ECLI:NL:RBUTR:2010:BO5359

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
668505 UC EXPL 09-22213
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsvraag over loonsverhogingen na overgang van onderneming en de toepassing van de CAO

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], loonsverhogingen die voortvloeiden uit de CAO van zijn voormalige werkgever, Interpolis, na de overgang van zijn dienstverband naar VCC Groep B.V. De werknemer stelde dat hij recht had op deze verhogingen op basis van de harmonisatiebepalingen van de CAO, die in zijn arbeidsovereenkomst waren opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat de rechten uit de CAO van Interpolis niet automatisch overgingen naar VCC, omdat de geldingsduur van de CAO al was verstreken op het moment dat de eerste loonsverhoging plaatsvond. De kantonrechter benadrukte dat artikel 14a van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat de rechten die voortvloeien uit de CAO eindigen zodra de geldingsduur verstrijkt. Dit betekende dat de werknemer geen aanspraak kon maken op de loonsverhogingen die na de overgang van de onderneming waren overeengekomen. De kantonrechter concludeerde dat VCC zich niet had verbonden aan de toekomstige loonsverhogingen van de CAO, en dat de perspectiefgarantie die VCC had overgenomen, niet verder reikte dan het behoud van het uitzicht op het maximum van de salarisschaal. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 668505 UC EXPL 09-22213 LH 464
vonnis d.d. 1 december 2010
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Bel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VCC Groep B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VCC,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K. Tjao.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 3 februari 2010.
VCC heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 24 augustus 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser] is van 13 april 1987 tot 1 mei 2009 in dienst geweest van (de rechtsvoorgangsters van) VCC, laatstelijk in de functie van verzuimrapporteur tegen een bruto loon van € 2.448,31 per maand (exclusief vakantiebijslag). Tot 1 januari 2003 was [eiser] in dienst van Relan Arbo B.V. Na een fusie van arbodiensten was [eiser] van 1 januari 2003 tot 1 juni 2004 in dienst van Interpolis Mens en Werk Bedrijfszorg N.V. (hierna te noemen Interpolis). Met ingang van 1 juni 2004 heeft VCC de ondernemingsactiviteiten van Interpolis waarin [eiser] werkzaam was, overgenomen. Per 1 mei 2009 is [eiser] met prepensioen gegaan.
1.2. In de periode dat [eiser] nog in dienst was van Interpolis is op de arbeidsovereenkomst de CAO Interpolis Mens & Werk Bedrijfszorg N.V., afgesloten met onder andere FNV Bondgenoten voor de periode van 1 januari tot en met 31 mei 2003 (hierna ook de Interpolis-CAO 2003 te noemen), van toepassing verklaard. Deze CAO kent een elftal functiegroepen, met elk een minimum en maximum bedrag van de bijbehorende salarisschaal. Het maximum bedrag van de salarisschaal voor functiegroep 4, waarin [eiser] was ingedeeld, is in artikel 12 lid 1 van de CAO per 1 januari 2003 gesteld op € 2.319,-- bruto per maand. Artikel 12 lid 2 van de CAO bepaalt: ‘Indexering van de salarisschalen vindt plaats conform de algemene salarisaanpassingen in de cao voor het verzekeringsbedrijf.’ In Bijlage 1 bij de Interpolis-CAO 2003 zijn ‘Harmonisatiebepalingen’ opgenomen. Artikel A1 van deze bijlage luidt:
‘In afwijking van het bepaalde in artikel 12 geldt voor de medewerkers die op 31 december 2002 in dienst waren van Relan Arbo (-) een zogenaamde perspectiefgarantie. Deze perspectiefgarantie houdt in dat indien het maximaal te bereiken eindsalaris van de functiegroep waarin men per 1 januari 2003 wordt ingedeeld (de Interpolis Mens en Werk Bedrijfszorg salarisschaal) lager ligt dan het maximum van de functiegroep (-) vermeerderd met 5,33%, het als maximaal te bereiken eindsalaris geldt het maximum van de ‘oude’ functiegroep vermeerderd met 5,33%. (-) Het maximum inclusief 5,33% wordt geïndexeerd met de structurele collectieve loonsverhogingen.’ Met ingang van 1 december 2003 zijn de salarissen verhoogd met 2,5%, waardoor het maximum bedrag van de salarisschaal voor functiegroep 4 € 2.377,-- bruto per maand ging bedragen. Daarna hebben zich tot 1 november 2005 geen collectieve loonsverhogingen meer voorgedaan.
