ECLI:NL:RBUTR:2010:BO7154

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
720294 UV EXPL 10-446 AW/321
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vermindering van arbeidsduur door huisarts bij Stichting Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra

In deze kort geding procedure heeft een huisarts, aangeduid als [eiseres], de Stichting Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra aangeklaagd om haar verzoek tot vermindering van de arbeidsduur van drie dagen naar twee dagen per week te honoreren. De Stichting heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn die zich hiertegen verzetten. De kantonrechter heeft op 2 december 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de Stichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn die de inwilliging van het verzoek van [eiseres] in de weg staan. De kantonrechter benadrukte dat de wet, specifiek de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA), voorschrijft dat een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur in beginsel moet worden ingewilligd, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting niet heeft aangetoond dat de patiëntenzorg in gevaar zou komen door de gewenste urenvermindering. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de huidige werkstructuur, waarbij huisartsen in duo's werken, voldoende ruimte biedt om de zorg te continueren, zelfs met een vermindering van uren. De kantonrechter heeft de Stichting veroordeeld om de arbeidsduur van [eiseres] per 1 januari 2011 te verminderen naar twee dagen per week, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000. Tevens is de Stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 720294 UV EXPL 10-446 AW/321
kort geding vonnis d.d. 2 december 2010
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Stam,
tegen:
de stichting
Stichting Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen de Stichting,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Koekkoek.
1. Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft de Stichting in kort geding doen dagvaarden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2010. Daarvan is aantekening gehouden. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1 De Stichting drijft een viertal gezondheidscentra in Utrecht, De Meern en Vleuten.
2.2 [eiseres] is per 1 april 2002 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van de Stichting in de functie van huisarts. Het aantal overeengekomen arbeidsuren bedraagt 18 per week, dat is 0,5 fte. Per 1 december 2002 is de arbeidstijd gewijzigd van 0,5 naar 0,6 fte. [eiseres] is werkzaam op de locatie [locatie].
De CAO Gezondheidscentra is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.3 Per e-mailbericht van 19 augustus 2010 schrijft [eiseres] aan haar leidinggevende [praktijkmanager], praktijkmanager in dienst van de Stichting, dat zij per 1november een dag minder wil gaan werken, omdat zij als groepsbegeleidster is aangenomen op de Julius huisartsenopleiding. Zij schrijft over de vermindering van uren al in overleg te zijn met haar duo-collega en met de rest van het team en verzoekt [praktijkmanager] om overleg. Een kopie van dit e-mailbericht stuurt zij aan [directeur], directeur van de Stichting.
2.4 Op 30 augustus 2010 heeft [eiseres] over haar verzoek tot vermindering van uren gesproken met [praktijkmanager]. Zij heeft haar verzoek toegelicht en voorstellen gedaan voor de bezetting van de vrijkomende uren. [praktijkmanager] heeft haar toegezegd haar verzoek te zullen bespreken met [directeur].
2.5 Bij e-mailbericht van 3 september 2010 deelt [praktijkmanager] [eiseres] mede dat haar verzoek om vermindering van arbeidsuren is afgewezen. Hij schrijft het volgende:
“Ik heb jouw verzoek om terug te gaan van 3 naar 2 dagen werken voor het LRJG (dat is de Stichting, toevoeging kantonrechter) uitgebreid besproken met [directeur] (dat is [directeur], toevoeging kantonrechter). Wij zien toch onoverkomelijke bezwaren om aan dit verzoek gehoor te geven. Wij vinden dat medewerkers binnen onze stichting en zeker huisartsen een arbeidsovereenkomst van minimaal 3 dagen per week moeten hebben. Dit vanwege de continuïteit en efficiënte organisatie van de werkzaamheden, flexibiliteit, de contactmomenten met collega’s en in het geval van de huisarts zaken als zorginnovatie, projecten etc. waar ons inziens alleen voldoende tijd voor is bij een dienstverband van minimaal 3 dagen per week. Ook de beschikbaarheid voor je patiënten is met 2 dagen erg beperkt. We zijn ons ervan bewust dat medewerkers in het verleden wel is toegestaan om 2 dagen per week te werken; weet echter dat we ernaar streven om medewerkers grotere contracten te geven, waarbij we 3 dagen als minimum zien, zeker voor de huisarts.
