ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4944

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600565-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting verklaring verdachte wegens vormverzuim bij verhoor in psychotische toestand

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan brandstichting. De verdachte, geboren in Iran en verblijvende in de PI Flevoland, werd tijdens zijn verhoor bij de politie geconfronteerd met een vormverzuim, omdat hij in een psychotische toestand verkeerde en geen raadsman aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat dit verzuim ernstig was, omdat het de verdedigingsrechten van de psychisch kwetsbare verdachte aantastte. De verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het politieverhoor op 1 juni 2010, werd uitgesloten van het bewijs. De officier van justitie stelde dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht op bijstand van een raadsman, maar de rechtbank volgde dit niet. De psycholoog en psychiater concludeerden dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat leidde tot de beslissing om hem voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, gezien zijn geestelijke toestand. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37, 39 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600565-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Iran)
wonende te [woonplaats]
verblijvende in de PI Flevoland – HvB Almere Binnen, Almere
raadsman mr. J. Bredius, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsman heeft met betrekking tot de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie, betoogd dat verdachte in zijn belang is geschaad nu er geen raadsman tijdens het verhoor op 1 juni 2010 bij de politie aanwezig was. Hij heeft erop gewezen dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding en ten tijde van het verhoor psychotisch was. Derhalve was het volgens de raadsman in het onderhavige geval vereist dat er een raadsman bij het verhoor aanwezig was. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte gebrekkig Nederlands spreekt en de Nederlandse taal niet goed verstaat. Desondanks was er geen tolk aanwezig tijdens het verhoor bij de politie. De raadsman is dan ook van mening dat gelet op voorgaande sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de verdachte in het verhoor bij de politie belastend voor zichzelf heeft verklaard, hetgeen volgens de raadsman dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte voor zijn verhoor bij de politie contact heeft gehad met zijn raadsman en dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor. Dat er geen tolk bij het politieverhoor aanwezig is geweest, is volgens de officier van justitie een aandachtspunt maar dit dient niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan.
De rechtbank wijst gelet op het gevoerde verweer van de raadsman op het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (LJN BH3079). Hierin overweegt de Hoge Raad onder 2.5 het volgende:
De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Naar het oordeel van de rechtbank komt een raadsman dan ook niet de bevoegdheid toe bij het politieverhoor aanwezig te zijn met uitzondering van die situatie dat beginselen van behoorlijke procesorde vereisen dat hij wel uitgenodigd wordt. Gezien de psychische gesteldheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van een dergelijke situatie. De rechtbank is van mening dat de verdachte ook ten tijde van het politieverhoor in een psychotische toestand verkeerde. Dit moet, mede gezien de verklaring die verdachte tijdens dit verhoor heeft afgelegd, ook kenbaar zijn geweest voor de politie. De rechtbank concludeert derhalve dat er sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in art. 359a Sv. De rechtbank kwalificeert dit verzuim als relatief ernstig nu daardoor afbreuk is gedaan aan de verdedigingsrechten van een psychisch kwetsbare verdachte. De rechtbank verbindt aan dit verzuim dan ook de conclusie dat de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 1 juni 2010 wordt uitgesloten van het bewijs.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie recht had op een tolk is de rechtbank van mening dat uit het proces-verbaal volgt dat verdachte de Nederlandse taal in voldoende mate spreekt en verstaat. Het is geenszins gebleken dat verdachte niet heeft begrepen waar het over ging. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastgelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 1 juni 2010 kwam er een melding binnen van een woningbrand aan de [adres] te [woonplaats]. Ter plaatse aangekomen zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de brand woedde in een woning welke deel uit maakt van een complex van drie beneden- en drie bovenwoningen, de betreffende woning betrof de middelste benedenwoning.
In de woning werden op drie plaatsen brandhaarden aangetroffen te weten, de bank, bij de tafel en op het bed. Er werden drie aluminium cupjes van waxinelichtjes tussen de verbrande resten van de brand aangetroffen. Een technische oorzaak van de brand werd uitgesloten. Op grond hiervan en op grond van de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zijn huis in brand heeft gestoken waarna hij naar een coffeeshop is gegaan , trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte de brand heeft aangestoken door middel van genoemde waxinelichtjes.
