ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4965

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600342-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en afwijzing verzoek tot aanhouding voor maatregelenrapport

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 oktober 2010, is de verdachte veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident op 31 maart 2010, waarbij de verdachte, de vader van aangever [aangever 1], hem met de dood bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen is, op basis van de verklaringen van de aangever en een getuige, de moeder van de aangever. De verdachte heeft tijdens de ruzie geschreeuwd dat hij zijn zoon zou vermoorden, wat door de rechtbank als een ernstige bedreiging werd beschouwd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de zaak aan te houden voor het opmaken van een maatregelenrapport afgewezen. De officier van justitie had verzocht om een terbeschikkingstelling met voorwaarden te onderzoeken, maar de rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van het feit geen terbeschikkingstelling rechtvaardigen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er een hoog recidivegevaar bestaat.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Tevens is de proeftijd van een eerder vonnis verlengd met één jaar en zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een verplichte behandeling in een forensische kliniek. De rechtbank heeft de noodzaak van behandeling benadrukt, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het risico op herhaling van agressief gedrag in de huiselijke sfeer. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de aangever en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600342-10; 16/600294-08 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1959] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangever 1] heeft bedreigd met een mes en met de woorden “ik ga je doodmaken, ik ga je vermoorden”.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van aangever en op de in het door de politie opgemaakte proces-verbaal van verhoor opgenomen ondersteunende verklaring van [getuige]. De steeds wisselende verklaringen van verdachte vindt de officier van justitie niet geloofwaardig.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de woordelijke bedreiging, nu de aangifte op dit punt wordt ondersteund door de verklaring van [getuige].
De rechtbank kan naar de mening van de verdediging niet tot een bewezenverklaring komen van de bedreiging met het mes, nu de aangifte op dit punt niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal en de politie geen mes heeft aangetroffen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van bedreiging met het mes
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever dat verdachte hem met een mes bedreigde niet ondersteund wordt door ander in het dossier aanwezig bewijsmateriaal. Getuigen van de ruzie tussen aangever en verdachte hebben geen mes bij verdachte gezien en uit de inhoud van het proces-verbaal blijkt niet dat de politie een mes, zoals door aangever omschreven, heeft aangetroffen. De rechtbank zal verdachte dan ook van de eerste twee gedachtestreepjes zoals vermeld in de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 maart 2010 in Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd met de woorden “ik ga je vermoorden”.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Aangever [aangever 1], zijnde de zoon van verdachte, verklaarde bij de politie dat hij op 31 maart 2010 ruzie had met zijn vader in hun woning aan de [adres] te [woonplaats] . Aangever verklaarde dat zijn vader tijdens de ruzie tegen hem schreeuwde “ik vermoord je”. Aangever was ervan overtuigd dat zijn vader in staat was om zijn bedreigingen uit te voeren .
De politie relateert in het proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2010 gesproken te hebben met getuige [getuige], zijnde de moeder van aangever. [getuige] verklaarde dat [aangever 1] en verdachte op 31 maart 2010 ruzie hadden. Daarbij hoorde zij dat verdachte tegen [aangever 1] zei dat hij hem ging vermoorden .
Verdachte verklaarde bij de politie dat hij op 31 maart 2010 ruzie had met zijn zoon .
De rechtbank acht op grond van de verklaring van aangever in combinatie met de ondersteunende verklaring van [getuige] de woordelijke bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 maart 2010 te Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk:
- voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je vermoorden".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde door de reclassering een maatregelenrapport te kunnen laten opmaken ter terechtzitting afgewezen. De officier van justitie achtte het van belang op die manier de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, wellicht in combinatie met een opname bij Wier, te onderzoeken.
De rechtbank oordeelde evenwel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit een terbeschikkingstelling al dan niet met voorwaarden, niet rechtvaardigen. Voorts was de rechtbank van oordeel dat het voor de te nemen beslissing in deze zaak niet strikt noodzakelijk is om te weten of verdachte daadwerkelijk bij Wier kan worden opgenomen.
De officier van justitie heeft vervolgens op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van vier maanden gevangenisstraf.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte lang genoeg in voorlopige hechtenis heeft gezeten, gelet op hetgeen de rechtbank bewezen kan verklaren en dat het, gelet op de problematiek bij verdachte, van belang is dat verdachte zich laat behandelen bij Wier. De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende een periode van maximaal één jaar laat behandelen bij Wier. Gelet hierop is de verdediging van mening dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedreigd zijn zoon te vermoorden. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2010 volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor bedreiging. Op 27 juni 2008 is verdachte nog veroordeeld voor een bedreiging en een mishandeling tot een gevangenisstraf van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook deze feiten waren door verdachte gepleegd in de huiselijke sfeer. Verdachte liep nog in de bij dit vonnis opgelegde proeftijd toen hij zich op 31 maart 2010 schuldig maakte aan de bedreiging van zijn zoon.
Psychiater C.J.F. Kemperman concludeert in zijn rapport van 27 mei 2010 dat er sprake is van een pathologisch gokken bij een zwakbegaafde man met stotteren en een persoonlijkheidsstoornis met cluster B -antisociale, theatrale en borderline- trekken. Ook ten tijde van het ten laste gelegde feit lijkt dit aanwezig te zijn geweest. Gesteld kan worden dat verdachtes zelfcontrole werd beperkt door een beperkte intellectuele ontwikkeling en de persoonlijkheidsstoornis met een verhoogde kans op stemmingsfluctuaties, zoals (onredelijke) boosheid en een verminderde controle over woede en agressie impulsen met beperkte empatische vermogens. De psychiater concludeert tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. De recidivekans zou zonder verbetering van de psychische gesteldheid als hoog kunnen worden ingeschat. Langdurige, ook medicamenteuze, behandeling heeft vooralsnog niet geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen. Een behandeling in de forensische verslavingszorg is gewenst. Behandeling zou opgelegd kunnen worden als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met een verplicht reclasseringstoezicht.
