parketnummer: 16/600316-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 oktober 2010
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: supermarkt [bedrijf 1] heeft overvallen;
Feit 2: een revolver voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
Feit 3: met een scherp voorwerp woorden en teksten in de muren van een politiecel heeft gekrast.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Wat feit 1 en feit 2 betreft baseert de officier van justitie zich met name op de aangifte, het proces-verbaal van de politie met de resultaten van het onderzoek aangaande het vuurwapen en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en de ter terechtzitting door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, nu verdachte heeft bekend deze feiten te hebben gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de tik op de kin van aangeefster en het opzij duwen van aangeefster niet gekwalificeerd kunnen worden als geweld, zodat alleen de bedreiging met geweld bewezen kan worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 maart 2010 schuldig heeft gemaakt aan diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld, van een hoeveelheid bankbiljetten bij supermarkt [bedrijf 1] en dat verdachte -mede bij de overval- een revolver van het merk Lebel, model 1892, kaliber 8 mm, productiejaar 1899, heeft gedragen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [aangever 1], caissière bij de [bedrijf 1] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat er in totaal 570 euro uit de kassa is weggenomen ;
- het proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek naar het bij verdachte aangetroffen vuurwapen ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
Verdachte verklaarde dat hij op 24 maart 2010 supermarkt [bedrijf 1] in Amersfoort had overvallen. Verdachte had zijn jas met capuchon achterstevoren aangetrokken en zijn capuchon over zijn gezicht getrokken. In de capuchon had hij gaten geknipt met een nagelschaartje. Verdachte heeft sokken als handschoenen aangedaan en hij is met een revolver in zijn hand de supermarkt ingelopen. Verdachte is naar de kassa gelopen, heeft de revolver op de caissière gericht en heeft tegen de caissière gezegd dat ze de kassalade moest openmaken. Verdachte verklaarde dat hij zijn vinger op de trekker had. Toen de kassalade openging heeft verdachte het geld uit de kassa gepakt. Verdachte verklaarde dat hij mogelijk bij het wegstoppen van zijn revolver en het opzij duwen van de caissière, omdat hij het geld uit de kassa wilde pakken, aangeefster in die beweging een tik met de revolver heeft gegeven. De rechtbank is in tegenstelling tot de raadsman van oordeel dat het opzij duwen van de caissière en het geven van een tik tegen haar kin geweld opleveren in de zin van artikel 312 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 24 maart 2010 tot en met 25 maart 2010 op het politiebureau van Amersfoort een politiecel/ophoudruimte heeft beschadigd door met een scherp voorwerp woorden en teksten in de wand van die cel te krassen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
Verdachte verklaarde dat hij de door de politie in het proces-verbaal van bevindingen aangegeven teksten en woorden in de muren van de cel had gekrast.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 maart 2010 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een hoeveelheid bankbiljetten met een totale waarde van 570 euro,
toebehorende aan supermarkt [bedrijf 1],
welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld
tegen [aangever 1] (kassamedewerkster van die supermarkt), gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- vermomd die winkel heeft betreden, en
- naar die achter de kassa zittende [aangever 1] is toegelopen en vervolgens
- een vuurwapen, terwijl hij, verdachte, zijn vinger aan de trekker van dat vuurwapen hield, aan die [aangever 1] heeft getoond en op de keel van die [aangever 1] heeft gericht en met dat vuurwapen, tegen de kin van die [aangever 1] heeft getikt, en
- daarbij op luide toon tegen die [aangever 1] heeft gezegd: "maak die kassala open, maak die la open" en
- die [aangever 1] opzij heeft geduwd en vervolgens
- bankbiljetten uit de kassalade heeft gepakt;
2.
op 24 maart 2010 te Amersfoort een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver merk Lebel, model 1892, kaliber 8 mm, productiejaar 1899, heeft gedragen;
3.
op tijdstippen in de periode van 24 maart 2010 tot en met 25 maart 2010 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk de wanden van een politiecel/ophoudruimte, toebehorende aan politie Utrecht, heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een scherp voorwerp woorden en teksten in de wand van die cel/ophoudruimte te krassen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en het feit dat Black Label Music verdachte een contract heeft aangeboden, wat verdachte stabiliteit en een vast inkomen kan opleveren. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat, blijkens het voorlichtingsrapport, de reclassering het van belang vindt dat verdachte professionele begeleiding krijgt om zijn leven op orde te krijgen en om zelfstandig te kunnen functioneren.
