ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4968

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440549-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met vaststelling van het bedrag

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 oktober 2010 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de verdachte de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dit geschatte voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een voordeel heeft behaald van € 28.478,14, dat verdeeld moet worden over drie personen, wat resulteert in een bedrag van € 9.492,71 dat de verdachte aan de staat moet betalen.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de inhoud van het rapport "Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen" en heeft de uitgangspunten van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte 576 hennepplanten had en dat de gemiddelde verkoopprijs per gram hennep € 2,37 bedraagt. Na aftrek van de investeringskosten en andere kosten, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 28.478,14. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van € 9.492,71 aan de staat.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging in overweging hebben genomen. De rechtbank heeft de beslissing op een openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de griffier mr. K.F. van Dam aanwezig was. De zaak toont de toepassing van de ontnemingswetgeving in het kader van strafrechtelijke veroordelingen voor druggerelateerde misdrijven aan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/440549-10
vonnis van de rechtbank d.d. 7 oktober 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats], op [1973]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/440549-10 waaruit blijkt dat verdachte op
7 oktober 2010 door de meervoudige kamer is veroordeeld terzake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen.
2. De beoordeling.
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit het vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 oktober 2010 waarin veroordeelde is veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 3 juni 2009 tot en met 5 augustus 2009.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in voormeld vonnis opgesomde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd in dier voege dat hij het maximumbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel thans stelt op € 55.768,53 : 3 personen = € 18.589,00. Dit gelet op de verklaring van verdachte dat er twee bekenden van hem bij de hennepkwekerij waren betrokken.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op zes punten onjuist is:
1- de politie relateert in het proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2009 dat in drie ruimtes 136, 240 en 200 potten werden aangetroffen. De raadsman stelt dat er moet worden uitgegaan van een totaal van 576 hennepplanten in plaats van de door de officier van justitie gehanteerde 604 hennepplanten;
2- door het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) wordt normaliter een bedrag van € 2,37 gehanteerd voor de opbrengst per gram hennep. Dit bedrag neemt de rechtbank Utrecht blijkens jurisprudentie standaard over. De raadsman stelt dat van een bedrag van € 2,37 moet worden uitgegaan wat de opbrengst betreft in plaats van de door de officier van justitie gehanteerde € 3,46;
3- de officier van justitie brengt slechts een gedeelte van de totale afschrijvingskosten in mindering. Met de ontdekking van de kwekerij is alle apparatuur verloren en dus moeten alle kosten worden afgeschreven. Dat betekent dat de totale investering van € 8.000,00 van de ontnemingsvordering moet worden afgehaald, aldus de raadsman;
4- bij een oogst met zoveel planten is het aannemelijk dat er gebruik is gemaakt van knippers. Uit de rapportage van BOOM volgt dat knippers € 10,00 per uur verdienen en dat gemiddeld 5 planten per uur worden geknipt. Dat maakt dat een totaal van € 1.152,00 in mindering moet worden gebracht op de ontnemingsvordering, aldus de raadsman.
5- de huurkosten dienen tevens bij de berekening te worden betrokken nu de woning ten tijde van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, niet als woning in gebruik was.
6- het totaal verkregen voordeel dient, gezien de inhoud van de anonieme melding, gedeeld te worden door minstens vier personen.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal nr. PL0930/09-013754 (mutatienummer PL0930/09-233468) niet geheel juist is. De rechtbank zal ingaan op de door de verdediging naar voren gebrachte punten en daarbij aangeven welke uitgangspunten bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar haar oordeel dienen te worden gehanteerd.
- Aannemelijk is geworden dat veroordeelde een kwekerij met 576 hennepplanten had aan de [adres] te Soest. Ook de officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat van 576 planten moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt daarom vast dat er in totaal 576 hennepplanten zijn gekweekt en geoogst.
- De rechtbank stelt de gemiddelde verkoopprijs per gram hennep vast op € 2,37. Zij baseert deze prijs op de inhoud van het rapport “Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen”, opgesteld op 14 april 2005 door BOOM. De rechtbank acht dit uitgangspunt voldoende onderbouwd en ziet in het proces-verbaal geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
- De rechtbank is op basis van recente jurisprudentie van oordeel dat de duurzame investeringskosten die veroordeelde heeft gehad om de hennepkwekerij tot stand te brengen in zijn geheel van de opbrengst moeten worden afgetrokken. De rechtbank stelt de investeringskosten bij een hennepkwekerij met 576 planten vast op € 7.000,00 .
- Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de kosten voor het gebruik van knippers op de ontnemingsvordering in mindering moeten worden gebracht overweegt de rechtbank dat de inhoud van het dossier geen duidelijkheid verschaft over de rolverdeling tussen de personen die bij de hennepkwekerij waren betrokken. Daardoor wordt niet duidelijk of er gebruik is gemaakt van knippers die apart werden betaald voor hun werk. Ook veroordeelde verschaft op dit punt geen helderheid. De rechtbank zal derhalve geen kosten voor knippers in mindering brengen op de ontnemingsvordering.
- Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard feitelijk in de woning te hebben gewoond en de bovenetage enkel tijdens zijn afwezigheid, tegen betaling, te hebben verhuurd. Nu hij daarmee zelf heeft aangegeven dat hij de woning heeft gehuurd om als woning te gaan gebruiken zullen de huurkosten niet bij de berekening van de ontnemingsvordering worden betrokken.
Voor het overige neemt de rechtbank de uitgangspunten bij de berekening uit het proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de inhoud van het rapport “Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen”, opgesteld op 14 april 2005 door BOOM en de rechtbank acht die uitgangspunten voldoende onderbouwd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Uitgangspunten ren aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 576
Opbrengst per plant: 28,2 gram
Verkoopprijs per gram: € 2,37
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Afschrijving: € 7.000,00
Inkoopprijs stekjes: € 2,79 (x 576 planten = € 1.607,04)
Bodem, water, voeding: € 2,45 (x 576 planten = € 1.411,20)
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
576 x 28,2 = 16.243,20 gram
16.243,20 gram x € 2,37 = € 38.496,38
€ 38.496,38 - € 7.000,00 - € 1.607,04 - € 1.411,20 = € 28.478,14
Veroordeelde is blijkens het vonnis van 7 oktober 2010 veroordeeld voor medeplegen. Verdachte verklaarde dat twee bekenden van hem de hennepkwekerij hebben opgezet. Nu uit de inhoud van het dossier niet anderszins blijkt volgt de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt en gaat de rechtbank ervan uit dat de opbrengst over drie personen is verdeeld.
Dit betekent dat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde met de hennepkwekerij heeft behaald vaststelt op:
€ 28.478,14 : 3 = € 9.492,71.
3. De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 9.492,71.
Zij legt de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 9.492,71, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 oktober 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.