parketnummer: 16/711726-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2010
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Colombia)
wonende te ([woonplaats], [adres].
Raadsvrouwe mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, advocaat te Wassenaar.
De zaak is voor het eerst inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 april 2010. Bij tussenvonnis van 26 april 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Vervolgens is de zaak behandeld op 28 mei 2010, 23 augustus 2010 en 18 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging telkens hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen;
feit 2: kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het onder 1 als 2 ten laste gelegde feit. De raadsvrouwe heeft er met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit op gewezen dat er geen sprake is geweest van dwang. Ook het opgegeven signalement van de dader komt in geen enkel opzicht overeen met het signalement van verdachte. Verdachte heeft immers lang donker haar en een getinte huidskleur. Voorts kan er volgens de raadsvrouwe op grond van het aangetroffen DNA-materiaal van verdacht nog niet gesteld worden dat verdacht op de plaats delict aanwezig is geweest of dat verdachte de dader is geweest. De raadsvrouwe heeft er daarnaast op gewezen dat het DNA-profiel niet aanstonds is veiliggesteld en dat niet blijkt waaruit het DNA-mengprofiel bestond. Bovendien valt verdachte niet op jongens, maar op meisjes, aldus de raadsvrouwe.
Met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe er op gewezen dat de schatting van de leeftijd van de afgebeelde meisjes aan de hand van de zogenaamde Tannercriteria hebben plaatsgevonden. Deze criteria zijn echter niet accuraat genoeg, aldus de raadsvrouwe.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraakoverweging feit 2
Op 7 november 2007 kreeg de afdeling zeden van de recherche Achterhoek de mededeling van een gedragsdeskundige bij het jongerentehuis [naam] dat bij [verdachte] een usb-stick was aangetroffen waarop zich zich pornografische afbeeldingen en mogelijk ook afbeeldingen van kinderpornografische aard bevonden. In totaal werden 625 afbeeldingen op de usb-stick aangetroffen, waarvan volgens een gecertificeerd zedenrechercheur 5 afbeeldingen kunnen worden geclassificeerd als kinderpornografisch materiaal.
Deze 5 kinderpornografische afbeeldingen, die in het proces-verbaal staan beschreven en zijn opgenomen in de tenlastelegging zijn door de rechtbank, de officier van justitie en de raadsvrouwe voorafgaand aan de zitting van 23 augustus 2010 bekeken. Dat de beelden bekeken zijn is blijkens het proces-verbaal van 23 augustus 2010 ter terechtzitting aan de orde geweest.
De rechtbank is naar aanleiding van de bekeken afbeeldingen van oordeel dat de afbeeldingen met de namen 10, 26 en Met-art 19 niet gekwalificeerd kunnen worden als kinderpornografisch materiaal. Van de personen op deze afbeeldingen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat zij kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.
Met betrekking tot de overige twee afbeeldingen met de namen 3 en 22 is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze weliswaar heeft vastgelegd op de usb-stick, maar dat hierbij mogelijk geen sprake is geweest van bewuste vastlegging en bewust bezit. Gelet op de tijdstippen van downloaden en de geringe hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen valt niet uit te sluiten dat verdachte –zoals hij als verweer heeft aangevoerd- deze twee afbeeldingen onbewust heeft gedownload tegelijkertijd met grote hoeveelheden andere, legale afbeeldingen. Daarbij is voorts van belang dat uit het proces-verbaal geenszins blijkt dat verdachte gericht heeft gezocht naar kinderpornografische afbeeldingen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2 Bewijsoverweging feit 1
Op 24 augustus 2009 heeft aangeefster [aangeefster] tegenover de politie verklaard dat zij in de nacht van vrijdag 21 augustus 2009 op zaterdag 22 augustus 2009 met haar gezin op de camping “[X]” te [woonplaats] verbleef. Haar zoontje, [slachtoffer] (geboren op [1998] ) sliep die nacht samen met [B] in een naast de caravan staand tentje. Omstreeks 4.00 uur kwam [slachtoffer] de caravan binnen en vertelde hij dat er zojuist een naakte man in hun tent was geweest en dat deze man naast hem had gelegen. Ook vertelde [slachtoffer] dat die man op hem had gekwijld en dat die man naakt was weggerend. [slachtoffer] vertelde tegen aangeefster dat de man stonk naar de drank en dat hij spetters voelde op zijn wang. Hij omschreef dit volgens aangeefster in zijn eigen woorden als: “drup drup en daarna flats..”. In het tentje rook aangeefster een sterke alcohollucht. Op de achterzijde van het shirt/pyjama van [slachtoffer] en op de kussensloop zag aangeefster een aantal natte plekken, die zij direct associeerde met sperma .
