ECLI:NL:RBUTR:2010:BO8804

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 093673
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afmeren van historische tjalk aan woonschip en de gevolgen voor natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woonschip en een historische tjalk, bezwaar aangetekend tegen een besluit van de Gedeputeerde Staten van Utrecht dat hen geen ontheffing verleende voor het permanent afmeren van de tjalk aan het woonschip. De rechtbank heeft op 17 december 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie. De rechtbank oordeelde dat de Gedeputeerde Staten zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het afmeren van de tjalk aan het woonschip de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden (de NCAL-waarden) van de Vecht en de zijarm de Nes op onaanvaardbare wijze zou schaden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tjalk niet is gerelateerd aan een duidelijk herkenbaar cultuurhistorisch element en dat er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de NCAL-waarden. De rechtbank heeft de beslissing van de Gedeputeerde Staten om een tijdelijke ontheffing voor vier jaar te verlenen, tot 25 juni 2013, billijk geacht, zodat eisers de tijd hebben om een alternatieve ligplaats voor de tjalk te vinden. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden in het Vechtgebied, dat als ecologische verbindingszone is aangewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/3673
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eisers], beide wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigden: mr. dr. A.D.L. Knook en mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaten te Utrecht
en
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
verweerder,
gemachtigden: mw. mr. D.E.M. Bergers en mr. H.S. Heiten.
Inleiding
1.1 Het beroep richt zich tegen het hierna in punt 2.5 te omschrijven besluit op bezwaar van 10 november 2009.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 11 oktober 2010, waar eisers en hun gemachtigde mr. dr. A.D.L Knook zijn verschenen. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Eisers zijn eigenaar van een vijfentwintig meter lang woonschip genaamd
“[woonschip]” (hierna: het woonschip), een twintig meter lange historische tjalk uit 1888 genaamd “[tjalk]” (hierna: de tjalk) en een zes meter lange sloep (hierna: de sloep).
2.2 Het woonschip, de sloep en de tjalk zijn al ongeveer twintig jaar gelegen in de zijarm van de rivier de Vecht, en meer in het bijzonder in de Nes. De Nes maakt onderdeel uit van het stroomgebied van de Vecht. In de Nes is een natuureiland gelegen, genaamd Reaaleiland.
2.3 De tjalk is bij het Nationaal Register Varende Monumenten (hierna: NRVM) ingeschreven als historisch casco.
2.4 Eisers hebben op 29 maart 2006 een aanvraag ingediend voor een ontheffing voor:
- het innemen van een ligplaats voor hun woonschip en de daarmee verbandhoudende
oevervoorzieningen,
- het afmeren van de tjalk aan het woonschip,
- het afmeren van de sloep aan het woonschip.
De behandeling van deze aanvraag is aangehouden in verband met het formuleren van
nieuw beleid. Op 3 juni 2007 is dit nieuwe beleid in werking getreden. De aanvraag is vervolgens getoetst aan dit nieuwe beleid.
Vervolgens heeft verweerder op 2 september 2008 op de aanvraag beslist, waarbij verweerder tot 15 september 2018 ontheffing heeft verleend voor het woonschip, afmeervoorzieningen en de erfafscheiding. Verweerder heeft geweigerd voor, onder andere, het afmeren van de tjalk aan het woonschip ontheffing te verlenen. In overleg met eisers heeft verweerder de behandeling van het door eisers tegen dit besluit gemaakte bezwaarschrift aangehouden in afwachting van een beoogde herziening van de beslissing van 2 september 2008.
2.5 Bij besluit van 3 juni 2009 heeft verweerder het besluit van 2 september 2008 herzien en besloten om:
- de gevraagde ontheffing voor het woonschip, de ligplaatsvoorzieningen en het
oevergebruik tot 15 juni 2019 te verlenen,
- de gevraagde ontheffing voor de tjalk en de sloep te verlenen tot 15 juni 2013.
Ten aanzien van de tjalk heeft verweerder – kort gezegd – overwogen dat in beginsel geen ontheffing kan worden verleend, maar dat hij gezien de bijzondere omstandigheden van het geval een uitzondering wil maken in die zin dat tot 15 juni 2013 een tijdelijke ontheffing zal worden verleend opdat eisers in de gelegenheid zijn een alternatieve ligplaats voor de tjalk te vinden.
2.6 Eisers hebben tegen dit herzieningsbesluit van 3 juni 2009 aanvullend bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft verweerder op de bezwaren beslist en heeft hij:
- het bezwaarschrift van eisers niet ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op
de weigering ontheffing te verlenen voor de aanlegplaatsvoorzieningen en het
oevergebruik;
- het besluit van 2 september 2008 in stand gelaten voor zover het niet is herzien bij besluit
van 3 juni 2009,
- het besluit van 3 juni 2009 in stand gelaten, met dien verstande dat de ontheffing voor
de sloep die is verleend tot 15 juni 2013 als niet verleend wordt beschouwd, omdat dit
vaartuig valt onder de vrijstellingsbepaling van artikel 7h, vierde lid, van de
Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996
(hierna: Vnl 1996),
- aan eisers een vergoeding van € 644,-- aan kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), toegekend.
