ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9281

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
287892 / HA ZA 10-1291
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onverschuldigde betaling in het kader van een ziektekostenverzekering

In deze zaak vordert eiseres, een zelfincasserend intermediair, betaling van een bedrag van EUR 6.683,68 van gedaagde, die haar ziektekostenverzekering naar De Goudse heeft overgesloten. Eiseres heeft gedaagde gefactureerd voor dit bedrag, dat voortvloeit uit een naverrekeningspremie en een verhoging van het voorschot voor 2008, die achteraf onterecht zijn opgelegd. Gedaagde heeft de factuur echter niet voldaan en voert als verweer aan dat eiseres toerekenbaar tekort is geschoten en dat zij heeft gedwaald. De rechtbank heeft het verweer van gedaagde beoordeeld op basis van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een beroep op verrekening kan worden afgewezen als de gegrondheid ervan niet eenvoudig vast te stellen is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft onderbouwd dat eiseres haar heeft toegezegd dat zij bij De Goudse een korting van 15% op de nominale premie zou krijgen. Dit gebrek aan onderbouwing heeft geleid tot de afwijzing van het beroep op verrekening. Ook het beroep op dwaling is afgewezen, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat zij juridische consequenties aan deze dwaling heeft verbonden. De rechtbank concludeert dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door het niet betalen van de factuur van eiseres, en heeft de vordering van eiseres tot betaling van EUR 6.683,68 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 1.155,89. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.E. Heinemann op 22 december 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 287892 / HA ZA 10-1291
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.M. Bosman te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Door bemiddeling van haar assurantietussenpersoon [eiseres] heeft [gedaagde] een ziekteverzuimverzekering bij SFS (voor het eerste jaar) afgesloten en een bij [eiseres] (voor het tweede jaar). Beide verzekeringen zijn, wederom door bemiddeling van [eiseres], op 26 januari 2007 overgesloten naar De Goudse. De ziekteverzuimverzekering bij De Goudse is aangegaan tot 1 januari 2010 en is inmiddels geëindigd. Op het polisblad is onder meer vermeld:
“VERZEKERDE LOONSOM EUR 332.124,24
Geen uitkering wordt verleend over de eerste 5 werkdagen per geval van ongeschiktheid tot werken.
De premie bedraagt 10,4800 % van de verzekerde loonsom per jaar.”
2.2. De maandelijks door [gedaagde] te betalen premie van EUR 9.049,72 was een voorschotpremie. Op basis van de definitieve loonsom, vast te stellen op grond van door [gedaagde] te verstrekken informatie, werd achteraf de definitieve premie over het afgelopen jaar vastgesteld. Een positief verschil tussen de voorschotpremie en de definitieve premie zou tot een terugbetaling aan [gedaagde] leiden, terwijl een negatief verschil bij haar in rekening zou worden gebracht (‘naverrekening’). Artikel 6.1 van de op de overeenkomst toepasselijke VerzuimVizier Conventioneel Compleet Voorwaarden bepaalt in dit verband:
“De op het polisblad vermelde premie is een voorschotpremie. (…) Op basis van de definitieve loonsom zal de definitieve premie over het afgelopen jaar worden vastgesteld. Het verschil tussen de voorschotpremie en de definitieve premie over het afgelopen jaar wordt verrekend met de voorschotpremie voor het nieuwe jaar.”
In artikel 6.2 van deze voorwaarden is bepaald:
“De verzekeringnemer is verplicht om zo spoedig mogelijk na afloop van ieder verzekeringsjaar, doch uiterlijk binnen drie maanden, het naverrekeningsformulier, alsmede de verzamelde loonstaat aan de Maatschappij te verstrekken. (…)”
2.3. [eiseres] is een zelfincasserend intermediair. Dit houdt in dat zij de premietermijnen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst incasseert. [eiseres] en De Goudse hebben in dit verband een rekening-courantovereenkomst gesloten, waarbij zij de vorderingen op elkaar niet afzonderlijk voldoen, maar verrekenen door middel van boeking op deze rekening-courant. Het debiteurenrisico ter zake van de door [eiseres] bij De Goudse aangebrachte verzekeringnemers rust bij [eiseres].