Het heeft dus niet met jou persoonlijk te maken als wel met de beleidslijn die we op basis van bovenstaande argumenten hanteren. Je hebt mij aangegeven dat je hoe dan ook je nieuwe functie binnen het Julius zult aanvaarden, ook als wij niet akkoord zouden gaan. Dit respecteren wij en we feliciteren je nogmaals met je benoeming. We stellen voor om in het planningsgesprek dat we binnenkort hebben dit nader te bespreken en te kijken hoe we voor een voor alle partijen bevredigende oplossing kunnen komen. We waarderen jouw kwaliteiten en inzet als huisarts en verwachten dan ook dat we met jou hier goede afspraken over te kunnen maken.”
2.6 [eiseres] heeft tegen de afwijzing van haar verzoek bezwaar gemaakt. Op 10 september 2010 vindt nogmaals een gesprek plaats tussen haar, [praktijkmanager] en [directeur]. De Stichting stelt zich op het standpunt dat [eiseres] kan kiezen uit drie mogelijkheden: drie dagen als huisarts blijven werken in combinatie met twee dagen als docent; de baan als docent niet accepteren en drie dagen als huisarts blijven werken; gedurende zes maanden op proef twee dagen als huisarts gaan werken, na welke periode zij uit dienst treedt. [eiseres] is daarmee niet akkoord gegaan.
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiseres] vordert bij wege van voorlopige voorziening veroordeling van de Stichting bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, het dienstverband met haar per 1 november 2010 of uiterlijk per 19 december 2010 of zo mogelijk in overleg nog eerder om te zetten in een dienstverband voor twee dagen per week (0,4 fte), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat de Stichting nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure, waaronder de feitelijk door haar gemaakte advocaatkosten.
3.2 Zij legt aan haar vordering – kort samengevat – ten grondslag dat haar verzoek om verkorting van de arbeidsduur voldoet aan de wettelijke vereisten. Op grond van artikel 2 lid 5 WAA kan de werkgever dit verzoek alleen afwijzen als sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, waaronder moet worden verstaan economische, technische of operationele belangen die ernstig zouden kunnen worden geschaad als het verzoek wordt gehonoreerd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Alle huisartsen in dienst van de Stichting werken parttime. Dit houdt in dat sommigen twee dagen of zelfs één dag per week patiëntenzorg verlenen. Daarnaast heeft elke huisarts een duo-partner. Ieder duo bestrijkt samen een volledige werkweek van 1 fte. Noch haar duo-partner (die 3 dagen patiëntenzorg verleent) noch de overige huisartsen hebben bezwaar tegen de door haar gewenste vermindering van uren. Na die vermindering van uren bestrijken [eiseres] en haar duo-partner nog steeds een gehele werkweek. [eiseres] heeft, om de Stichting tegemoet te komen, zelfs voorgesteld om in twee dagen 50% te gaan werken. Een werkweek van 0,4 fte betekent overigens in de praktijk aanzienlijk meer dan 18 arbeidsuren. Daarnaast wordt doorgaans in eigen tijd vergaderd. De gestelde beleidswijziging, waarvoor toestemming van de OR is vereist, welke toestemming nog niet is gevraagd, is pas tot stand gekomen nadat [eiseres] haar verzoek heeft gedaan. Zij was van die wijziging dan ook niet op de hoogte. De Stichting heeft zich niet als goed werkgever opgesteld door haar direct en zonder goede gronden toestemming te onthouden, te weigeren ook maar na te denken over een oplossing en zelfs voor te stellen om het dienstverband na een half jaar te beëindingen. Zij acht het daarom redelijk dat de Stichting haar de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten vergoedt.
Zij heeft een spoedeisend belang bij haar vordering omdat zij per 1 november 2010 is begonnen met haar baan als docent en die werkzaamheden moeilijk met de huidige omvang van de arbeidsuren bij de Stichting zijn te combineren.
3.3 De Stichting voert – kort samengevat – ten verwere aan dat [eiseres] verzuimd heeft vooraf toestemming te vragen voor de nevenfunctie als docent. Dit was zij op grond van artikel 3.2 van de toepasselijke CAO wel verplicht. Zij heeft de problemen dus zelf gecreëerd. De Stichting heeft niet ingestemd met de nevenfunctie, althans niet met een nevenfunctie die vermindering van uren bij de Stichting tot gevolg zou hebben. Zij verwijst naar de inhoud van het e-mailbericht van [praktijkmanager] aan [eiseres] gedateerd 3 september 2010 (zie hiervoor onder 2.5).