1.3. VCC is geen partij bij enige CAO. In verband met de overname, per 1 juni 2004, van (een onderdeel van) de onderneming van Interpolis heeft VCC met CNV Dienstenbond en De Unie een akkoord gesloten over de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen ervan voor de betrokken werknemers, onder wie [eiser]. In dit akkoord, dat is vervat in de brief van 10 mei 2004 van Interpolis aan de genoemde vakbonden, is in hoofdstuk 2 (Inkomen) onder ‘Persoonlijk salaris’ het volgende bepaald: ‘Het persoonlijke salaris van alle medewerkers blijft gehandhaafd. Dit betekent dat eventuele salaristoeslagen die men nu ontvangt, bijvoorbeeld uit hoofde van de garantieregeling vanuit het sociaal plan, onverminderd van kracht blijven. VCC neemt de salarisgroepindeling en de huidige salarisschaal (inclusief het geldende begin- en eindniveau) integraal over. Daarnaast blijven eventuele perspectiefgaranties eveneens gehandhaafd.’
1.4. Voorafgaand aan de overgang per 1 juni 2004 had [eiser] het maximum bedrag van de bij zijn functiegroep behorende salarisschaal reeds bereikt. Op 31 maart 2004 bedroeg zijn loon ingevolge de Interpolis-CAO € 2.377,-- bruto per maand. VCC is hem dit loon vanaf 1 juni 2004 blijven betalen. Zij heeft geen collectieve loonsverhogingen meer doorgevoerd. Slechts is een toeslag van 3%, die tijdelijk was bedoeld, omgezet in een vast loonbestanddeel. Ook na daartoe te zijn gesommeerd heeft VCC het loon van [eiser] niet willen verhogen met de tussen Interpolis en de vakbonden per 1 november 2005, 1 juni en 1 december 2006 overeengekomen loonsverhogingen (van respectievelijk 1,25%, 0,75% en 1%).
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiser] vordert de veroordeling van VCC om aan hem te voldoen € 2.659,69 aan bruto loon, € 212,78 bruto aan vakantiebijslag hierover, te vermeerderen met € 1.436,23 aan wettelijke verhoging wegens te late betaling hiervan, € 450,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.758,70 vanaf de verschuldigdheid tot de voldoening, met veroordeling van VCC in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de harmonisatiebepalingen van de Interpolis-CAO 2003 in zijn arbeidsovereenkomst met Interpolis waren geïncorporeerd. Door de overgang van de onderneming is het recht, dat artikel A1 van de bijlage bij die CAO hem - als gewezen werknemer van Relan Arbo B.V. - verleende op indexering van het maximum bedrag van zijn salarisschaal met de structurele collectieve (CAO-)loons-verhogingen, met ingang van 1 juni 2004 van Interpolis op VCC overgegaan. Dit is in het akkoord tussen VCC en de vakbonden van 10 mei 2004, waarin VCC zich ertoe verplichtte de perspectiefgarantie te handhaven, ook uitdrukkelijk overeengekomen. [eiser] heeft er daarom jegens VCC recht op dat zijn loon wordt verhoogd met de Interpolis-CAO-loonsverhogingen per 1 november 2005, 1 juni en 1 december 2006.
3. VCC betwist de vordering. Door aan [eiser], die vóór 1 juni 2004 het maximum bedrag van zijn salarisschaal had bereikt, na de overgang het overeenkomstige loon te blijven betalen, heeft zij voldaan aan de hem verleende, en door VCC gehandhaafde perspectief-garantie. VCC is niet gebonden aan de Interpolis-CAO, zodat [eiser] jegens haar geen aanspraak kan maken op de CAO-loonsverhogingen vanaf 1 november 2005.
