ECLI:NL:RBUTR:2010:BO5230
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om inzage in dossier op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens
In deze zaak heeft verzoekster op 12 januari 2010 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 46 lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verzoekster verzocht Amfors Holding B.V. om kopieën van stukken uit een dossier dat door de Commissie Ongewenste Omgangsvormen (COO) van Amfors Groep was aangelegd naar aanleiding van een klacht van verzoekster. De rechtbank heeft partijen opgeroepen voor een zitting op 9 maart 2010, waar verzoekster en haar gemachtigde, alsook de vertegenwoordigers van Amfors en hun gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 31 juli 2006 een klacht door verzoekster was ingediend bij de COO, die deze klacht ontvankelijk verklaarde en inhoudelijk behandelde. De COO had gesprekken gevoerd met de betrokken functionarissen en verslagen hiervan opgesteld. Verzoekster verzocht de rechtbank om Amfors te veroordelen om de gevraagde kopieën binnen een week te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag.
Amfors betwistte de verplichting om de gevraagde kopieën te verstrekken en stelde dat de Wbp niet van toepassing was, omdat de gegevens in kwestie zich in een persoonlijk dossier bevonden en niet gestructureerd waren. De rechtbank oordeelde dat de Wbp alleen van toepassing is op geautomatiseerde gegevens of gegevens die in een bestand zijn opgenomen. Aangezien de gegevens in het dossier niet geautomatiseerd waren en niet voldeden aan de definitie van een bestand, concludeerde de rechtbank dat de Wbp niet van toepassing was op het dossier van de COO.
De rechtbank wees het verzoek van verzoekster af, omdat het dossier niet als een bestand in de zin van de Wbp kon worden aangemerkt. De overige verweren van Amfors behoefden geen verdere bespreking. De beschikking werd gegeven door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.