parketnummers: 16/513981-10, 16/513717-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2010
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats][plaatsnaam], [adres]
raadsvrouw mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het wetboek van strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/513981-10 feit 1primair: samen met een ander of anderen [benadeelde 1] op straat heeft gedwongen zijn telefoon af te geven;
Parketnummer 16/513981-10 feit 1 subsidiair: samen met een ander of anderen [benadeelde 1] heeft beroofd;
Parketnummer 16/513981-10 feit 2: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [benadeelde 3] op straat te beroven;
Parketnummer 16/513717-10 feit 1: samen met een ander of anderen [benadeelde 2] op straat heeft beroofd;
Parketnummer 16/513717-10 feit 2: samen met een ander of anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 4] door hem te slaan en/of schoppen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 16/513981-10 1 primair en 2 en de onder parketnummer 16/513717-10 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich voor wat betreft parketnummer 16/513981-10, feit 1 primair, feit 2 en feit 2 van parketnummer 16/513717-10, op de verklaring van de aangevers en op de verklaring van verdachte. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit bij parketnummer 16/513717-10 baseert de officier van justitie zich op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte]. Uit deze zeer specifieke verklaring blijkt dat verdachte, als zijnde medepleger, betrokken was bij de beroving van [benadeelde 2]. Deze verklaring wordt, volgens de officier van justitie, tevens gesteund door de gevonden schoenafdruk, zoals te vinden in het proces-verbaal, de verklaring van getuige [medeverdachte] en de verklaring van getuige [getuige ].
4.2 Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde onder parketnummer 16/513981-10, heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte zijn betrokkenheid niet heeft ontkend. Echter de verdediging vraagt zich af of slachtoffer [benadeelde 1] hier niet zelf enig aandeel in heeft gehad. Dit zou kunnen worden opgemaakt uit zijn tegenstrijdige verklaring waarin niet duidelijk is of hij nu wel of geen lichamelijk contact heeft gehad met daders. Verder wijst de raadsvrouw op het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat op de plaats van het delict geen sporen van de val met de scooter te vinden zijn. Ook blijkt dat het slachtoffer niet geschrokken lijkt te zijn door het voorval. Als het slachtoffer zelf betrokken is bij het wegnemen van het geld, is de tenlastelegging niet meer te bewijzen, daar er dan geen geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden.
Indien de rechtbank niet meegaat met dit verweer verzoekt de verdediging tot slechts een bewezenverklaring van afpersing onder bedreiging van geweld te komen. Verdachte heeft ontkend een zak over het hoofd van [benadeelde 1] te hebben getrokken, er is derhalve geen sprake geweest van toegepast geweld.
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde onder parketnummer 16/513981-10, acht de verdediging niet bewezen dat er een mes is gebruikt. Dit wordt zowel door verdachte als door medeverdachte ontkend. Voor het overige acht de verdediging het feit wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor het onder 1 tenlastegelegde onder parketnummer 16/513717-10 en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte.
De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de gevonden schoenafdrukken slechts worden gelinkt aan de schoenen van verdachte door het merk, terwijl dit merk veel voorkomend is. De verklaring van [medeverdachte] moet buiten beschouwing gelaten worden. Zij verklaart uitsluitend over wat haar zoon haar heeft verteld en daarnaast is niet duidelijk in hoeverre haar verklaring is beïnvloed door wat zij tijdens het verhoor van haar zoon heeft gehoord, aldus de raadsvrouw. De verklaring van [getuige 2] is onbetrouwbaar omdat deze voortkomt uit het over en weer beschuldigen van de jongens uit de groep. Uit het MSN gesprek tussen verdachte en [getuige ] blijkt alleen dat verdachte boos wordt als iemand hem beschuldigt van de overval. Dit is geen bewijs dat hij het betreffende feit gepleegd heeft. Ook het aantreffen van het mes in het bos zegt niets over de betrokkenheid van verdachte bij de beroving. Verdachte zelf geeft ter zitting aan dat de verklaring van [medeverdachte] niet klopt, en dat hij ten tijde van de aangifte ruzie had met [medeverdachte].
De verdediging acht de aanwijzingen zoals door de politie geleverd niet concreet genoeg om het vereiste wettig en overtuigend bewijs te leveren. De verdediging verzoekt daarom om vrijspraak.
Het onder 2 tenlastegelegde onder parketnummer 16/513717-10, acht de verdediging wettig en overtuigend bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair zoals ten laste gelegd onder 16/513981-10:
De rechtbank maakt op uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij op 19 januari 2010 pizzeria [pizzeria] belde om een bestelling te doen. Hierbij gaf hij een vals adres op in de richting van Maarn. Verdachte verklaarde dat hij dit deed omdat hij het er niet mee eens was dat [benadeelde 1] op zijn gebruikelijke werkdag zijn dienst als koerier deed. Hij wilde daarom [benadeelde 1] te pakken nemen. Toen [benadeelde 1] aan kwam rijden, riep verdachte “stop” en ging hij midden op de weg staan. [benadeelde 1] viel hierdoor in de berm en gaf aan verdachte en medeverdachte ongeveer € 240,-. Dit hebben verdachte en medeverdachte verdeeld. Verdachte droeg hierbij een zak over zijn hoofd, medeverdachte droeg een bivakmuts. Verdachte ontkent dat hij een plastic zak over het hoofd van [benadeelde 1] heeft getrokken. Bij de politie verklaarde verdachte dat hij tegen [benadeelde 1] zei “nu je geld”.