2.4. Op basis van door [gedaagde] verstrekte informatie heeft De Goudse vastgesteld dat er over het jaar 2007 een negatief verschil was tussen de betaalde voorschotpremie en de definitieve premie. De Goudse heeft vervolgens een naverrekeningspremie van EUR 3.341,84 berekend. Ook heeft zij de voorschotpremie voor 2008 met dit bedrag verhoogd. In totaal heeft De Goudse op de rekening-courant een bedrag van EUR 6.683,68 (tweemaal EUR 3.341,84) ten laste van [eiseres] gedebiteerd.
2.5. Per 25 november 2008 maakt [gedaagde] gebruik van een tussenpersoon, [A] (hierna: [A]). [A] is geen zelfincasserend intermediair. Na deze overstap heeft De Goudse rechtstreeks aan [gedaagde] gefactureerd.
2.6. Bij factuur van 16 december 2008 heeft [eiseres] het bedrag van EUR 6.683,68 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Ondanks diverse aanmaningen heeft [gedaagde] deze factuur niet betaald.
2.7. In haar brief van 16 juni 2009 aan [A] schrijft De Goudse:
“Wij hebben bericht ontvangen van het oude intermediair. Hieruit is gebleken dat er 1 werknemer, [gedaagde], in het jaar 2007 niet onder de dekking van de ziekteverzuimregeling viel omdat er sprake was van het inlooprisico.
Wel is het loon van deze werknemer meegenomen in de loonsom 2007 waarover ook premie is betaald. Dit is niet correct en wij hebben dit gecorrigeerd. (…) Met een premiepercentage van 10,48% betekent dit dat wij binnenkort EUR 7.095,04 – (inclusief 4% termijnopslag) aan de klant zullen restitueren.”
2.8. De Goudse heeft voornoemd bedrag op 29 juni 2009 aan [gedaagde] betaald.
2.9. Bij brief van 11 november 2009 heeft de raadsvrouwe van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd het bedrag van EUR 6.683,68, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten, binnen vijf werkdagen te betalen. [gedaagde] heeft niet aan de sommatie voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 6.683,68, vermeerderd met:
primair: de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 29 juni 2009 tot en met 13 mei 2010, zijnde EUR 466,39, en de wettelijke handelsrente vanaf 14 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiair: de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 29 juni 2009 tot en met 13 mei 2010, zijnde EUR 209,48, en de wettelijke rente vanaf 14 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening,
alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van EUR 700,- en de kosten van het geding, als ook tot betaling van EUR 131,- aan nasalaris in het geval van niet-betekening van het vonnis en EUR 199,- aan nasalaris in het geval van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over de incassokosten als niet binnen 14 dagen na dagetekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. De naverrekening van EUR 6.683,83 is ten laste gekomen van [eiseres] (zie r.o. ?2.4). Nadat gebleken was dat deze naverrekening ten onrechte door De Goudse is opgelegd, heeft zij – in de veronderstelling dat [gedaagde] reeds aan [eiseres] had betaald – het bedrag rechtstreeks aan [gedaagde] gerestitueerd (zie r.o. ?2.8). Omdat [gedaagde] de factuur van [eiseres] niet heeft betaald, is zij ten koste van [eiseres] verrijkt.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiseres] althans tot het afwijzen van haar vorderingen.
3.4. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, maar stelt als verweer dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten. Zij verbindt daaraan de conclusie dat zij niet hoeft te betalen. Ter onderbouwing van haar verweer voert [gedaagde] het volgende aan.