Verweerder heeft voor de motivering van dit besluit, met toepassing van artikel 3:49 van
de Awb, verwezen naar het bij het besluit gevoegde advies van de Adviescommissie bezwaarschriften GS van 14 oktober 2009 (hierna te noemen: het advies van de Adviescommissie).
2.7 Het beroep van eisers richt zich tegen het besluit op bezwaar van 10 november 2009 voor zover verweerder daarbij zijn primaire besluit van 3 juni 2009, inhoudende dat aan eisers voor een periode van vier jaar (tot 15 juni 2013) een ontheffing voor het afmeren van hun tjalk aan hun woonschip wordt verleend, handhaaft. De beoordeling zal zich dan ook daartoe beperken.
2.8 Op grond van artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 is het de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een vaartuig of ander voorwerp, niet zijnde een woonschip, verboden dat vaartuig of voorwerp ligplaats te laten nemen, te ankeren of te meren, of anderszins in het water te plaatsen op andere plaatsen dan aangegeven met een van de verkeerstekens E.5 tot en met E.7.1 van bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement.
Op grond van artikel 8, eerste en derde lid, van de Vnl 1996 kan verweerder voor een periode van ten hoogste tien jaar ontheffing van dit verbod verlenen.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Vnl 1996 wordt deze ontheffing verleend indien als gevolg van hetgeen daarbij wordt toegestaan natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden niet onaanvaardbaar worden geschaad.
Op grond van artikel 7h, vierde lid, van de Vnl 1996 is het verbod niet van toepassing op één open vaartuig van ten hoogste zeven meter.
Op grond van artikel 5 lid 3 van het Vrijstellingsbesluit wateren provincie Utrecht 2006 (hierna: het Vrijstellingsbesluit) geldt het in artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 neergelegde verbod niet voor historische schepen die als varend monument zijn ingeschreven in het NRVM bij aanlegplaatsen die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen.
2.9 Het afmeren van de tjalk aan het woonschip van eisers valt onder de reikwijdte van het in artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 neergelegde verbod. Dit verbod is niet van toepassing indien daarvan een vrijstelling of een ontheffing kan worden verleend.
2.10 Niet in geschil is dat het afmeren van de tjalk aan het woonschip niet onder de in de Vnl 1996 neergelegde vrijstellingsbepalingen valt.
Evenmin is in geschil dat het afmeren van de tjalk ook niet onder de in artikel 5 lid 3 van het Vrijstellingsbesluit neergelegde vrijstelling valt, omdat niet aan de in dit artikel neergelegde voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. De tjalk is bij het NRVM namelijk niet ingeschreven als een historisch varend monument, maar slechts als een historisch casco. Ook voldoet de tjalk niet aan de tweede voorwaarde van artikel 5 lid 3 dat de ligplaats van de tjalk in het bestemmingsplan moet zijn aangewezen om als aanlegplaats te dienen voor historisch varende monumenten.
2.11 In geschil is of verweerder in redelijkheid ontheffing op grond van artikel 8, eerste en derde lid van de Vnl van het in artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 neergelegde verbod heeft kunnen weigeren. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Vnl 1996 kan deze ontheffing worden verleend indien als gevolg van het afmeren van de tjalk aan het woonschip de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden (de NCAL waarden) niet onaanvaardbaar worden geschaad.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van eisers, inhoudende dat slechts sprake is van aantasting van de NCAL waarden indien er “zwaarwegende landschappelijke bezwaren” zijn, niet worden gevolgd. De Vnl 1996 beschermt immers gelet op artikel 1a, eerste lid, niet alleen de landschappelijke waarde, maar ook de cultuurhistorische, archeologische en natuurwetenschappelijke waarden.
2.13 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van het permanent afmeren van de tjalk aan het woonschip de NCAL waarden van de Vecht en de zijarm van de Vecht, de Nes, op onaanvaardbare wijze worden geschaad. Het gaat om een gebied met een grote landschappelijke- en natuurwaarde, waarbij juist de opeenstapeling van pleziervaartuigen naast het al aanwezige woonschip zorgen voor een te grote occupatie van het open water en een verromelling van het landschap. Nu er strijd is met de NCAL-waarden had evenwel bij het besluit van 3 juni 2009 geen ontheffing van het in artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 neergelegde verbod kunnen worden verleend. Verweerder heeft vanwege het verbod van reformatio in peius, inhoudende dat eisers door het indienen van hun bezwaarschrift niet in een slechtere positie mogen komen te verkeren dan indien zij geen bezwaar zouden hebben gemaakt, zijn primaire besluit op het punt van de tjalk, dat was genomen op grond van bijzondere omstandigheden, gehandhaafd.