[slachtoffer] heeft zelf tegenover de politie verklaard dat hij in de betreffende nacht wakker werd omdat zijn luchtbed op en neer ging, terwijl een naar schatting 18 of 19 jarige man bovenop hem drukte. Hij merkte dat zijn lichaam heel zwaar voelde en het leek alsof hij in elkaar geperst werd en hij hoorde de man iets tegen hem zeggen als: “hoi schatje” en dat de man stonk naar alcohol. De man haalde volgens [slachtoffer] benauwdachtig adem en toen voelde hij dat er ineens kwijl op hem kwam. Op het moment dat de man wegrende zag hij dat de man geheel naakt was.
[B] heeft over de gebeurtenis in het tentje tegenover de politie verklaard dat een naakte man op [slachtoffer] zat, dat de man ging kwijlen, dat hij tegen [slachtoffer] zei ‘Ga maar lekker verder slapen.’ en dat hij later het bos in was gerend.
Op 22 augustus 2009 zijn de sporen (sperma) die op de pyjama van [slachtoffer] werden aangetroffen veiliggesteld, gewaarmerkt en inbeslaggenomen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensische Instituut blijkt dat het DNA-profiel aangetroffen in het sperma op de pyjama van [slachtoffer] overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
[getuige], nachtwaker, heeft tegenover de politie verklaard dat hij verdachte de bewuste nacht, kort voor 3.00 uur bij de uitgang van de camping heeft gezien. Deze nachtwaker zag verdachte lopen en zag dat verdachte zijn haar toen strak naar achteren en in een staart droeg. Bovenop zag het haar van verdachter er volgens [getuige] glad uit .
Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend, maar heeft voor het aantreffen van zijn DNA-profielen in het sperma op de pyjama geen enkele aannemelijke verklaring gegeven. De verklaring van verdachte dat dit sperma mogelijk door een ander op het slachteroffer is achtergelaten vanuit een condoom waarin verdachte eerder is klaargekomen, nadat hij zich heeft afgetrokken met een condoom om zijn penis, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Dat de pyjama met DNA-sporen aanvankelijk niet aanstonds op de voorgeschreven wijze is veiliggesteld door de politie en dat er DNA-mengsporen aanwezig zijn doet aan het aantreffen van de spermasporen van verdachte niets af.
Dwang
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat het liggen/hangen op/over iemand die lichamelijk en geestelijk veel zwakker is dwang impliceert.