Medio 2006 beschikte zij over een reclamefolder van een andere tussenpersoon waarin volgens [gedaagde] stond dat De Goudse 15% korting verleende op alle verzekeringspremies. [eiseres] heeft haar meegedeeld dat ook zij deze korting bij De Goudse kon bewerkstelligen. Volgens [gedaagde] heeft zij de beloofde korting van 15% echter niet gekregen. Zij stelt dat zij over 2007 en 2008 per saldo EUR 4.436,41 meer verzekeringspremies heeft betaald dan is afgesproken. Dit bedrag dient te worden verrekend met de vordering van [eiseres].
Daarnaast is sprake van een niet gevraagde grondslagverbreding, omdat de verzekering bij De Goudse uitgaat van 261 werkdagen per jaar. De verzekering bij SFS was – conform de gebruiken in de branche – gebaseerd op van 223 werkdagen per jaar. Zonder deze grondslagverbreding zou de beloofde korting mogelijk gehaald zijn. Het resterende deel van de vordering (EUR 2.247,27) moet gecompenseerd worden vanwege deze grondslagverbreding, aldus [gedaagde]. Ook is sprake van een verslechterde dekking, omdat de verzekering bij SFS een wachttijd van twee dagen kende en de verzekering bij De Goudse een van vijf dagen (zie r.o. ?2.1).
Verder stelt [gedaagde] als verweer dat zij heeft gedwaald, omdat zij de verzekeringsovereenkomst niet zou hebben gesloten als zij had geweten dat de 15% korting niet werd behaald en er sprake was van een verslechterde dekking. Ook stelt zij dat [eiseres] haar niet heeft meegedeeld dat er naverrekend wordt.
3.5. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat de korting van 15% die De Goudse aanbood, betrekking had op het premiepercentage, maar niet op de nominale premie. Omdat een ziektekostenverzekering altijd gebaseerd is op een percentage van de loonsom en deze loonsom geen vaststaand gegeven is, kan een verzekeraar er – anders dan [gedaagde] stelt – niet voor instaan dat een verzekeringnemer per saldo een bepaald bedrag minder betaalt. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] haar ook niet heeft gevraagd wat zij per saldo bij De Goudse zou moeten betalen. Uit de betaalde premies blijkt volgens [eiseres] overigens dat De Goudse meer dan 15% korting heeft verleend op het percentage dat [gedaagde] voorheen betaalde voor haar verzekeringen.
3.6. [gedaagde] heeft in reactie hierop aangevoerd dat [eiseres] haar bij het aangaan van de overeenkomst niet de uitleg over de korting heeft gegeven die zij ter gelegenheid van de comparitie heeft gegeven. Als met de korting van 15% een korting op het voorheen betaalde premiepercentage werd bedoeld, dan had [eiseres] haar daarvan in kennis moeten stellen.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] ten koste van [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt. De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] aldus dat zij bij wijze van verweer tegen de op haar rustende betalingsverplichting een beroep doet op verrekening. De rechtbank zal dit verweer op de voet van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beoordelen. Op grond van dit artikel kan de rechter – kort gezegd – een beroep op verrekening passeren als de gegrondheid van dit beroep niet eenvoudig vast is te stellen.
4.2. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseres] dat de korting van 15% die De Goudse aanbood, betrekking had op het premiepercentage (zie r.o. ?3.5), aldus dat zij [gedaagde] niet heeft toegezegd dat zij bij De Goudse een korting van 15% op de nominale premie kon bewerkstelligen, omdat De Goudse een dergelijke korting niet kon aanbieden.
Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen haar verweer nader te onderbouwen dat [eiseres] haar heeft toegezegd dat zij bij een verzekering bij De Goudse een korting van 15% op de nominale premie zou krijgen. Omdat zij dit heeft nagelaten, passeert de rechtbank haar beroep op verrekening voor zover het gebaseerd is op de stelling dat de overeengekomen korting van 15% niet is behaald. Aan bewijslevering wordt, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW, niet toegekomen.
