ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4963

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156140 / HA ZA 03-155.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een arbeidsdeskundige voor onderzoek naar capaciteiten van eiser in relatie tot directeurschap familiebedrijf na ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 november 2010 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.M. Sturkenboom, en gedaagde, ASR Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Hengeveld. De zaak betreft de vraag of eiser, in de hypothetische situatie zonder ongeval, directeur van het familiebedrijf zou zijn geworden. De rechtbank heeft een arbeidsdeskundige, mevrouw R.E.E.M. Artoos, benoemd om onderzoek te doen naar de capaciteiten van eiser. Dit onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de loopbaanontwikkeling van eiser waarschijnlijk zou zijn geweest zonder het ongeval. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 13 oktober 2010 de onderzoeksvragen geformuleerd die aan de deskundige zijn voorgelegd. Eiser heeft betoogd dat hij, zonder het ongeval, tot zijn 65e de functie van directeur zou hebben uitgeoefend. De deskundige is gevraagd om te rapporteren over de persoonlijke eigenschappen en capaciteiten van eiser en de waarschijnlijkheid dat hij directeur zou zijn geworden. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek geregeld, waarbij ASR verantwoordelijk is voor het voorschot. De deskundige moet binnen vier maanden rapporteren en partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken over het concept van het rapport. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en bevat bepalingen over de verdere procedure en de rol van de deskundige.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 156140 / HA ZA 03-155
Vonnis van 24 november 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.A.M. Sturkenboom te Nieuwegein,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.J. Hengeveld te Rotterdam
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en ASR genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010;
- de akte van [eiser] van 27 oktober 2010;
- de akte van ASR van 27 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. [eiser] betoogt dat de redelijke verwachting bestaat dat hij, het ongeval weggedacht, tot zijn 65e de functie van directeur in het familiebedrijf zou hebben uitgeoefend. Registerarbeidsdeskundige R.E.E.M. Artoos heeft in deze zaak op 12 april 2007 aan de rechtbank gerapporteerd. Zij heeft op grond van haar onderzoek niet kunnen vaststellen of [eiser] de persoonlijke eigenschappen en capaciteiten heeft die nodig zijn voor het directeurschap. In haar rapport heeft Artoos aangegeven dat een onderzoek naar die capaciteiten en aanleg mogelijk is, dat zij op dit vlak ervaring heeft en dat zij in eerdere gevallen gebruik heeft gemaakt van de diensten van een bureau, waarbij door een gespecialiseerd psycholoog een psychodiagnostisch/psychotechnisch onderzoek is verricht. In het tussenvonnis van 13 oktober 2010 heeft de rechtbank overwogen dat zij met Artoos en ASR van oordeel is dat inzicht in de persoonlijke eigenschappen en capaciteiten van [eiser] cruciaal is voordat de rechtbank tot een oordeel kan komen over wat redelijkerwijs de loopbaanontwikkeling van [eiser] zou zijn geweest in de situatie zonder ongeval. In verband met haar voornemen om Artoos het hiervoor beschreven aanvullende onderzoek uit te (laten) voeren heeft de rechtbank in het tussenvonnis twee onderzoeksvragen geformuleerd en partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over die vragen.
2.2. De door de rechtbank in het tussenvonnis van 13 oktober 2010 geformuleerde onderzoeksvragen luiden als volgt:
1) Beschikt [eiser] naar uw oordeel over zodanige persoonlijke eigenschappen en capaciteiten, dat hij waarschijnlijk directeur zou zijn geworden van het bedrijf waarvan zijn vader en broer directeur zijn, indien hem het ongeval niet was overkomen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de mate van waarschijnlijkheid? Ter beantwoording hiervan kunt u indien nodig een psychodiagnostisch / psychotechnisch onderzoek laten uitvoeren door een daartoe gespecialiseerde psycholoog.
2) Indien er vanuit wordt gegaan dat [eiser] geen directeur zou zijn geworden:
a) Hoe zou de loopbaan van [eiser] naar uw oordeel waarschijnlijk zijn verlopen?
b) Hoe zou naar uw inschatting zijn inkomensontwikkeling zijn geweest?
2.3. In zijn akte van 17 oktober 2010 heeft [eiser] meegedeeld dat hij graag zou zien dat de door de rechtbank onder 1 geformuleerde vraag wordt genummerd als 1a en dat als vraag 1b wordt toegevoegd:
“Wilt u bij de beantwoording van vraag 1a mede de navolgende feiten/omstandigheden in aanmerking nemen:
- dat [eiser] door zijn vader was voorbestemd om hem in het bedrijf als directeur op te volgen;
- dat [eiser] zijn vooropleiding daarop had afgestemd;
- dat [eiser] ten tijde van het ongeval al 25% van de aandelen van het bedrijf had verworven;
- dat [eiser] ten tijde van het ongeval reeds daadwerkelijk in het bedrijf van zijn vader werkzaam was.”
2.4. Met betrekking tot vraag 2a stelt [eiser] voor dat deze als volgt komt te luiden:
“Hoe zou de loopbaan van [eiser] naar uw oordeel waarschijnlijk zijn verlopen, gelet op zijn vooropleiding?”
2.5. Bij akte van 27 oktober 2010 heeft ASR de rechtbank meegedeeld dat zij zich kan verenigen met de formulering van de rechtbank van de aan Artoos te richten aanvullende onderzoeksvragen. Voorts stelt ASR voor om het psychodiagnostisch/psychotechnisch onderzoek op te dragen aan ofwel mevrouw N. Lijftogt te Hoorn, ofwel de heer A. Verdonk te Hilversum, ofwel mevrouw M.O.A. de Bijl te Nijmegen.