De Stichting betoogt dat [eiseres] geen (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering, nu zij geen toestemming heeft gekregen voor de nevenfunctie als docent.
Haar verzoek tot vermindering van arbeidsuren (zie hiervoor onder 2.3) voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor wat betreft de vermelding van gewenste spreiding van de uren over de week. Het verzoek is daarnaast onvoldoende concreet en niet tijdig, met inachtneming van de wettelijke termijn, gedaan. De OR is niet instemmingsplichtig als het gaat om de onderhavige beleidswijziging. Bovendien heeft de OR zich achter de visie van de Stichting geschaard dat een huisarts niet minder dan drie dagen per week zou moeten werken. [eiseres] heeft tegenover de Stichting ook erkend dat een huisarts minimaal drie dagen per week werkzaam zou moeten zijn en dat een dienstverband van twee of drie dagen per week in de praktijk veel meer werk dan de overeengekomen arbeidsuren per week oplevert. Daaruit volgt dat twee dagen lesgeven en twee dagen werken als huisarts, zoals zij wenst, evenmin te combineren is. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst zij onder meer naar een rapport opgesteld door [directeur] en [A]. Laatstgenoemde is hoogleraar huisartsgeneeskunde en coördinator zorginnovaties en door het UMC gedetacheerd bij de Stichting. Inwilliging van het verzoek zou betekenen dat er drie huisartsen nodig zijn voor het voeren van één praktijk, waardoor er minimaal twee overdrachtsmomenten nodig zijn en de patiëntenzorg in gevaar komt. De Stichting moet bovendien rekening houden met de precedentwerking die uitgaat van een inwilliging van dit verzoek: als de duo-collega van [eiseres] ook 0,4 fte wil gaan werken heeft de Stichting een probleem. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.
4. De beoordeling
4.1 [eiseres] heeft omtrent haar spoedeisend belang voldoende gesteld.
Zij is ontvankelijk in haar vordering.
4.2 In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.3 De kantonrechter stelt voorop dat de regeling zoals vastgelegd in de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) voor zover deze betrekking heeft op arbeidstijdvermindering van dwingend recht is in die zin, dat daarvan door de werkgever niet ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken.
4.4 De stelling van de Stichting dat [eiseres] geen of geen rechtsgeldig beroep op die regeling heeft gedaan kan niet als juist worden aanvaard. Haar schriftelijk verzoek van 19 augustus 2010 (zie hiervoor onder 2.3) kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan als een verzoek in de zin van de WAA. Dat zij aanvankelijk geen rekening heeft gehouden met de wettelijke termijn waarbinnen zij haar verzoek moet doen, dat is minimaal vier maanden vóór de gewenste ingangsdatum van de aanpassing, kan haar thans niet worden tegengeworpen. Zij heeft haar verzoek immers kort daarna aangepast in die zin, dat wel aan dat vereiste is voldaan. Ook heeft zij kort nadien met [praktijkmanager] besproken op welke wijze zij de resterende uren over de week wil spreiden. De kantonrechter constateert voorts dat tevens is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de werknemer ten minste een jaar voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing van de arbeidsduur in dienst van de werkgever moet zijn.
4.5 Op grond van artikel 2 lid 5 jo. lid 9 WAA willigt de werkgever het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen te verzetten. Het is derhalve aan de Stichting om aannemelijk te maken dat zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen aan de inwilliging van het verzoek van [eiseres] in de weg staan.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het verzoek van de werknemer tot aanpassing van de arbeidsduur in beginsel dient te worden ingewilligd. Waarom de werknemer aanpassing van de arbeidsduur wenst speelt in het kader van de belangenafweging geen rol. De kantonrechter kan daarom voorbij gaan aan de door de Stichting opgeworpen en door [eiseres] betwiste stelling dat het [eiseres] op grond van de arbeidsovereenkomst niet is toegestaan een nevenfunctie als docent te aanvaarden omdat de Stichting daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Hetzelfde geldt voor de stelling van de Stichting dat die nevenfunctie van docent niet te combineren is met een dienstverband van 2 dagen als huisarts.