Signalement
Het feit dat het slachtoffer (de verklaring van [B] omtrent het signalement is niet heel duidelijk) heeft verklaard dat de dader een blanke kale man was doet aan het oordeel van de rechtbank niets af. Het nog maar 11 jarige slachtoffer schrikt immers midden in de nacht wakker van hetgeen hem overkomt en pas op het moment dat de dader van hem af is ziet hij kans om een zaklantaarn te pakken. Gelet op voornoemde haardracht van verdachte die nacht en de duisternis in de tent is het goed mogelijk dat het slachtoffer de dader heeft aangezien voor een blanke man, met een kaal hoofd.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste ten laste gelegde feit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 augustus 2009 te [woonplaats], gemeente [woonplaats], door een
feitelijkheid [slachtoffer] (geboren op [1998]) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hierin bestaande dat hij, verdachte, terwijl hij, verdachte, naakt was,
- in de nachtelijke uren onverhoeds de tent van die [benadeelde] binnen is
gekropen en vervolgens
- onverhoeds op die [benadeelde] is gaan liggen
en
- zich heeft afgetrokken, in ieder geval is klaar gekomen, waarbij er sperma
op de wang en de pyjama en het kussen van die [benadeelde] terecht is
gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is in de periode van 18 december 2009 tot 3 februari 2010 opgenomen geweest in het Nederlands Forensisch Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (nader: PBC). Over de verdachte is aldaar door B.H. Boer, klinisch psycholoog, J. Marx, psychiater in opleiding en Th. Rinne, psychiater, allen verbonden aan voornoemd instituut een rapport d.d. 23 maart 2010 opgemaakt. Verdachte is zoals hiervoor is weergegeven een ontkennende verdachte. Om die reden heeft hij geweigerd om mee te werken aan het onderzoek in het PBC. Door deze deskundigen verbonden aan het PBC wordt weliswaar geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van parafalie (exhibitionisme), maar door de weigerende opstelling van verdachte kan er niets worden gezegd over eventuele pedofilie of andere meer polymorf perverse aspecten.
Vanuit gedragskundig oogpunt vermelden onderzoekers dat parafilie in het algemeen niet uit zichzelf verdwijnt en dat behandeling wenselijk is. Daarvoor is uitwerking van een delictscenario onontbeerlijk, maar dat vergt medewerking van betrokkene.
Vanwege verdachtes weigering kan geen uitspraak gedaan worden over het verband tussen de stoornis van verdachte en het tenlastegelegde feit, alsmede over het recidiverisico.
Bij tussenvonnis van 26 april 2010 is de rechtbank tot het voorlopige oordeel gekomen dat verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt. De rechtbank wilde de verdachte de gelegenheid geven zijn weigerachtige opstelling ten aanzien van een onderzoek naar zijn persoon naar aanleiding van dit voorlopige oordeel te heroverwegen. De rechtbank heeft verdachte voorgehouden dat door meer inzicht te geven in zijn persoon er mogelijk andere strafmodaliteiten geopperd zouden kunnen worden dan de op 12 april 2010 door de officier van justitie gevorderde terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
Verdachte heeft vervolgens aangegeven aan nieuwe onderzoeken van deskundigen wel te willen meewerken en hij is onderzocht door P.J.A. Panhuis, psychiater en P.E. Geurkink, forensisch psycholoog. Zij hebben verdachte onderzocht en afzonderlijk een rapport opgemaakt, respectievelijk d.d. 9 augustus en 17 augustus 2010.
Psychiater Panhuis concludeert in zijn rapport dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet nader omschreven en aan parafilie in de vorm van exhibitionisme.
Psycholoog Geurkink spreekt in zijn rapport van een relatief milde vorm van autisme (PDD-NOS) in combinatie met exhibitionisme.
Beide deskundigen concluderen dat deze ziekelijke stoornis ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig was en dat deze stoornis zijn keuzes heeft beïnvloed. Het onder 1 ten laste gelegde vindt plaats nadat verdachte alcohol heeft gedronken. Het gebruik van alcohol heeft zeer waarschijnlijk geleid tot enige ontremming, waarna verdachte sneller dan normaal is overgegaan tot het uitleven van zijn seksuele lusten en waarbij hij vanuit zijn pathologie geneigd is om normale contactname, al dan niet in combinatie met relatievorming, over te slaan. Het gebruik van alcohol kan volgens Geurkink ook niet helemaal los gezien worden van zijn pathologie. Het maakt hem sociaal iets zekerder en minder angstig, maar het ontremt tegelijkertijd ook. Betrokkene is daarom in de afweging om wel of geen alcohol te gebruiken minder vrij dan de gemiddeld normale mens.