2.6. De rechtbank is er bij het formuleren van de aan Artoos te stellen vragen van uitgegaan dat zij bij haar aanvullende onderzoek al haar bevindingen met betrekking tot [eiser], zoals beschreven in haar rapport van 12 april 2007, zal betrekken. De door [eiser] in 2.3 en 2.4 genoemde punten maken daarvan deel uit. Ter voorkoming van enig misverstand zal de rechtbank daarom zowel aan vraag 1 als aan vraag 2 een onderdeel van die strekking toevoegen (zie 2.9).
2.7. Met betrekking tot de door ASR voorgestelde personen voor het door Artoos in gang te zetten psychodiagnostisch/psychotechnisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat ASR niet heeft toegelicht op grond waarvan zij meent dat dit onderzoek door een van de door haar genoemde personen zou moeten worden uitgevoerd. Voorts voert ASR niet aan dat zij met [eiser] heeft afgestemd wie van de door ASR genoemde personen door Artoos zou moeten worden benaderd, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat die afstemming niet heeft plaatsgevonden. Op grond hiervan zal de rechtbank Artoos niet gelasten om het onder haar supervisie uit te voeren psychodiagnostisch/psychotechnisch onderzoek te laten verrichten door een van de door ASR genoemde personen. In plaats daarvan laat de rechtbank het aan de beoordeling van Artoos zelf over wie zij daarvoor inschakelt.
2.8. Artoos heeft zich op 18 november 2010 tegenover een griffiemedewerker van de rechtbank telefonisch bereid verklaard de benoeming te aanvaarden en aangegeven dat het een reële verwachting is dat zij haar onderzoek binnen vier maanden kan hebben afgerond. Ook heeft zij de rechtbank meegedeeld niet meer te beschikken over het door haar opgestelde rapport van 12 april 2007.
2.9. Met inachtneming van het voorgaande zal Artoos worden verzocht over de volgende vragen te rapporteren:
1) Beschikt [eiser], met inachtneming van de in uw rapport van 12 april 2007 weergegeven bevindingen, naar uw oordeel over zodanige persoonlijke eigenschappen en capaciteiten, dat hij waarschijnlijk directeur zou zijn geworden van het bedrijf waarvan zijn vader en broer directeur zijn, indien hem het ongeval niet was overkomen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de mate van waarschijnlijkheid? Ter beantwoording hiervan kunt u indien nodig een psychodiagnostisch / psychotechnisch onderzoek laten uitvoeren door een daartoe gespecialiseerde psycholoog.
2) Indien er vanuit wordt gegaan dat [eiser] geen directeur zou zijn geworden en met inachtneming van de in uw rapport van 12 april 2007 weergegeven bevindingen:
a) Hoe zou de loopbaan van [eiser] naar uw oordeel waarschijnlijk zijn verlopen?
b) Hoe zou naar uw inschatting zijn inkomensontwikkeling zijn geweest?
2.10. Met betrekking tot de aan dit aanvullende onderzoek verbonden kosten heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 13 oktober 2010 reeds overwogen dat deze door ASR dienen te worden gedragen en dat zij bij wijze van voorschot aan haar in rekening zullen worden gebracht.
3. De beslissing
De rechtbank
het deskundigenonderzoek
3.1. beveelt een deskundigenonderzoek naar de in nummer 2.9 van dit vonnis geformuleerde vragen,
3.2. benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Mevrouw R.E.E.M. Artoos, registerarbeidsdeskundige
Artoos Expertise – Arbeidsdeskundig bureau
Postbus 2246
5300 CE Zaltbommel,
3.3. bepaalt dat het onderzoek zal worden verricht onder leiding van mr. J.K.J. van den Boom, die ten deze tot rechter-commissaris wordt benoemd,
de kosten
3.4. bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot terzake van de kosten van de deskundige het volgende:
- de deskundige dient binnen drie weken na de datum van dit vonnis een begroting van haar kosten op te geven aan mr. J.K.J. van den Boom, gespecificeerd naar het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten;
- de civiele griffie zal bedoelde opgave toezenden aan partijen;
- partijen kunnen binnen twee weken daarna bij mr. J.K.J. van den Boom schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting;
- indien niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt het voorschot terzake van de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige te begroten bedrag;
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing;
3.5. bepaalt dat ASR het bedrag van het voorschot ter griffie moet deponeren binnen twee weken nadat zij een daartoe strekkend betalingsverzoek van de civiele griffie heeft ontvangen,
de werkwijze van de deskundige
3.6. draagt de deskundige op een schriftelijk en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, en een gespecificeerde einddeclaratie in te leveren ter griffie van deze rechtbank,
3.7. bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie moet worden ingeleverd op vier maanden na de datum van dit vonnis, met dien verstande dat de deskundige niet met het onderzoek behoeft te beginnen voordat deze van de griffie van de rechtbank bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gedeponeerd,
3.8. schrijft de deskundige voor dat zij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken,
3.9. bepaalt dat de deskundige een concept van het rapport aan partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen over het concept te maken,
3.10. bepaalt dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen, en verzoekt de deskundige om in het rapport te reageren op de opmerkingen van partijen over het concept,
3.11. verzoekt de deskundige in acht te nemen hetgeen is overwogen in nummer 2.7 van dit vonnis,
de overige beslissingen
3.12. draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te zenden aan de deskundige,
3.13. bepaalt dat alle processtukken, waaronder het rapport van Artoos van 12 april 2007 met bijlagen, binnen één week na de datum van dit vonnis in kopie aan de deskundige dienen te worden toegezonden door ASR,
3.14. draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] en om partijen daarvan bericht te doen,
3.15. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
24 november 2010.
JvdB/DW