Psycholoog drs. F.C.P. Zuidhof concludeert in zijn rapport van 27 mei 2010 dat er sprake is van een complexe (dubbel-)diagnoseproblematiek. Naast een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid staan de depressieve stoornis, de persoonlijkheidsstoornis (borderline en antisociale kenmerken) en het pathologische gokken op de voorgrond. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde feit. Verdachte is een beperkt toegeruste en onmachtige man met een zwakke draagkracht en ontoereikende probleemoplossende vermogens. Vanuit zijn stoornissen zal hij bij frustratie, zeker binnen het eigen domein, eerder geneigd zijn tot agressief gedrag cq huiselijk geweld. De psycholoog concludeert tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Meegewogen de eerdere veroordeling inzake huiselijk geweld en de zorgelijke signalen van de hulpverlening aangaande gezinsgeweld en de deplorabele psychosociale situatie is het risico op geweld binnen het gezin niet uit te sluiten. Zeker niet als zijn echtgenote hem definitief de deur wijst, waarbij verdachte vanuit zijn sterk traditionele Marokkaanse traditie eerder dan de gemiddelde ander zal zijn geneigd de daarbij ervaren krenking te uiten. Verdachte zal bovendien niet in staat zijn om zelfstandig te kunnen functioneren. Dit alles maakt het risico op gezinsgeweld hoog. Pogingen om op een constructieve wijze de psychosociale problematiek cq de gezinsproblematiek cq zijn persoonlijke problematiek aan te pakken zijn alle nagenoeg mislukt. Reële mogelijkheden binnen een min of meer vrijwillig kader dan wel verplicht kader vanuit de reclassering lijken niet aanwezig. Een opname in een Forensische Kliniek (FPAV) onder de bijzondere voorwaarde van het strafvonnis is het minimum.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Blijkens het rapport van Centrum Maliebaan d.d. 11 juni 2010, opgemaakt door J. Mertens, reclasseringswerker, vindt de reclassering een opname binnen een gesloten dubbele diagnosekliniek passend voor verdachte. De reclassering adviseert dan ook om aan verdachte reclasseringstoezicht op te leggen met een meldingsgebod en een klinische behandelverplichting als bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft mevrouw Mertens aangegeven dat de gesloten afdeling van Wier de meest geschikte plek is voor verdachte.
In het indicatieadvies van het Nederlands Forensisch Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, opgemaakt door J. van Breukelen, coördinator IFZ, en O.M. den Held, psychiater, d.d. 12 juli 2010, wordt vermeld dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden in het verleden steeds moeilijk is gebleken en eigenlijk niets heeft opgeleverd. Rapporteurs concluderen dat als afdeling Wier van GGZ Altrecht te Den Dolder behandelmogelijkheden zien zij daarvoor positief indiceren.
Het is de rechtbank uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat verdachte op 22 september 2010 een intake heeft gehad bij Wier. In een bijeenkomst op 6 oktober 2010 zal besloten worden of Wier behandelmogelijkheden ziet voor verdachte en of verdachte bij Wier terecht kan. Als verdachte positief wordt geïndiceerd kan hij binnen een week bij Wier worden opgenomen. Verdachte heeft aangegeven graag te willen meewerken aan een opname bij Wier.
Gelet op het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat verdachte direct na afloop van zijn detentie op Wier geplaatst kan worden. De officier van justitie heeft in dat kader ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een schorsing van de hechtenis op het moment dat er op Wier een plek vrijkomt voor verdachte.
Gelet op de ernst van het feit, het feit dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn gezin en het feit dat verdachte nog in de proeftijd van dat vonnis liep, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte behandeling nodig heeft voor zijn problematiek, nu duidelijk is geworden dat de kans op herhaling van agressie in de huiselijke sfeer groot is als verdachte niet behandeld wordt. Doordat het feit, zoals door de rechtbank bewezen is verklaard, volgens de richtlijnen geen ruimte laat voor een voorwaardelijk strafdeel bovenop de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal de rechtbank ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging de proeftijd verlengen met één jaar en de bijzondere voorwaarden daarbij wijzigen in na te melden zin.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen aan hem onder de eerste twee gedachtestreepjes is ten laste gelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd met één jaar;
- wijzigt de aan veroordeelde bij dat vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde in die zin dat de veroordeelde:
* zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich voor de duur van maximaal twaalf maanden of gedurende de tijd dat de proeftijd loopt (indien deze termijn korter dan 1 jaar is), ter behandeling laat opnemen op de afdeling Wier van GGZ Altrecht te Den Dolder of een door voornoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen soortgelijke inrichting;
* bij zijn broer zal verblijven als, dan wel zolang als de plaatsing bij Wier of een soortgelijke instelling geen doorgang kan vinden;
* zich niet zal begeven in Boomgaardlaan te Utrecht als, dan wel zolang de plaatsing bij Wier of een soortgelijke instelling nog niet is gerealiseerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 oktober 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.