De verdediging heeft in het kader van voornoemde omstandigheden verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf, welke als stok achter de deur kan gelden, met begeleiding door de reclassering als bijzondere voorwaarde.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een overval op een supermarkt en daarmee een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval met gebruikmaking van een vuurwapen voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Naast de gevolgen voor het slachtoffer heeft een gewapende overval een enorme impact op de maatschappij.
De verklaring van verdachte dat hij toevallig een nagelschaartje in zijn zak had zitten, waarmee hij gaten in zijn capuchon kon knippen, dat hij toevallig sokken in zijn zak had zitten, die hij als handschoenen kon aantrekken en dat hij toevallig een revolver in zijn zak had zitten, waarvan hij bij de overval gebruik kon maken, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte meer berekenend te werk is gegaan bij het voorbereiden van de overval dan verdachte doet blijken.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat het vuurwapen op het moment van de overval niet geladen was, hoewel dit bij het directe slachtoffer en de andere mensen in de winkel op dat moment niet bekend was. Het feit dat het vuurwapen niet geladen was steunt de verklaring van verdachte dat het hem puur om het geld te doen was en dat hij niet de bedoeling had om mensen fysiek pijn te doen.
Verdachte heeft zich ook nog schuldig gemaakt aan beschadiging van een politiecel. Hiermee heeft verdachte de politie financiële schade berokkend.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2010 volgt dat verdachte eerder in 2008 is veroordeeld voor -kort gezegd- overtreding van de Wet wapens en munitie en in 2003 is veroordeeld voor -kort gezegd- een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Blijkens het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 april 2010, opgemaakt door H. van Benthem, reclasseringswerker, heeft verdachte een verstandelijke beperking en problemen die hieruit voortvloeien, zoals financiële problemen, emotionele problemen, het ontbreken van een doelgerichte vrijetijdsbesteding en het ontbreken van een toekomstperspectief. De reclassering is van mening dat de kans op recidive aanwezig is wanneer verdachte gezien zijn verstandelijke beperking, zijn emotionele problemen en gezien het uittreksel uit de justitiële documentatie, niet de juiste begeleiding krijgt. Verdachte heeft in het gesprek met de reclassering aangegeven dat hij openstaat voor hulp van de reclassering bij het oplossen van zijn problemen. De reclassering vindt het van belang dat er adequate begeleiding en toezicht is georganiseerd op het moment dat verdachte uit detentie komt.
Uit het rapport d.d. 9 augustus 2010 van R. Bout, GZ-psycholoog, volgt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het psychologisch onderzoek. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet heeft willen meewerken aan het onderzoek door de psycholoog, omdat hij niet beoordeeld wil worden door mensen die hem niet kennen en omdat hij had gehoord dat een dergelijk onderzoek ook in zijn nadeel kon werken.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven wel open te staan voor begeleiding door de reclassering. De reclassering heeft echter door de weigering van verdachte om mee te werken aan het psychologisch onderzoek geen plan van aanpak voor de begeleiding kunnen opmaken.
Uit de door de reclassering opgemaakte rapportage maakt de rechtbank op dat de reclassering problemen op een aantal leefgebieden heeft geconstateerd en dat de reclassering bereid is om verdachte te begeleiden bij het vinden van een oplossing voor die problemen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met name de ernst van de door verdachte gepleegde overval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal een gevangenisstraf van na te melden duur aan verdachte opleggen, waarbij de rechtbank rekening houdend met de persoon van verdachte de vordering van de officier van justitie zal matigen. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde geïndiceerd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 oktober 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.