Beide deskundigen adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het onder 1 bewezenverklaarde, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het nader onderzoek van de persoon van de verdachte ter zitting van 18 november 2010 een uiteindelijke strafeis geformuleerd. Op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen:
- oplegging van een TBS met voorwaarden, zoals deze worden geformuleerd in het zogenaamde maatregelenrapport;
- dadelijke tenuitvoerligging daarvan zoals bedoeld in artikel 38 lid 6 Wetboek van Strafrecht;
- een gevangenisstraf voor de duur van 357 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- gehele toewijzing van de vordering benadeelde partij, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een TBS met voorwaarden in verhouding met de ten laste gelegde feiten een te zware strafoplegging vindt. Hierbij heeft zij er op gewezen dat verdachte al bijna een jaar gevangenisstraf heeft uitgezeten en dat haars inziens de door de reclassering gestelde voorwaarden ook gekoppeld kunnen worden aan een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is op een voor de nachtrust bestemd tijdstip een afgesloten tentje binnengegaan waar twee jonge kinderen lagen te slapen. In het tentje is verdachte tegen het 10-jarige mannelijke slachtoffer gaan liggen en heeft hij zichzelf bevredigd, waarbij sperma op de wang, de kleding en het kussen van het slachtoffer is terechtgekomen.
De rechtbank houdt er in het nadeel van verdachte rekening mee dat de door verdachte gepleegde seksuele handelingen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer maken. Het slachtoffer kan daarvan nog zeer lange tijd last hebben. Daar komt bij dat het slachtoffer in de onderhavige zaak in verband met zijn jonge leeftijd en voorgeschiedenis een bijzondere kwetsbaarheid had.
Uit de schriftelijke schadeonderbouwing bij de vordering van de benadeelde partij blijkt ook dat het slachtoffer daadwerkelijk problemen ondervindt door hetgeen hem is aangedaan door verdachte. Voor deze problemen heeft het slachtoffer ook deskundige hulp moeten inschakelen. Zo vindt het slachtoffer het lastig om tegen schemer alleen te zijn. De angst speelt bovendien nog een grote rol bij het naar bed en slapen gaan. Voor het meisje dat zich naast het slachtoffer in het tentje bevond moet deze gebeurtenis eveneens zeer ingrijpend zijn geweest. Verdachte heeft ten tijde van het plegen van het feit kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen, maar de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens voorop gesteld.
Een dergelijk feit zorgt niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat kinderen veilig op een kampeerplek in een tentje kunnen slapen. Dit vertrouwen is door verdachte, die als kok op de betreffende camping werkzaam was, op ernstige wijze beschaamd.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat het handelen van verdachte weliswaar zeer verwerpelijk is en ingrijpt in het leven van het slachtoffer, maar dat verdachte geen agressief of gewelddadig gedrag tegen het slachtoffer heeft vertoond. Ook blijkt uit het hieronder genoemde maatregelen rapport dat verdachte gemotiveerd is voor een behandeling, hij zijn verantwoordelijkheid neemt en hij ten opzichte van zijn behandelaar steeds meer openheid lijkt te geven omtrent het bewezenverklaarde feit.
Voorts houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte bijna een jaar in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat verdachte zich gedurende de periode dat de voorlopige hechtenis is geschorst aan alle, strikte, voorwaarden heeft gehouden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende strafblad d.d. 3 september 2009, waaruit blijk dat aan verdachte in 2003 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, ter zake een poging tot aanranding. In 1999 is verdachte eveneens veroordeeld voor een zedendelict.
De hiervoor genoemde dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater en drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog hebben in hun rapporten beschreven dat indien verdachte niet wordt behandeld voor zijn pathologie de kans aanwezig is dat er op termijn soortgelijke feiten plaatsvinden zoals ten laste gelegd en zoals die in het verleden enigszins vergelijkbaar al hebben plaatsgevonden.