4.3. De stelling dat sprake is van een grondslagverbreding wordt door [gedaagde] opgeworpen in het kader van haar verweer dat de overeengekomen 15% korting op de nominale premie niet is behaald. Deze stelling heeft geen zelfstandige betekenis en hoeft – gelet op het voorgaande – niet te worden besproken.
4.4. Voor zover [gedaagde] met haar stelling dat [eiseres] haar had behoren te informeren over het feit dat de korting alleen betrekking had op het premiepercentage (zie r.o. ?3.6), subsidiair bedoelt te zeggen dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting en zij daarom toerekenbaar tekort geschoten, overweegt de rechtbank als volgt.
In dit verweer ligt besloten dat [gedaagde] de tekst van de folder zo heeft mogen begrijpen dat haar een korting van 15% op de nominale premie zou worden gegeven. Door het ontbreken van deze folder (en andere documentatie) kan evenwel niet op eenvoudige wijze vastgesteld worden welke informatie in de folder is verstrekt. Dit betekent dat de rechtbank zich evenmin een oordeel kan vormen over hoe [gedaagde] deze informatie heeft mogen opvatten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW moet het beroep op verrekening door [gedaagde] reeds hierom worden gepasseerd.
Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat uit de bijlage bij het door [gedaagde] in het geding gebrachte emailbericht van 28 oktober 2009 van [eiseres] (waarvan de inhoud niet door [gedaagde] is betwist) blijkt dat [eiseres] op 31 oktober 2006 (dus voor de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst) informatie heeft gegeven over de door SFS en De Goudse gehanteerde premiepercentages. In deze bijlage wordt onder meer geschreven:
“In ons faxbericht aan de klant van 31 oktober 2006 vermelden wij dat klant op dat moment een wachttijd had van 2 dagen en dat bij de Goudse de wachttijd werd gesteld op 5 dagen. Hierbij is tevens door ons opgemerkt dat de premie bij het SFS 13,1% bedroeg (Goudse premie 10,48%). Vanzelfsprekend kwam ook nog de 2e-jaarspremie van WUTHRICH ad 1,045% te vervallen.”
Gelet op de verschillen tussen de genoemde percentages is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] – temeer nu zij een partij is die in het kader van haar bedrijfsvoering ziektekostenverzekeringen afsluit – er niet zonder meer van uit had mogen gaan dat de korting van 15% betrekking had op de nominale premie.
4.5. Voor zover [gedaagde] bedoelt te zeggen dat de toename van het aantal wachtdagen een tekortkoming van [eiseres] oplevert, overweegt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat partijen een andere wachttijd dan de in de polis genoemde overeen zijn gekomen, zodat niet is in te zien dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten. Voorts wijst de rechtbank erop dat [gedaagde] heeft nagelaten te onderbouwen dat de toename van het aantal wachtdagen tot schade heeft geleid die verrekend zou moeten worden met de vordering van [eiseres].
4.6. Gelet op het voorgaande zal het op een tekortkoming van [eiseres] gebaseerde beroep op verrekening van [gedaagde] worden afgewezen.
4.7. Het beroep van [gedaagde] op dwaling wordt eveneens afgewezen, omdat zij heeft nagelaten daaraan enige juridische gevolgtrekking te verbinden. Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet is in te zien hoe het beroep op dwaling kan bijdragen aan het beroep op verrekening.
4.8. Tot slot wordt het verweer van [gedaagde] dat de restantvordering van EUR 2.247,27 gecompenseerd moet worden vanwege de grondslagverbreding, als zijnde niet onderbouwd, gepasseerd.
4.9. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] tot betaling van EUR 6.683,68 zal worden toegewezen.
4.10. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de primair gevorderde wettelijke handelsrente. Hierom en mede gelet op het feit dat de vordering de rechtbank niet ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
4.11. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – worden afgewezen. [eiseres] heeft niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 73,89
- vast recht 314,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.155,89
De nakosten waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum te vermelden wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 6.683,68 (zesduizend zeshonderd drieëntachtig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 29 juni 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.155,89,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.?