Getuige [getuige 1], bevelvoerder bij de brandweer te Amersfoort heeft verklaard dat als de brandweer vijf minuten later ter plaatse was gekomen, dit ernstige gevolgen zou hebben gehad voor de woning recht boven de woning van perceel [adres]. Dit aangezien de woning aan [adres] op hetzelfde rookkanaal is aangesloten als de woning waar de brand woedde. [getuige 2], de bewoonster van de woning die zich direct boven de woning van verdachte bevindt, heeft verklaard dat zij omstreeks 1.00 uur wakker werd van de bel. Zij constateerde direct dat haar woning vol rook stond. Als gevolg van de brand is er in haar woning rookschade ontstaan.
Op grond van genoemde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen.
Op basis van bovenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 01 juni 2010 te Amersfoort, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
met waxinelichtjes een bank en andere goederen in de brand gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde woning en andere goederen in voornoemde woning gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voormelde woning en de zich in en nabij die woning bevindende goederen en buurwoningen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich nabij die woning bevindende persoon, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de strafbaarheid van verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt waarin psychiater T.A. Wouters d.d. 27 augustus 2010 in samenwerking met S.J. van Rhijn, psychiater in opleiding, en psycholoog R.A. Sterk d.d. 30 augustus 2010 hun onderzoeksbevindingen omtrent de geestesvermogens van verdachte hebben gerapporteerd.
Psycholoog Sterk voornoemd heeft geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotische stoornis NAO en van een harddrugsafhankelijkheid. Centraal hierin staat een oncorrigeerbaar paranoïde waansysteem, waarbij verdachte de beleving heeft dat er een chip in zijn hoofd is geplaatst waardoor anderen hem kunnen volgen. Verdachte voelde zich door het waansysteem niet meer veilig in zijn woning.
Psychiater Wouters concludeert, evenals de psycholoog, dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotische stoornis NAO en opiaatafhankelijkheid. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte angstig en wanhopig vanuit zijn paranoïde-psychotische belevingen.
De psycholoog en de psychiater hebben op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde (indien bewezen) te beschouwen is als volledig ontoerekeningsvatbaar. Verdachte handelde vanuit een psychotische beleving zodat er een rechtstreeks verband is te leggen tussen verdachte zijn stoornis en het tenlastegelegde. Een opname in een psychiatrisch ziekenhuis volgens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht achten zij geboden, gezien de ontoerekeningsvatbaarheid en het feit dat verdachte een gevaar voor zichzelf en/of anderen zal kunnen vormen zonder behandeling.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van psychiater en psycholoog over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare.
Op grond van voormelde rapportages is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor onder 4.4. bewezenverklaarde verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Verdachte is deswege dan ook niet strafbaar en de rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De oplegging van straf of maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte gebaat zou zijn met de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van acht maanden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij haar beslissing omtrent een eventueel op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport d.d. 27 augustus 2010, uitgebracht door psychiater T.A. Wouters in samenwerking met S.J. van Rhijn, psychiater in opleiding;
- een Pro Justitia rapport d.d. 30 augustus 2010, uitgebracht door psycholoog
mr. drs R.A. Sterk;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
Psycholoog Sterk en psychiater Wouters adviseren in hun rapportage om gezien het aperte psychotische functioneren van verdachte, hem ter afwending van mogelijk gevaar, middels artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de periode van één jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nu bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens bestond, waardoor dit feit hem niet kan worden toegerekend en voorts uit voormelde adviezen van gedragdeskundigen kan worden afgeleid dat de veiligheid voor hemzelf, dan wel anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen, zulks eist, zal de rechtbank gelasten dat verdachte voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen hem meer of anders ten laste is gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. A. Kuijer en
mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.C. Monincx, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 september 2010.