Panhuis geeft aan dat de risico’s op gewelddadig gedrag in algemene zin op grond van een HCR score als laag moeten worden ingeschat.
De kans op recidive op een seksueel delict moet toch zeker als reëel worden beschouwd. De pathologie van verdachte is hardnekkig. Een aantal risicofactoren hierbij zijn onder andere:
• eerdere veroordelingen voor seksuele delicten van verschillende aard;
• eerdere behandelingen hebben geen goed resultaat opgeleverd;
• alcoholmisbruik (dit vermindert immers de impulscontrole).
Door deze deskundigen worden echter ook een aantal voor verdachte gunstige factoren genoemd, onder andere:
• de goede intelligentie van verdachte;
• goed steunsysteem (betrokken ouders en zus);
• motivatie om mee te werken aan een behandeling;
• geen neiging tot verslavingsgedrag.
Om de kans op een recidive tot aanvaardbare proporties terug te brengen is het noodzakelijk dat er een vorm van behandeling en begeleiding komt. Een dergelijke behandeling kan volgens deze deskundigen poliklinisch worden gegeven bij De Waag. De heer Hendriks, behandelaar van verdachte bij De Waag te [woonplaats], heeft bij voornoemde Geurkink aangegeven verdachte te willen onderzoeken middels een intake of er voldoende behandelmogelijkheden zijn. Op het eerste gezicht heeft deze Hendriks gezegd dat hij wel aanknopingspunten ziet en dat hij een redelijk goede band heeft met verdachte. Deze redelijk goede band tussen behandelaar Hendriks en verdachte is ook ter terechtzitting door verdachte bevestigd. Zowel Panhuis als Geurkink adviseren om deze behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden te laten plaatsvinden.
Naar aanleiding van voornoemd adviezen is er door R.H.M Liekens, reclasseringswerker, een zogenaamd maatregelrapport d.d. 9 november 2010 opgesteld. In dit rapport wordt beschreven dat de kans op recidive volgens de RISc als laaggemiddeld wordt ingeschat. Voornoemde reclasseringswerker is het echter niet eens met deze uitkomst. Gezien de voorgeschiedenis van verdachte mag immers gevoeglijk worden aangenomen dat de kans op recidive hoog is en dat het vrijwel onmogelijk zal zijn, om een sluitende vorm van controle toe te passen waardoor de kans op herhaling echt wordt voorkomen. Een TBS met voorwaarden is volgens deze reclasseringswerker een redelijk hulpmiddel in deze, maar biedt ook geen garanties als het aankomt op het voorkomen van recidive in soortgelijke delicten. Namens de reclassering wordt echter toch geadviseerd om een TBS met voorwaarden op te leggen en deze voorwaarden worden ook concreet in dit maatregelenrapport genoemd.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten, de ernst van het feit, het strafblad van verdachte en het gegeven dat eerdere behandelingen niet tot de gewenste gedragsverandering bij verdachte hebben geleid. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het gegeven dat verdachte zich gedurende de schoring aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank heeft tevens bezien of in plaats van voormelde maatregel ook zou kunnen worden volstaan met de door de raadsvrouwe verzochte ambulante behandeling als onderdeel van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht echter de kans dat verdachte zich op enig moment zal onttrekken aan de intensieve en langdurige behandeling allerminst denkbeeldig. Dit zou betekenen dat verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij, terwijl het risico dat verdachte na voortijdige onttrekking aan behandeling opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen aanzienlijk is. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat eerdere behandelingen vroegtijdig zijn beëindigd of niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en dat verdachte, ondanks deze eerdere behandeling, nu weer een ernstig zedendelict heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het opleggen van een ambulante behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende waarborgt dat verdachte daadwerkelijk behandeld wordt. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het onderhavige geval de bescherming van de veiligheid van personen en goederen oplegging van een TBS met voorwaarden vergt. Alleen deze maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende zekerheid dat verdachte daadwerkelijk zal worden behandeld en dat de kans op recidive zal worden ingeperkt.
