel van [F];
- [eisers] te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief de kosten van de beslagen en opheffing van de beslagen.
3.4. [eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De grondslag van de vorderingen en het verweer in conventie
4.1. [eisers] stellen dat hun vorderingen op [E] uit hoofde van onderbedeling opeisbaar zijn geworden bij diens overlijden op 26 augustus 2007. Zij stellen dat zij deze vorderingen kunnen verhalen op het eigen vermogen [gedaagden] omdat de nalatenschap van [E] onvoldoende middelen bevat om de vorderingen aan de kinderen [E] uit te betalen. Nu [D] als enige de erfenis zuiver heeft aanvaard is hij volgens [eisers] op grond van artikel 4:184 lid 2 onder a Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden de nalatenschap met zijn eigen vermogen aan te zuiveren, zodat de schuld jegens de kinderen kan worden voldaan.
4.2. [gedaagden] ontkennen dat de vorderingen wegens onderbedeling door het overlijden van vader opeisbaar zijn geworden. Volgens [gedaagden] heeft vader zijn schuld aan de kinderen uit hoofde van de nalatenschap van moeder tijdens zijn leven al volledig afgelost door omvangrijke betalingen aan zijn kinderen te doen. [gedaagden] stellen verder dat toewijzing van de vordering in strijd met redelijkheid en billijkheid zou zijn. [gedaagden] ontkennen bij gebreke aan wetenschap dat het saldo van de nalatenschap negatief is.
4.3. [eisers] betwisten niet dat vader aan hen verschillende betalingen heeft gedaan. Zij betwisten wel dat daarmee de vorderingen uit onderbedeling zijn afgelost. Volgens [eisers] heeft vader hen verteld dat de betalingen schenkingen uit zijn eigen vermogen waren. Daarnaast is bij verschillende bankoverschrijvingen het woord schenking vermeld. Zij benadrukken dat zij ook nooit om aflossing van de vorderingen wegens onderbedeling hebben gevraagd. Uit fiscaal oogpunt is het volgens [eisers] bovendien gunstig om schenkingen uit eigen vermogen te doen en geen aflossingen van schulden te doen.
4.4. Een eventuele onjuiste keuze van [D] ter zake van de wijze van aanvaarding van de nalatenschap van [E], dan wel om na een onjuiste advisering door de notaris tot zuivere aanvaarding van die nalatenschap over te gaan, komt volgens [eisers] niet voor hun rekening en risico. Zij stellen dat [D] volstrekt ten onrechte de gevolgen van de zuivere aanvaarding achteraf ter discussie stelt.
4.5. [eisers] maken vooralsnog geen aanspraak op uitkering van hun aandeel in de nalatenschap van [E]. Zij behouden zich echter alle rechten en weren voor, in het bijzonder het recht om een beroep te doen op artikel 3:194 lid 2 BW en 3:45 BW. Zij hebben in dit verband naar voren gebracht dat het vermogen van [E] in de jaren na het overlijden van [F] met ruim € 400.000, is verminderd en dat niet valt in te zien hoe het financiële tekort in de nalatenschap van € 181.751,80 is ontstaan. Voorts stellen zij dat niet is gebleken van enige aflossing door [D] op de door [E] aan hem verstrekte leningen en dat aan [D] registergoederen zijn overgedragen tegen een verkoopprijs ver onder de werkelijke waarde. Deze aspecten zijn volgens [eisers] ten onrechte niet bij de boedelbeschrijving betrokken. Ook met de verbeteringen die [E] heeft aangebracht aan de destijds aan [D] overgedragen – voormalige ouderlijke - woning is volgens hen geen rekening gehouden in de boedelbeschrijving. Daarnaast stellen [eisers] dat er aantoonbaar sprake is geweest van vermogensopbouw door [E] door koerswijzigingen van effecten en verkoop van goederen uit de nalatenschap van de ouders van [F].