De beoordeling van het geschil
4.1. De kern van het geschil van partijen betreft de vraag of [eiser] jegens VCC recht heeft op loonsverhogingen die, na de overgang van (het onderdeel van) de onderneming waarin [eiser] werkzaam was, zijn voortgevloeid uit de CAO waarbij de vervreemder van de onderneming - Interpolis - wèl, maar VCC - als verkrijger van de onderneming - geen partij is. De kantonrechter begrijpt het standpunt van [eiser] (zoals onder meer verwoord sub 17. van de dagvaarding) aldus dat hij zich primair beroept op de overgang van rechtswege van zijn rechten uit de CAO en subsidiair op het akkoord van 10 mei 2004, waarbij VCC zich ertoe verplichtte de perspectiefgarantie van de CAO gestand te doen. Allereerst zal daarom (hierna, onder 4.2. tot en met 4.5.) worden beoordeeld of [eiser] zijn vordering op de wet kan baseren. Daarna zal, bij ontkennende beantwoording van die vraag, (onder 4.6. e.v.) worden bezien of VCC zich jegens hem tot een bovenwettelijk behoud van de betreffende CAO-rechten heeft verbonden.
4.2. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 14a van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO) volgt dat de rechten die ten tijde van de overgang van de onderneming per 1 juni 2004 voor Interpolis voortvloeiden uit bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden van de CAO waaraan zij gebonden was, van rechtswege op VCC, als verkrijger van de onderneming in de zin van artikel 7:663 BW, zijn overgegaan. Niet in geschil is immers dat Interpolis op het tijdstip van de overgang aan die CAO gebonden was. Tot de bedoelde arbeidsvoorwaardelijke bepalingen behoorden de harmonisatiebepalingen van (de bijlage bij) de Interpolis-CAO 2003, houdende een perspectiefgarantie.
4.3. Het tweede lid van artikel 14a Wet CAO bepaalt dat de aldus overgegane CAO-rechten (onder meer) eindigen zodra de op het tijdstip van de overgang lopende geldingsduur van de CAO verstrijkt. In artikel 29 van de Interpolis-CAO 2003, aangegaan voor de duur van vijf maanden en eindigend op 31 mei 2003, is bepaald dat de CAO bij gebreke van tijdige opzegging telkens voor een jaar geacht wordt te zijn verlengd. [eiser] heeft zich bij brief van zijn gemachtigde van 1 september 2009 jegens VCC op de stilzwijgende verlenging van de CAO beroepen. De op 1 juni 2004 lopende geldingsduur van de CAO verstreek daarom (uiterlijk) op 1 juni 2005, derhalve vóór 1 november 2005, toen zich de eerste van de loonsverhogingen waarop [eiser] zich baseert voordeed. Niet gesteld of gebleken is dat de op 1 juni 2004 geldende CAO een langere geldingsduur dan een jaar had. Na 31 mei 2005 kon [eiser] aan de Interpolis-CAO jegens VCC dan ook - wettelijk - geen rechten meer ontlenen.
4.4. Dit laatste wordt niet anders, indien er van wordt uitgegaan dat - zoals [eiser] heeft gesteld en VCC niet heeft weersproken - de Interpolis-CAO in de arbeidsovereenkomst van [eiser] was geïncorporeerd. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij arrest van 9 maart 2006 (NJ 2006,439) heeft overwogen, komt aan een dergelijk incorporatiebeding geen verdere reikwijdte toe dan de CAO waarnaar het verwijst en heeft de communautaire wetgever de verkrijger van de onderneming niet willen binden aan andere - latere - CAO’s dan die welke van kracht was op het tijdstip van de overgang. De bescherming van de bij een overgang betrokken werknemers strekt er dan ook enkel toe de op de dag van overgang bestaande rechten en verplichtingen te handhaven. De Nederlandse regeling heeft blijkens het bepaalde in artikel 14a Wet CAO geen verdergaande strekking. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat aan de incorporering van de Interpolis-CAO in zijn arbeidsovereenkomst in die zin een ‘dynamisch’ karakter toekomt, dat VCC ook aan toekomstige Interpolis-CAO’s gebonden is, kan hij daarin dus niet worden gevolgd.
4.5. Ook de omstandigheid dat de Interpolis-CAO in artikel 12 lid 2 voor de indexering van (het maximum bedrag van) de salarisschalen verwijst naar de algemene salarisaanpassingen in de CAO voor het verzekeringsbedrijf leidt niet tot een ander oordeel. Aan die verwijzing komt (evenmin) een langere geldingsduur toe dan die van de CAO waarvan zij onderdeel uitmaakt. Na een overgang van onderneming is derhalve, mèt het verstrijken van de geldingsduur van deze CAO, ook die verwijzing - en daarmee de verdere indexering - uitgewerkt.
