parketnummer: 16/440546-10 en 16/440757-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2010
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats] en Nispen,
wonende te [adres], [woonplaats].
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Zaak met parketnummer 16/440546-10
Feit 1 primair: samen met anderen hennep heeft gekweekt.
subsidiair: behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep.
Feit 2 primair: samen met anderen elektriciteit heeft gestolen.
subsidiair: behulpzaam is geweest bij het stelen van elektriciteit.
Zaak met parketnummer 16/440757-10
Feit 1 primair: samen met anderen hennep heeft gekweekt.
subsidiair: behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep.
Feit 2 primair: samen met anderen elektriciteit heeft gestolen.
subsidiair: behulpzaam is geweest bij het stelen van elektriciteit.
In beide zaken geldt dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten in primaire vorm heeft gepleegd, zowel ten aanzien van de hennepkwekerij in Woerden (met parketnummer 16/440546-10) als de hennepkwekerij in Breda (met parketnummer 16/440757-10). Hij baseert zich hierbij met name op de verklaring van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen.
Met betrekking tot het pand in Breda is er geen sprake van onrechtmatige binnentreding. Bij calamiteiten is een eigenaar toegestaan in een verhuurde loods naar binnen te gaan en de politie toegang te verlenen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van de hennepkwekerij in Woerden is de ten laste gelegde periode onjuist. Het betreft een vervuilde loods en de spullen voor de hennepkwekerij zijn deels via de groothandel gekocht en deels via anderen. Dat verklaart waarom er bepaalde kenmerken, zoals de vuile filters, zijn aangetroffen waardoor lijkt dat er sprake is geweest van eerdere oogsten, maar dit is niet het geval. Bovendien heeft op 3 juni 2009 een milieu-inspectie plaatsgevonden, welk document door verdachte aan de politie is overhandigd maar ontbreekt in het dossier. Zoals blijkt uit die keuring was er op 3 juni 2009 nog geen sprake van een hennepkwekerij. De periode moet derhalve worden gewijzigd in 5 juni 2009 tot en met 31 juli 2009.
Met betrekking tot de Bredase zaak is de verdediging van mening dat het binnentreden op 9 november 2009 onrechtmatig is geweest nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zoals bedoeld in artikel 9 Opiumwet. Er was slechts vastgesteld dat er sprake was van een hoge energieafname. Bovendien is de eigenaresse niet bevoegd om het pand te openen of toestemming te geven want de huurder is rechthebbende. Dit moet leiden tot vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen bewijs is voor de periode maart, april en mei 2009, zodat de ten laste gelegde periode onjuist is en pas in moet gaan op 1 juni 2009.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
16/440546-10
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 juli 2009 was er brand in een bedrijfspand op de [adres]-11 te Woerden. In het pand werd op de begane grond een aanhanger aangetroffen met daarin een in werking zijnde hennepplantage met 105 planten die naar schatting 9 weken oud waren. Op de eerste verdieping werd tevens een in werking zijnde hennepplantage gevonden met 240 planten die naar schatting 4 weken oud waren. Uit de determinatie en de drugstest mag gesteld worden dat de inbeslaggenomen hennepplanten waren van het geslacht cannabis. Deze plantensoort staat vermeld op de lijst II onderdeel b van de Opiumwet.
[bedrijf] is een van de juridisch zelfstandige bedrijfsonderdelen van Eneco. Door een medewerker van Eneco die tevens in opdracht van [bedrijf] belast is met de opsporing van strafbare feiten en bevoegd is tot het doen van aangifte, is aangifte gedaan van diefstal van stroom. Uit de rapportage van diefstal energie bleek dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was en dat de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter verbroken en verwijderd waren. Na het verwijderen van de verzegelingen van het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter kan het telwerkhuis verwijderd worden waarna het telwerk op elke willekeurige stand geplaats kan worden. Met het manipuleren van de elektriciteitsmeter is er nadeel ontstaan voor [bedrijf] door een niet geregistreerd elektriciteitsverbruik.
Verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw, medeverdachte [medeverdachte], het pand voor hem gehuurd heeft. Vanaf juni 2009 is verdachte daar een hennepplantage begonnen. Hij heeft een aantal spullen nieuw gekocht in de growshop en een de rest was gebruikt materiaal. Het geld hiervoor kreeg hij van een financierder die hij kende uit het café. In ruil daarvoor zou verdachte € 20.000,- moeten afstaan van de eerste oogst. In juni 2009 heeft een ander de stroom voor verdachte aangelegd. Verdachte heeft de planten ongeveer drie keer per week verzorgd. De spullen die zijn aangetroffen zijn allemaal nog van de eerste kweek. Er was nog niet geoogst. De milieudienst is op 4 juni 2009 over de vloer geweest en heeft het pand bekeken. Een eerdere oogst was dus ook niet mogelijk. Verdachte heeft de brief van de milieu-inspectie aan de politie overhandigd.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen, bereiden en bewerken van hennepplanten en diefstal van elektriciteit, met dien verstande dat er geen bewijs is dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld.
Verdachte heeft meegedeeld dat hij een stuk heeft overgelegd aan de politie waaruit blijkt dat er op 4 juni 2009 een milieu-inspectie van het pand heeft plaatsgevonden. De verbalisant heeft dit stuk gelezen en hierover in het proces-verbaal van verhoor van verdachte een opmerking gemaakt, namelijk dat in het stuk staat dat de milieudienst het pand heeft gekeurd op 3 juni 2009. Dit stuk is mogelijk ontlastend voor verdachte nu verdachte ter zitting heeft aangegeven dat bij die inspectie het hele pand is bekeken. Dit stuk is niet aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank beschikt niet over dit stuk en er is tevens geen aanvullend proces-verbaal over opgemaakt. Dit maakt dat de rechtbank op basis van de beschikbare stukken uit zal gaan van de periode vanaf 4 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 en dat derhalve zal worden aangenomen dat geen sprake geweest is van een eerdere oogst in dit pand.
16/440757-10
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 november 2009 heeft een combimonteur van [benadeelde] bij het pand op de [adres] te Breda een meting gedaan op de kabel. Hierbij bleek dat er een te hoge stroomafname liep van ongeveer 40 ampère. Ervaring leert dat in dit soort situaties vaak hennepkwekerijen aangetroffen worden. Verbalisanten kregen vervolgens het verzoek om naar het pand te gaan. Zij hebben contact opgenomen met de eigenaresse van het pand, mevrouw [X], die vervolgens ter plaatste kwam. In het huurcontract staat opgenomen dat zij bij calamiteiten in de loods moet kunnen. Haar sleutel paste echter niet meer waardoor een familielid het slot heeft uitgebroken. Direct achter de deur zagen de verbalisanten op de vloer van de loods een verdorde, verdroogde vermoedelijk van een hennepplant afkomstige top. In de loods zagen zij een vijftal aanhangwagens. In iedere aanhangwagen was afzonderlijk een zelfstandige, verrijdbare in werking zijnde hennepkwekerij ingericht.
In totaal zijn er 425 planten in beslag genomen. Van de planten zijn monsters genomen. De testen gaven een positieve reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II onderdeel b van de Opiumwet.
Tevens is er aangifte gedaan van diefstal van energie. De fraude-inspecteur zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Nadat hij het deksel van de aansluitkast had verwijderd, zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag namelijk dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Aan de hand van indicatoren is vastgesteld dat er sprake is geweest van één eerdere oogst in twee van de vijf aanhangers. De aangetroffen teelt was tenminste 49 dagen oud. Conform het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” wordt een kweekcyclus van 10 weken aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat het huurcontract van het pand op 16 oktober 2008 door zijn vrouw is getekend. Tot juni 2009 heeft de loods leeg gestaan. Verdachte is in maart 2009 [A] tegengekomen. [A] bood hem twee aanhangwagens aan. [A] heeft aanhangwagens dusdanig aangeleverd dat deze direct klaar waren om te gebruiken als hennepkwekerij. Verdachte hoefde alleen nog maar de grond te verversen en te planten. Hij heeft eind mei, begin juni de planten gekocht bij de growshop. Ongeveer 1,5 maand na het aanleveren van de eerste twee aanhangers heeft [A] nog twee kant en klare voor hennepkwekerijen ingerichte aanhangwagens gebracht. Nog twee weken later heeft [A] nog eenzelfde aanhangwagen gebracht. Eind augustus heeft verdachte geoogst. Het geld, een bedrag van 9600 euro, heeft hij overhandigd aan [A]. Toen [A] de aanhangwagens kwam brengen heeft [A] er ook voor gezorgd dat er iemand langs kwam die de stroom om zou leggen. Verdachte gebruikte met de hennepkwekerij dus buiten de meter om stroom. Verdachte kwam ongeveer twee tot drie keer in de week in de loods en verzorgde de planten zelf. Hij heeft de hennepplanten zelf geknipt en vervoerd naar een andere plek waar hij ze gedroogd heeft. Hierna heeft hij de toppen naar de growshop gebracht.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen, bereiden en bewerken en verwerken van hennepplanten en diefstal van elektriciteit tezamen en in vereniging met een ander.