5. De beoordeling
in conventie
5.1. [eisers] vorderen in hun hoedanigheid van schuldeisers van de nalatenschap dat [D] de gestelde vorderingen uit onderbedeling betaalt uit zijn eigen vermogen.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eisers] de gestelde vorderingen op het eigen vermogen van [D] (en [G]) willen verhalen. Zij dienen in de omstandigheden van dit geval eerst verhaal te zoeken op de onverdeelde nalatenschap met inachtneming van de beneficiaire aanvaarding en pas dan op het vermogen van een mede-erfgenaam, indien en voor zover de nalatenschap ontoereikend is. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
5.3. Artikel 4:184 lid 2 aanhef en onder a BW legt [D], als zuiver aanvaardend erfgenaam, de verplichting op om een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn eigen vermogen te voldoen. Het gaat in deze zaak echter niet alleen om een rechtsverhouding tussen schuldeisers en erfgenaam. [eisers] zijn zelf ook erfgenaam. Het gaat dus om de rechtsverhouding tussen mede-erfgenamen. Het gaat bovendien om erfgenamen die het niet eens zijn over de omvang van de nalatenschap. In het bijzonder [eisers] hebben zich op dit punt uitdrukkelijk alle weren en rechten voorbehouden, maar ook [D] heeft het saldo dat uit de akte van 2008 blijkt, betwist. Dit brengt mee dat tussen partijen niet vast staat of de nalatenschap al of niet toereikend is om de gestelde vorderingen uit onderbedeling daaruit te voldoen. Tussen partijen staat wel vast dat de activa van de nalatenschap ten minste € 384.784,77 bedragen. De vorderingen uit hoofde van onderbedeling kunnen dus, voor het geval zij nog bestaan, in ieder geval gedeeltelijk uit de nalatenschap worden voldaan.
5.4. Voorts acht de rechtbank van belang dat een eventueel tekort in de nalatenschap (in ieder geval mede) is ontstaan door omvangrijke betalingen die [E] onbetwist aan elk van zijn kinderen heeft gedaan.
5.5. Nu de rechtbank als haar oordeel zal uitspreken dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen omdat zij eerst verhaal moeten zoeken op de onverdeelde nalatenschap, kan zij in het midden laten de beantwoording van de vraag of [E] de vorderingen uit hoofde van onderbedeling bij leven volledig heeft afgelost. Ten overvloede wordt nog wel het volgende overwogen.
5.6. De betalingen van € 100.000,00 die [E] in 2003 aan alle kinderen heeft gedaan (aan [A] en [C] per bank, aan [B] en [D] door middel van kwijtschelding van leningen) zouden een onverplichte aflossing van de vordering uit hoofde van onderbedeling kunnen zijn. Deze betalingen zijn gedaan na het passeren van de akte vaststelling boedelverdeling van 22 februari 2002. [D] heeft een bankafschrift van 24 oktober 2003 overgelegd waaruit blijkt dat aan “[begunstigde” en aan “[begunstigde]" ieder € 100.000,00 is betaald onder vermelding van “bekend”. Op dit bankafschrift is dus niet het woord “schenking” vermeld. De omvang van de betalingen, € 100.000,- , past bij een vordering van € 92.611,59 per datum 22 februari 2002 per kind, te vermeerderen met een rente van 6% per jaar. Deze betalingen zijn volgens de verklaringen van [A] en [B] tijdens de comparitie van partijen bovendien gedaan nadat de boerderij van de grootouders was verkocht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het hier om een boerderij van de ouders van [F] gaat en dat het aandeel in deze boerderij: “de werkplaats, opslagterrein, erf” te [woonplaats], [adres] (hierna aangeduid met: [adres]) in de akte van verdeling van 22 februari 2002 is verwerkt en gewaardeerd op ƒ 393.333,00 (een derde deel van ƒ 1.180.000,00). Dit vermogensbestanddeel is dus betrokken bij de vaststelling van de vorderingen van de kinderen op [E] in de akte van 22 februari 2002 . [E] heeft echter zelf aangifte voor het recht van schenking gedaan en ook de schenkingsrechten betaald. [eisers] hebben terecht aangevoerd dat het huidige standpunt van de belastingdienst omtrent de aard van de betalingen partijen in deze civiele procedure niet bindt.
5.7. De door [eisers] overgelegde (niet ondertekende) koopovereenkomst vermeldt dat in 2003 een verkoopprijs van ƒ. 3.000.000,00 voor de [adres] is overeengekomen. Uitgaande van een werkelijk gerealiseerde verkoopopbrengst van ƒ 3.000.000,00 (in werkelijkheid mogelijk lager door kosten), bedraagt de meeropbrengst in vergelijking met de waardering van [adres] bij de verdeling van de nalatenschap van [F] (3.000.000 -/- 1.180.000) ƒ. 1.882.000,00. Dit resulteert voor [E] in een meeropbrengst van (een derde van dit bedrag) ƒ 627.333,00, of te wel € 284.671,30. Deze meeropbrengst is aanmerkelijk minder dan de € 900.000,00 of € 1.000.0000,00 die tijdens de comparitie door [B] respectievelijk [A] zijn genoemd als vermogensaanwas.
5.8. Nu de vordering tot betaling van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen komen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
5.9. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
5.10. Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen is de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling daarvan. Ook de proceskosten in voorwaardelijke reconventie zullen worden gecompenseerd.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3. verstaat dat op de vordering in reconventie niet behoeft te worden beslist;
6.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op woensdag 22 december 2010.