parketnummer: 16/600791-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2010
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft beroofd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals ten laste gelegd heeft begaan.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte dat hij aanwezig is geweest, de verklaring van medeverdachte en de verklaringen van aangever [slachtoffer], getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2], waaruit blijkt dat [verdachte] en medeverdachte hebben samengewerkt bij het plegen van de beroving en dat de beroving gepaard is gegaan met geweld en bedreiging met geweld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging ontkent de betrokkenheid van verdachte bij de beroving. De verdediging meent dat het hier om een afweging gaat tussen de verklaringen van [slachtoffer] en zijn twee vrienden, en de verklaring van verdachte. De verklaringen van de drie jongens wijken op een aantal punten van elkaar af, onder meer waar het de rol van verdachte betreft.
Subsidiair stelt de raadsman dat wanneer de rechtbank wel meent dat verdachte betrokken was bij de beroving, er geen sprake kan zijn van diefstal onder (bedreiging van) geweld. De verklaringen over enige bedreiging wijken bij de drie jongens af. Als er al een bedreiging heeft plaatsgevonden door de medeverdachte, dan valt nergens uit op te maken dat deze bedreiging voort kwam uit een afspraak tussen verdachte en medeverdachte. Van geweld is volgens de raadsman geen sprake geweest.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt:
De rechtbank maakt uit de aangifte van [slachtoffer] op dat aangever zich op 16 augustus 2010 met zijn vrienden [getuige 2] en [getuige 1] op de Beetzlaan in Soest bevond. Daar vlakbij bevonden zich ook twee jongens (de rechtbank begrijpt uit de verklaring dat het hier gaat om verdachte en medeverdachte [medeverdachte]). Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] keken enkele malen in de richting van de drie jongens. Daarna reden de beide jongens op hun scooter in de richting van [slachtoffer] en zijn vrienden. Verdachte is toen van de scooter afgestapt en naar de drie jongens toegelopen. [slachtoffer] had op dit moment zijn telefoon in zijn hand. Verdachte zei tegen aangever dat hij de telefoon, een zwarte Blackberry , van [slachtoffer] terug wilde hebben, omdat dit zijn eigen gestolen telefoon zou zijn. [slachtoffer] heeft daarop geantwoord dat dit zijn telefoon was en dat hij hem daarom niet wilde geven. Verdachte liep terug naar de scooter. Vervolgens liep de medeverdachte [medeverdachte] naar [slachtoffer] toe en zei toen tegen [slachtoffer] dat hij hem zou slaan als hij zijn telefoon niet zou laten zien. De scooter stond volgens [slachtoffer] zo dat hij geen kant uitkon. [slachtoffer] heeft de telefoon uit angst wederom laten zien. De medeverdachte [medeverdachte] trok met kracht de telefoon uit de hand van [slachtoffer]. Hierdoor liet het klepje van de telefoon los. Verdachte en medeverdachte reden samen weg op de scooter.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij zag hoe twee jongens (de rechtbank begrijpt uit de verklaring dat het hier gaat om verdachte en medeverdachte [medeverdachte]) op een scooter in de richting van [slachtoffer] en zijn vrienden reden. Verdachte liep naar de jongens toe en zei dat hij de telefoon van [slachtoffer] wilde zien. Verdachte liep terug in de richting van de scooter en nam deze over van medeverdachte [medeverdachte]. De medeverdachte [medeverdachte] liep in de richting van [slachtoffer] en wilde diens telefoon zien. Hij zag toen hoe de medeverdachte [medeverdachte] de telefoon uit de handen van [slachtoffer] probeerde te trekken, terwijl [slachtoffer] zich aan zijn telefoon vastklampte. De medeverdachte [medeverdachte] trok de telefoon toen met zoveel kracht uit [slachtoffer] handen, dat deze alleen nog het klepje van de telefoon in zijn handen hield. Hierna sprong de medeverdachte [medeverdachte] bij verdachte achterop de scooter en reden zij weg. De scooter stond tijdens het gebeuren ongeveer vier meter verderop.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie bekend de beroving te hebben gepleegd. Medeverdachte verklaarde dat hij samen met verdachte in de buurt van [slachtoffer] en zijn vrienden stond. Hij liep naar [slachtoffer] en vroeg om zijn telefoon. Toen [slachtoffer] hem de telefoon liet zien, pakte hij de telefoon uit handen van de jongen. Daarna reed hij bij verdachte achterop de scooter weg. Medeverdachte gaf in zijn verklaring bij de politie aan dat het klepje van de telefoon is losgekomen toen hij de telefoon uit de handen van [slachtoffer] trok.
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 augustus 2010 in Soest, op de openbare weg, tezamen met een ander, de telefoon van [slachtoffer] onder bedreiging van geweld en met gebruik van geweld heeft weggenomen.
Gelet op het verweer van de raadsman wijst de rechtbank op de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer]. Uit beide verklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte samen op de scooter aan kwamen rijden. Verdachte is eerst op [slachtoffer] afgestapt om hem om zijn telefoon te vragen. Pas daarna is medeverdachte [medeverdachte] naar [slachtoffer] toegelopen. Gedurende de tijd dat medeverdachte [medeverdachte] bij [slachtoffer] stond en de telefoon uit diens handen trok, stond verdachte vlakbij de jongens. Vervolgens bestuurde verdachte de scooter waarop beide verdachten wegreden. Uit deze verklaringen, en de sterke overeenkomsten daartussen met betrekking tot de rol van verdachte, valt op te maken dat verdachte wel degelijk betrokken was bij de diefstal. Er was sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en van een gezamenlijke uitvoering, waarbij ook verdachte een duidelijke rol heeft gespeeld in de beroving van [slachtoffer].
Dat daarbij door medeverdachte [medeverdachte] een bedreiging is geuit acht de rechtbank op basis van de verklaring van [slachtoffer], aan wiens adres deze bedreiging geuit is, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring moet worden getwijfeld. Gezien de duidelijke rol van verdachte voor, tijdens, en na de beroving, kan ook bij hem de opzet op de bedreiging waarvan deze diefstal gepaard ging, worden bewezenverklaard.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 augustus 2010 te Soest, op de openbare weg, de Beetzlaan, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Blackberry, kleur zwart) toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat dreigend tegen die [slachtoffer] werd gezegd dat hij zijn Blackberry moest laten zien anders zou hij slaag krijgen en dat die telefoon met kracht uit de handen van die [slachtoffer] werd getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, gevorderd.
Tenslotte vordert de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd.
Subsidiair heeft de raadsman een lagere straf bepleit dan geëist door de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en omdat de bedreiging met geweld en het geweld niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een beroving waarbij gedreigd is met geweld en tevens geweld is gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijke beroving nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, kunnen dit soort berovingen midden op straat ook het gevoel van onveiligheid in de samenleving doen toenemen.
De rechtbank neemt ten nadele van verdachte in aanmerking, dat verdachte door zijn houding op zitting geen enkele blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn eigen rol, maar in plaats daarvan gepoogd alle schuld op de medeverdachte af te schuiven. Ook het feit dat verdachte heeft geprobeerd aan zijn aanhouding te ontkomen door weg te rennen, valt hem aan te rekenen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 oktober 2010 blijkt dat verdachte al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur nodig is om verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht echter een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf passend bij voornoemd feit dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.J. Sprakel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2010.