beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 286337 / HA RK 10-171
Beschikking van 17 november 2010
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. P.H. Ruijzendaal,
de stichting
STICHTING SINT ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Nieuwegein,
verweerster,
advocaat mr. E.J.C. de Jong.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en het Ziekenhuis worden genoemd.
1. Verloop van de procedure
1.1. [verzoekster] heeft op 27 april 2010 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ex artikel 46 lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ingediend. Het verzoek strekt ertoe te bevelen dat het Ziekenhuis alsnog voldoet aan het verzoek ex artikel 35 lid 2 Wbp, in die zin dat zij opgave doet van de zogenoemde MIP-Melding, die betrekking heeft op het ten onrechte achterlaten c.q niet tijdig verwijderen van materiaal bij [verzoekster] na de operatieve ingreep en voorts om aan [verzoekster] een kopie van de MIP-melding te verstrekken, omdat het een tot haar te herleiden informatiedrager is. Verder verzoekt [verzoekster] om daaraan de voorwaarde te verbinden dat voor zover het Ziekenhuis in gebreke blijft, na de vijfde dag na betekening van de te wijzen beschikking het Ziekenhuis een dwangsom van € 1.000,00 per dag zal verbeuren, met veroordeling van het Ziekenhuis in de kosten van deze procedure.
1.2. De griffier van deze rechtbank heeft partijen opgeroepen tegen de terechtzitting van 15 juni 2010, waarbij aan het Ziekenhuis een afschrift van het verzoekschrift is toegezonden.
1.3. Op 8 juni 2010 heeft het Ziekenhuis een verweerschrift ingediend.
1.4. Op 14 juni 2010 heeft [verzoekster] een aanvullend verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het aanvullende verzoek strekt ertoe te bevelen dat het Ziekenhuis opgave zal doen van het advies van de medisch adviseur van MediRisk en een kopie daarvan zal verstrekken aan [verzoekster]. In reactie daarop is op 14 juni 2010 een faxbericht van mr. De Jong ontvangen.
1.5. Het verzoek is behandeld op de zitting van 15 juni 2010.
1.6. Na de zitting heeft het Ziekenhuis nog een aanvullend verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft [verzoekster] een reactie daarop toegezonden en heeft het Ziekenhuis daar nog op gereageerd.
1.7. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 20 maart 2009 is [verzoekster] geopereerd in het Ziekenhuis waarbij Coltex-sponzen in de buik werden achtergelaten en een VAC-systeem werd aangelegd. Later zijn deze sponzen verwijderd.
2.2. Op 23 december 2009 bleek dat bij [verzoekster] abusievelijk een spons in de buik was achtergebleven van circa 6 bij 6 bij 1 cm.
2.3. Nadat was gebleken dat er een spons was achtergebleven is er binnen het Ziekenhuis een zogenoemde MIP-melding gedaan aan de MIP-commissie. Een MIP-melding is een melding ingevolge het in het kader van het kwaliteitsbeleid van het Ziekenhuis ingestelde meldingssysteem Melding Incidenten Patiëntenzorg (MIP), aan de MIP-commissie. Bedoeling is dat incidenten of bijna-incidenten daar vertrouwelijk gemeld kunnen worden zonder enige angst voor repercussies van welke aard dan ook. Het meldingssysteem is bedoeld voor interne kwaliteitsverbetering.
3. Verzoek
3.1. [verzoekster] beschouwt het achterlaten van het materiaal als een toerekenbare tekortkoming bij de uitvoering van de behandelovereenkomst en zij heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële letselschade. [verzoekster] heeft het (para-)medisch dossier en de zogenaamde MIP-melding opgevraagd. Aan [verzoekster] is een afschrift van het medisch dossier verstrekt. Bij brief van
7 april 2010 heeft het Ziekenhuis aangegeven niet bereid te zijn om informatie over voornoemde MIP-melding te verstrekken. [verzoekster] kan zich niet verenigen met dit standpunt en is van mening dat het Ziekenhuis in de melding persoonsgegevens van haar heeft verwerkt in de zin van de Wbp en dat de Wbp daarmee ook van toepassing is op de MIP-melding. Nu het Ziekenhuis weigert om aan het verzoek van [verzoekster] ex artikel 35 lid 2 Wbp te voldoen, verzoekt zij de rechtbank het Ziekenhuis daartoe alsnog te bevelen.
4. Beoordeling
ten aanzien van de melding
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de MIP-melding die betrekking heeft op het ten onrechte achterblijven van materiaal in de buik van [verzoekster] persoonsgegevens van [verzoekster] bevat in de zin van de Wbp. Ook is niet in geschil dat de MIP-melding geen deel uitmaakt van het medisch dossier van [verzoekster].
4.2. [verzoekster] en het Ziekenhuis gaan er voorts beiden van uit dat de melding deel uitmaakt van een al dan niet geautomatiseerd bestand, zodat de in de Wbp opgenomen regels daarop in beginsel van toepassing zijn. De rechtbank volgt hen daarin.