4.6. Bij gebreke van een wettelijk recht op behoud van de door [eiser] ingeroepen CAO-rechten, rijst de vraag of VCC zich, in het met het oog op de overgang gesloten akkoord van 10 mei 2004, tot méér heeft verbonden dan waartoe artikel 7:663 BW en artikel 14a Wet CAO haar verplichtten. De kantonrechter stelt voorop dat het bij de uitleg van hetgeen in hoofdstuk 2 van het akkoord omtrent het ‘persoonlijk salaris’ is bepaald, gezien de in de rechtspraak van de Hoge Raad daarvoor ontwikkelde ‘CAO-norm’, niet louter aankomt op de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen, maar dat de uitleg dient te geschieden naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Behalve aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van de regeling als geheel, komt mede betekenis toe aan de ratio van de regeling, de redelijkheid van de uitkomst en de mate waarin de uitleg past binnen het systeem van de regeling als geheel, waarvan de bepaling waarop een beroep wordt gedaan deel uitmaakt (vgl. HR 20 februari 2004 NJ 2005, 493 inzake Pensioenfonds DSM-Chemie/Fox).
4.7. Bij het akkoord van 10 mei 2004 heeft VCC zich verplicht de eerder, aan gewezen Relan Arbo-werknemers van Interpolis, verleende perspectiefgarantie te handhaven. Gezien artikel A1 van de in een bijlage bij de Interpolis-CAO 2003 opgenomen ‘harmonisatiebepalingen’ hield deze perspectiefgarantie in dat aan de betrokken werknemers, onder wie [eiser], werd gegarandeerd dat zij het uitzicht op het maximum van hun ‘oude’, op 31 december 2002 geldende, bij hun functiegroep behorende salarisschaal (vermeerderd met 5,33%) behielden. Door de fusie per 1 januari 2003 ging derhalve hun uitzicht op doorgroei naar dat maximum bedrag (vermeerderd met genoemd percentage) niet verloren. Een verdere strekking had de perspectiefgarantie niet. Daaraan doet de - strikt genomen overbodige - verwijzing in artikel A1 naar de in artikel 12 lid 2 van de CAO genoemde indexering van de schaalbedragen niet af, omdat de garantie taalkundig slechts betrekking had op het perspectief van doorgroei binnen de schaal, niet óók op een toekomstige verhoging van de schaalbedragen. Ook uit de verdere tekst van genoemd artikel A1, dat spreekt van ‘salaristoeslagen die men nu ontvangt’, ‘salarisgroepindeling’ en ‘de huidige salarisschaal’, blijkt dat de partijen bij het akkoord het oog hadden op de rechten die werknemers op 1 juni 2004 aan de CAO zelf konden ontlenen. Voor zover hieraan al zou moeten worden getwijfeld, is aan de verdere inhoud van het akkoord van 10 mei 2004 geen aanwijzing te ontlenen dat de strekking daarvan was dat VCC zich verbond om ook de toekomstige Interpolis-CAO-loonsverhogingen uit te betalen. Veeleer blijkt uit het akkoord als geheel dat VCC slechts de rechtspositie van de werknemers per 1 juni 2004 heeft willen waarborgen en - daar waar zij bepaalde bestanddelen daaruit niet kende (zoals de prestatiebeloning, de winstdeling en het pensioen) - daarbij zoveel mogelijk heeft willen aansluiten om te voorkomen dat de werknemers er door de overgang op achteruit zouden gaan. Het is daarom niet aannemelijk dat VCC het door [eiser] ingeroepen rechtsgevolg voor haar rekening heeft willen nemen. De door hem verdedigde interpretatie van genoemd artikel A1 komt ten slotte ook niet zonder meer redelijk voor, nu die ertoe zou leiden dat VCC zich bij de arbeidsvoorwaarden voor het van Interpolis overgenomen personeel nog langdurig zou moeten richten naar de uitkomst van CAO-onderhandelingen, waarbij zij niet betrokken is.
4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Op vordering van VCC zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van VCC, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.