De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden in de loods niet onrechtmatig is geweest. De eigenaresse van de loods heeft toestemming gegeven om de deur te openen. Voor zover zij dit niet had mogen doen, zoals namens verdachte is gesteld, heeft zij mogelijk onrechtmatig gehandeld ten opzichte van verdachte. Van onrechtmatig handelen door de politie is geen sprake. Overigens werd bij het openen van de deur direct op de vloer van de loods een verdorde, verdroogde vermoedelijk van een hennepplant afkomstige top gezien. In combinatie met de hiervoor genoemde eerder geconstateerde stroomafname is er vanaf dat moment in ieder geval sprake van een redelijk vermoeden zoals bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet.
De rechtbank gaat uit van de periode 1 juni 2009 tot en met 10 november 2009, gelet op de eigen verklaring van verdachte dat hij eind mei, begin juni de planten heeft gekocht, het pand tot 1 juni 2009 heeft leeg gestaan en hij eind augustus heeft geoogst. Er wordt uitgegaan van één eerdere oogst met een kweekcyclus van 10 weken. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wettig en overtuigend bewijs voor de periode maart, april en mei 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/440546-10
1.
Primair
hij in de periode van 4 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 te Woerden opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt, in een pand gelegen aan de [adres]-11 aldaar een hoeveelheid van in totaal ongeveer 345 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
Primair
Hij in de periode van 4 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 te Woerden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter.
16/440757-10
1.
Primair
Hij in de periode van 01 juni 2009 tot en met 10 november 2009 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, in een pand gelegen aan de [adres] een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 425 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
Primair
Hij in de periode van 01 juni 2009 tot en met 10 november 2009 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëgening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde], warbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van de zegel van de hoofdaansluitkast en het deksel van de hoofdaansluitkast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/440546-10
Feit 1 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair: diefstal
16/440757-10
Feit 1 primair: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair: diefstal in vereniging
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen relevante justitiële documentatie en de thuissituatie is erg zwaar. De verdediging stelt een (deels) voorwaardelijke werkstraf voor, met een proeftijd van 2 jaar.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal kweken van hennep in Woerden en Breda en diefstal van elektriciteit. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. In de loods in Woerden heeft het ook daadwerkelijk geleid tot brand. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 november 2010 waaruit blijkt dat de verdachte op 8 september 2008 is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren voor valsheid in geschrift en poging tot oplichting.
De rechtbank is op grond van de ernst van de bewezen feiten, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een werkstraf een passende straf is. Gelet op het feit dat de rechtbank uitgaat van een kortere periode dan ten laste is gelegd, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal aan verdachte een werkstraf opleggen van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
16/440757-10
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 4396,64 voor feit 2, bestaande uit € 3628,64 materiële schade en € 768,00 als kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde posten zijn voldoende aannemelijk gemaakt en worden niet betwist door de verdediging. Tevens is rekening gehouden met het feit dat er in eerste instantie twee aanhangers waren en op een later moment vijf. Bovendien gaat de vordering uit van één oogst, hetgeen is bewezen verklaard. De vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b,14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/440546-10
Feit 1 primair: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair: diefstal
16/440757-10
Feit 1 primair: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair: diefstal in vereniging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van één (1) maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 3628,64 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 768,00;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 4369,64 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 53 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 december 2010.