4.3. Ter beoordeling ligt dan voor of het Ziekenhuis op grond van artikel 35 Wbp gehouden is om [verzoekster] te informeren over hetgeen omtrent haar in de melding is opgenomen.
Artikel 35 Wbp bepaalt dat als persoonsgegevens worden verwerkt, de verantwoordelijke op verzoek van de betrokkene daarvan mededeling doet. Die mededeling bevat een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare gegevens over de herkomst van de gegevens.
In artikel 43 Wbp (onder e) is voorts bepaald dat de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing kan laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
4.4. Het Ziekenhuis voert als verweer aan dat zij op grond van artikel 35 Wbp niet gehouden is om [verzoekster] een kopie te verstrekken van de melding, dat zij zelf ook niet over de in de melding opgenomen informatie beschikt omdat die alleen in handen is van de MIP-commissie, en dat zij door [verzoekster] de inhoud van het medisch dossier ter beschikking te stellen en voorts mee te delen dat het incident is gemeld heeft voldaan aan de verplichting om op de voet van artikel 35 opgave te doen van de van [verzoekster] verwerkte persoonsgegevens.
Als dat verweer niet zou slagen meent zij dat het verzoek moet worden afgewezen omdat het belang van [verzoekster] bij het verkrijgen van een kopie (op de voet van artikel 43 onder e) moet wijken voor het belang van het Ziekenhuis bij het functioneren van een veilig meldingsysteem.
4.5. Nu niet in geschil is dat in de MIP-melding persoonsgegevens omtrent [verzoekster] zijn verwerkt en [verzoekster] door het Ziekenhuis omtrent die melding niet meer is meegedeeld dan dat die is gedaan, kan het Ziekenhuis niet worden gevolgd in haar stelling dat reeds is voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 35 Wbp. Het enkele meedelen dat er een melding is gedaan – waarin naar moet worden aangenomen persoonsgegevens van [verzoekster] zijn verwerkt – is niet het doen van opgave op grond waardoor de betrokkene immers in staat moet zijn te controleren of een en ander juist is en terecht is verwerkt. De rechtbank laat hierbij nog in het midden of op grond van artikel 35 Wbp een kopie moet worden verstrekt van de melding.
4.6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat (het bestuur) van het Antonius Ziekenhuis niet zelf over de (inhoud van de) MIP-melding beschikt niet met zich brengt dat zij niet gehouden kan worden opgave te doen in de zin van artikel 35 Wbp, nu het er voor gehouden moet worden dat het Ziekenhuis wel de verantwoordelijke is in de zin van de Wbp. Dat een MIP-commissie is ingesteld die de desbetreffende bestanden beheert doet daaraan niet af. Daarbij is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat die commissie een zodanige positie inneemt ten opzichte van het Ziekenhuis en op zodanige wijze functioneert dat niet het Ziekenhuis maar zij als de verantwoordelijke heeft te gelden.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tenzij zich een in artikel 43 Wbp genoemde uitzondering voordoet, het Ziekenhuis [verzoekster] alsnog nader dient te informeren over de in de melding verwerkte persoonsgegevens.
4.8. Het Ziekenhuis heeft benadrukt dat voor het goed functioneren van het meldingssysteem vertrouwelijkheid gegarandeerd moet zijn en dat (haar belang bij) het goed functioneren van het meldingssysteem zwaarder moet wegen dan het belang van [verzoekster] bij kennisname van de melding. Het belang van het Ziekenhuis bij het functioneren van het meldingssysteem is duidelijk. Ook is voldoende aannemelijk dat vertrouwelijkheid bij dit meldingssysteem centraal staat en dat als die vertrouwelijkheid niet gewaarborgd is het functioneren van het systeem minst genomen belemmerd wordt. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het belang van het Ziekenhuis bij het goed functioneren van het meldingssysteem dat artikel 35 Wbp buiten toepassing blijft. Daarbij is voorts van belang dat aannemelijk is dat in de onderhavige zaak de melding is gedaan na en naar aanleiding van het ontdekken van het materiaal op 23 december 2009 en dat voor zover in de MIP-melding informatie is opgenomen die [verzoekster] niet kent, die informatie niet bestaat uit medische gegevens van/omtrent [verzoekster] of andere persoonsgegevens in de zin van de Wbp. Het is begrijpelijk dat [verzoekster] in het kader van de afwikkeling van haar vordering op het Ziekenhuis ook over overige in de melding opgenomen informatie wenst te beschikken, maar artikel 35 juncto artikel 46 Wbp biedt die mogelijkheid niet.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat beide onderdelen van het verzoek dienen te worden afgewezen. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, aan de zijde van het Ziekenhuis tot op heden begroot op
EUR 1.356,00 (3 punten x EUR 452,00) aan salaris advocaat en EUR 263,00 aan verschotten.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de verzoeken af,
5.2. veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van het Ziekenhuis begroot op EUR 1.619,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op
17 november 2010.?