2.14 Verweerders gemachtigde heeft tijdens de zitting het doel van de Vnl 1996 en het op basis daarvan gevoerde beleid toegelicht.
In de Vnl 1996 staat de bescherming van de natuurwetenschappelijke, landschappelijke, en cultuurhistorische en archeologische waarden centraal. De in artikel 7h, eerste lid, van de Vnl 1996 neergelegde verbodsbepaling voor het afmeren van vaartuigen buiten de bebouwde kom is erop gericht de specifieke uitstraling van een landschap te behouden en verrommeling van het waterlandschap tegen te gaan. Daarbij worden vaartuigen, afgemeerd zonder enige binding met bebouwing, door verweerder in beginsel gezien als landschapsverstorend element, op grond waarvan handhavend opgetreden geboden is. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat een consequent en planmatig handhavingsbeleid wordt gevoerd. Aanleiding voor dit beleid is de wens om het probleem van het groeiend aantal permanent afgemeerde recreatievaartuigen in het landelijk gebied aan te pakken. De rechtbank acht dit beleid van verweerder in het algemeen niet onredelijk.
2.15 De rechtbank ziet verder geen grond dat verweerder in dit concrete geval – zoals eisers hebben aangevoerd – zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat door het permanent afmeren van de tjalk aan het woonschip de NCAL-waarden van de Vecht en de zijarm van de Vecht, de Nes, op onaanvaardbare wijze worden geschaad, omdat de tjalk niet is gerelateerd aan een duidelijk herkenbaar cultuurhistorisch element.
2.16 Daarbij is van belang dat het Vechtgebied, waarin de tjalk ligt, een gebied is waaraan in verschillende beleidsdocumenten grote landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden worden toegekend. Het gebied is bovendien onderdeel van het Belvedère gebied “Vecht en plassengebied” en Nationaal landschap “Groene Hart”
(Nota Ruimte) en de Vecht is in zijn geheel aangewezen als ecologische verbindingszone. In het Streekplan 2005-2010 wordt het bewuste gebied bovendien beschreven als vallende binnen de zone Landelijk gebied 3, een afwisselend en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landschap, natuur, dag- en verblijfsrecreatie, intensiever gebruikte militaire terreinen en bestaande zeer extensieve woonmilieus. Tenslotte wordt overwogen dat de beleidsdoelen uit bovengenoemde documenten nadrukkelijk zijn gericht op instandhouding en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden.
2.17 Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat de tjalk qua setting een relatief vreemd element in het landschap is, omdat het niet is gerelateerd aan een duidelijk herkenbaar cultuurhistorisch element, bijvoorbeeld omdat een relatie met cultuurhistorische bebouwing ontbreekt. Met verweerder is de rechtbank – mede gelet op de ter zitting bekeken foto’s – van oordeel dat de ligplaats van het woonschip
(en de tjalk) wordt omringd door een open polderlandschap en dat er sprake is van een relatief ruime onderliggende afstand tussen de woonschepen in de Nes. Gelet daarop oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de opeenstapeling van woonschip, tjalk en sloep leidt tot een verrommeling en een te grote bezetting van het open water. Dat er in de rij waar het woonschip van eisers is gelegen nog andere woonschepen liggen die – zoals eisers hebben aangevoerd – een rommelige indruk geven, doet aan de conclusie dat er ten aanzien van de tjalk sprake is van onaanvaardbare aantasting van de NCAL waarden niet af. Verweerders gemachtigde heeft tijdens de zitting te kennen gegeven dat hij ook ten aanzien van deze schepen zal bezien of dit in overeenstemming is met de Vnl 1996 en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, handhavend zal worden opgetreden.
2.18 Nu er sprake is van onaanvaardbare aantasting van de NCAL-waarden had aan eisers geen ontheffing voor het afmeren van de tjalk aan het woonschip kunnen worden verleend.
Dat verweerder in het bestreden besluit de beslissing om toch een tijdelijke ontheffing voor vier jaar te verlenen tot 25 juni 2013 – opdat eisers in staat worden gesteld tijdig een nieuwe ligplaats voor de tjalk te zoeken – heeft gehandhaafd, kan de rechtbank gelet op het verbod van reformatio in peius met verwijzing naar het onder 2.13 overwogene billijken.
2.19 De slotsom is dat wat door eisers in beroep is aangevoerd, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
2.20 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Veenendaal, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.
De griffier: De rechter:
mr. B.H. van der Graaf mr. J.W. Veenendaal
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.