Uit het voorgaande blijkt tevens dat voldaan is aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt, te weten:
• bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
• op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
• de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de maatregel.
Met inachtneming van voornoemd maatregelenrapport zal de rechtbank de in de beslissing genoemde voorwaarden aan de TBS verbinden.
Daarbij zal de rechtbank, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is; zodat deze, op grond van lid 7 van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht, ingaat met ingang van de hierna te bevelen opheffing van het bevel voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst verdachte er op dat hij gelet op zijn leeftijd in combinatie met de hiervoor genoemde gunstige factoren voldoende uitzicht heeft om na zijn behandeling en binnen de voorwaarden al tijdens de behandeling een positieve invulling aan zijn leven te geven.
De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ervan uitgaat dat (de reclassering met) behandelaar Hendriks na kennisneming van het rapport van Panhuis de nodige stappen zal zetten om het door Panhuis geadviseerde gedragsneurologisch onderzoek in gang te zetten.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.036,72.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 38a en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 357 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
• verdachte gaat wonen bij zijn ouders, [adres] te [woonplaats], en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die door zijn ouders aan hem gesteld worden;
• verdachte zal behandeling volgen bij de Forensische Polikliniek “De Waag” te [woonplaats] zolang als zijn behandelaar dit nodig acht;
• verdachte stelt zich coöperatief op in het nemen van verantwoordelijkheden -hij zal meewerken aan het opstellen van een delictscenario en signaleringsplan door ‘De Waag’- ten aanzien van het gepleegde delict als wel het vormgeven van zijn toekomst;
• verdachte zal zich houden aan de afspraken die de Forensische Polikliniek ‘Palier’ met hem maakt ten aanzien van terugvalpreventie en de alcoholcontroles;
• verdachte houdt zich aan de afspraken met de reclassering;
• verdachte verandert niet van verblijfplaats zonder toestemming van de reclassering en behandelaars;
• verdachte zal openheid geven aan de reclassering en zijn behandelaars over relaties die hij aangaat;
• verdachte onthoudt zich van drugs (lijst 1 & 2 Opiumwet) en alle vormen van alcohol en werkt mee aan controles hierop;
• verdachte zal zich niet onttrekken aan de bloedafnames aangaande de alcoholcontrole;
• verdachte zal zich niet ophouden bij of zich bevinden in de buurt van risicovolle omgevingen zoals scholen, schoolpleinen, speeltuinen en andere situaties waarbij er kinderen aanwezig zijn die de leeftijd van 18 jaren nog niet bereikt hebben.
• verdachte zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
• verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het inwinnen van informatie bij relevante instanties en of personen;
• Vanuit de reclassering zal een nader te bepalen functionaris van GGZ Reclassering Palier contactpersoon en toezichthouder zijn;
• verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn behandelaars, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
• GGZ reclassering Palier is verantwoordelijk voor het uitbrengen van advies aan het Ministerie van Justitie betreffende de voortgang van de TBS met voorwaarden;
• verdachte gaat akkoord met bovengenoemde voorwaarden en is op de hoogte van de consequenties wanneer hij zich ontrekt aan de gestelde voorwaarden. Dit houdt in dat alle relevante contacten worden ingelicht en dat verdachte teruggeplaatst wordt in het Huis van Bewaring, tenzij anders besloten;
• verdachte zal zich gedurende de TBS maatregel niet in het buitenland begeven;
- draagt de GGZ Reclassering Palier te [woonplaats] op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is; zodat deze, op grond van lid 7 van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht, ingaat met ingang van de hierna te bevelen opheffing van het bevel voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.036,72, waarvan € 286,72 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.036,72 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2010.