4.6 De Stichting beroept zich op haar beleid dat een huisarts voor minimaal 3 dagen per week moet worden aangesteld. Dit kan op zich niet leiden tot een afwijzing van de vordering. De dwingendrechtelijke regeling ziet immers op een individuele beoordeling: bij elk verzoek tot vermindering van arbeidsuren moet de belangenafweging van artikel 2 lid 5 in verbinding met lid 8 WAA worden gemaakt (zie Gerechtshof Arnhem, 10-12-2002, JAR 2003,70). Om diezelfde reden kan het beroep van de Stichting op de precedentwerking van een inwilliging van het verzoek van [eiseres] niet slagen: mocht de duo-collega van [eiseres] op enig moment ook een verzoek indienen tot vermindering van de arbeidsduur, dan moet opnieuw een belangenafweging worden gemaakt.
Terecht heeft [eiseres] daarnaast opgemerkt dat de Stichting pas een deeltijdbeleid heeft opgesteld nadat zij haar verzoek tot vermindering van arbeidsuren had ingediend. Voordien was van een vast beleid geen sprake. Om die reden kan het feit op zich dat de Stichting een beleid hanteert thans geen rol van betekenis spelen in de belangenafweging.
Tevens is in geschil of de OR al dan niet had moeten instemmen met het door de Stichting opgestelde deeltijdbeleid. De kantonrechter overweegt dat onder “een arbeidstijden- en rusttijdenregeling” als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub b Wet op de ondernemingsraden niet wordt verstaan een regeling omtrent de (minimale) omvang van de arbeidsduur, maar een regeling waarbij de werk- en rusttijden worden vastgesteld. Het onderhavige beleid van de Stichting valt echter wel onder “een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid” als bedoeld in lid 1 sub e van voornoemd wetsartikel. Voor het kunnen vaststellen, intrekken of wijzigen van een dergelijke regeling behoeft de werkgever de instemming van de OR. De Stichting heeft als productie 3 een brief gedateerd 10 oktober van de voorzitter van de OR aan [directeur] overgelegd, die betrekking heeft op het voorgenomen deeltijdbeleid van de Stichting. De voorzitter van de OR schrijft: “Zoals u aangaf bent u bezig met het opstellen van nieuw beleid. Graag zien wij het instemmingsverzoek omtrent dit beleid tegemoet.” Dat de OR al heeft ingestemd met het gewijzigde deeltijdbeleid is, gelet op de inhoud van voornoemde brief, onvoldoende aannemelijk geworden.
Overigens geldt dat in het kader van de WAA aan de instemming van de OR met het door de werkgever vastgesteld deeltijdbeleid op zich geen doorslaggevende betekenis toekomt, nu de OR, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 2 lid 11 WAA, alleen een wettelijke rol heeft bij de vermeerdering van arbeidsduur (zie nogmaals Gerechtshof Arnhem, 10-12-2002, JAR 2003,70).
Dit alles neemt niet weg dat de diverse belangen die de Stichting aan haar deeltijdbeleid ten grondslag heeft gelegd in dit individuele geval wel moeten worden getoetst aan het bepaalde in artikel 2 lid 5 in verbinding met lid 8 WAA. Het gaat bij die toetsing om zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, niet slechts om hetgeen de Stichting wenselijk acht voor haar organisatie.
4.7 De Stichting verwijst ter onderbouwing van de bedrijfsbelangen die aan haar deeltijdbeleid ten grondslag liggen naar het rapport van [directeur] en [A], waarin onderscheid wordt gemaakt tussen zorginhoudelijke, strategische en economische belangen.
Wat betreft de zorginhoudelijke belangen voert de Stichting aan dat een dienstverband van 2 dagen per week teveel overdrachtsmomenten zou veroorzaken, waardoor de patiëntenzorg in gevaar komt. Teveel overdracht is inefficiënt en vergroot het risico op fouten. Daarnaast leent een aantal intensieve vormen van zorg zich niet voor herhaalde overdracht aan collega’s, zoals de begeleiding van terminale patiënten.
De kantonrechter overweegt dat onbetwist is gebleven de stelling van [eiseres] dat diverse collega-huisartsen momenteel 2 of soms zelfs maar 1 dag per week besteden aan de patiëntenzorg. Bovendien is onbetwist gebleven dat de huisartsen in duo’s werken, waardoor zij indien nodig elkaars patiënten kunnen overnemen. Feitelijk doen [eiseres] en haar duo-collega dat al. Na de door [eiseres] gewenste urenvermindering naar 2 dagen ontstaan niet meer overdrachtsmomenten, omdat haar duo-collega 3 dagen werkt. Wel zal de overdracht dan op andere wijze dan thans ([eiseres] en haar collega zijn tot nu toe beiden op dinsdag aanwezig), bijvoorbeeld zoals [eiseres] voorstelt telefonisch of per e-mail, plaats moeten vinden. [eiseres] heeft daarnaast onbetwist gesteld dat de huisartsen gewoon zijn om de palliatieve zorg aan hun eigen patiënten zelf te verlenen, desnoods in hun eigen tijd. Van belang is voorts dat haar collega-huisartsen, waaronder haar duo-collega, geen bezwaar hebben tegen haar verzoek om een dag minder te gaan werken.
De Stichting heeft daartegenover niet gesteld dat de huidige situatie, waarbij enkele huisartsen 2 dagen of 1 dag patiëntenzorg verlenen, feitelijk al zulke onoverkomelijke problemen met zich meebrengt, dat de patiëntenzorg daardoor in gevaar is. Zij heeft ook niet gesteld dat zij geen oplossing ziet voor de uren die vrijkomen als [eiseres] een dag minder gaat werken.
4.8 Voorts stelt de Stichting dat zij een strategisch belang heeft bij het opgestelde deeltijdbeleid. Met een dienstverband van 2 dagen is het niet mogelijk om naast de directe zorg voor patiënten binnen de Stichting aanvullende taken op te pakken. Dit is in strijd met de missie en doelstellingen van de Stichting. Zij heeft naast de zorgverlening namelijk ambities op het gebied van zorginnovaties, onderwijs en onderzoek.
In dit geval kan dit strategisch belang niet als een zwaarwegend bedrijfsbelang gelden. [eiseres] wenst nu juist vermindering van uren omdat zij – naast de patiëntenzorg – wil lesgeven aan de Julius huisartsenopleiding. Bijdragen aan onderwijs is juist één van de doelstellingen van de Stichting. Dat deze huisartsenopleiding kennelijk – anders dan de naam doet vermoeden – niet onder de Stichting valt maar gelieerd is aan het UMC, kan de Stichting [eiseres] in redelijkheid niet tegenwerpen, temeer niet omdat de Stichting kennelijk nauw samenwerkt met het UMC, gelet op het feit dat enkele bij haar werkzame huisartsen door het UMC zijn gedetacheerd.
4.9 De Stichting stelt tot slot economische belangen bij haar deeltijdbeleid: de kosten van de zorg nemen toe en de efficiency neemt af bij een dienstverband van 2 dagen, met name gelet op de tijd die het bijwonen van vergaderingen en cursussen in beslag neemt. Deze algemene stelling biedt op zich onvoldoende grond om het onderhavige verzoek van [eiseres] niet in te willigen, met name omdat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat vergaderingen doorgaans ’s avonds, in eigen tijd plaatsvinden en dat de huisartsen al gewoon zijn als dat nodig is thuis te werken en (vele) overuren te maken. [eiseres] houdt daarmee juist rekening door vermindering van arbeidsuren te vragen, omdat de combinatie met 2 dagen lesgeven, gelet op de vele voor de Stichting noodzakelijk te maken overuren, bij een dienstverband van 3 dagen niet haalbaar is.
4.10 De kantonrechter concludeert dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen aan de zijde van de Stichting in de weg staan aan een inwilliging van het verzoek van [eiseres] tot vermindering van de arbeidsduur naar 2 dagen per week.
De gevorderde voorziening zal worden getroffen als volgt.
In aanmerking genomen dat het verzoek van [eiseres] dateert van 19 augustus 2010 en mede in aanmerking genomen dat de Stichting de gelegenheid moet krijgen haar organisatie op deze wijziging aan te passen, zal de kantonrechter de Stichting veroordelen om de arbeidsduur van [eiseres] naar 2 dagen per week te verminderen ingaande 1 januari 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, met een maximum van € 50.000,--.
4.11 De Stichting wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter ziet geen aanleiding om voor de berekening van het salaris gemachtigde af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.
4.12 Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat dit door [eiseres] is gevorderd en zij een spoedeisend belang bij de voorziening heeft.
Dat de zaak voor de Stichting van zeer principiële aard is staat aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet in de weg.
De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt de Stichting om de arbeidsduur van [eiseres] per 1 januari 2011 terug te brengen tot 2 dagen per week (0,4 fte), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,--;
veroordeelt de Stichting tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 598,93 waarin begrepen € 400,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2010.