Aangever [benadeelde 1] verklaarde dat hij een telefonische bestelling per bromfiets naar Maarn moest brengen. Op de Amersfoortseweg zag hij plots twee personen langs de weg staan. Van schrik reed aangever toen de berm in. [benadeelde 1] lag versuft op de grond en was bang. Hij heeft toen ongeveer € 240,- aan de twee personen gegeven. Dit geld was afkomstig van de bestellingen die hij deze avond had gekregen.
Uit de verklaring van [eigenaar pizzeria], blijkt dat hij de eigenaar is van pizzeria [pizzeria] in [plaatsnaam].
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander op 19 januari 2010 in Maarn, op de Amersfoortseweg en onder bedreiging van geweld € 240,- heeft weggenomen van [benadeelde 1].
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [benadeelde 1] zelf betrokken was bij de diefstal van het geld. Dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Noch de verklaring van [benadeelde 1], noch de verklaring van de verdachte geeft hiervoor enige indicatie. De verklaring van verdachte dat hij slechts een plastic zak over zijn eigen hoofd heeft getrokken ter gezichtsbedekking, en dus niet over het hoofd van [benadeelde 1], acht de rechtbank wel aannemelijk geworden. Derhalve kan niet worden bewezen dat er feitelijk geweld heeft plaatsgevonden. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2 zoals ten laste gelegd onder 16/513981-10
De rechtbank maakt uit de aangifte van [benadeelde 3] op dat hij op 6 maart 2010 als koerier werkzaam was bij Pizzeria [pizzeria] te [plaatsnaam]. Toen hij zich op de Buurtweg in [plaatsnaam] bevond om een pizza af te leveren, kwam er een aantal personen op de weg staan. [benadeelde 3] reed op de jongens af. Een van de jongens maakte een zwaaiende beweging richting zijn hoofd. [benadeelde 3] reed onder de maaiende arm door en kon zijn weg vervolgen. [benadeelde 3] verklaarde erg bang te zijn geweest.
De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij op 6 maart 2010 samen met een medeverdachte heeft geprobeerd [benadeelde 3] te beroven. Verdachte had hierbij een soort muts op. Verdachte en de medeverdachte wilden [benadeelde 3] laten stoppen en hem zijn geld afnemen. Toen [benadeelde 3] ineens van een andere kant bleek te komen dan verdachte had verwacht, mislukte dit. Verdachte en de medeverdachte hadden geen mes bij zich.
Uit de verklaring van [eigenaar pizzeria] blijkt dat hij de eigenaar is van pizzeria [pizzeria] te [plaatsnaam].
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 6 maart 2010 tezamen met een ander heeft geprobeerd [benadeelde 3] onder bedreiging van geweld te beroven van het geld dat hij bij zich droeg. De rechtbank acht niet bewezen dat [benadeelde 3] hierbij een mes werd voorgehouden. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 1 zoals ten laste gelegd onder 16/513717-10
De rechtbank maakt uit de aangifte van [benadeelde 2] op dat zij in de nacht tussen vrijdag 12 februari 2010 en zaterdag 13 februari 2010 fietste te [plaatsnaam]. Uit de bosjes kwamen twee personen achter haar aan rennen. Ze probeerde hard weg te fietsen. Een van de personen trok aan haar bagagedrager en zei dat ze moest stoppen. [benadeelde 2] was erg bang en deed wat er werd gezegd. Toen ze haar portemonnee uit haar tas pakte, werd haar tas afgepakt en renden de daders weg. Hierbij werden onder meer een som geld, een identiteitskaart, een ING bankpas en een rijbewijs gestolen.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde dat verdachte op vrijdag voor carnaval werkzaam was in de pizzeria. [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee verdachte wordt bedoeld) stelde toen aan hem voor een ov’tje te plegen. [medeverdachte] maakte hieruit op dat verdachte een straatroof bedoelde. [medeverdachte] heeft hiervoor een bivakmuts, nylonkous en mes thuis opgehaald. Toen verdachte klaar was met zijn werk, zijn verdachte en [medeverdachte] naar het bos gelopen. Verdachte droeg zwarte Nike Air Max schoenen. [medeverdachte] droeg de bivakmuts en verdachte de nylonkous. Verdachte werd op een gegeven moment gebeld door zijn moeder, die wilde dat hij naar huis kwam. Toen er een vrouw langsfietste, zei verdachte tegen [medeverdachte] dat ze haar zouden pakken. Verdachte riep toen “overval, geef je tas, geef je tas”. Toen de vrouw weg wilde fietsen, pakte verdachte het achterrekje van de fiets beet. [medeverdachte] liet haar het mes zien om haar te laten schrikken. [benadeelde 2] wilde haar tas niet loslaten. Verdachte trapte [benadeelde 2] en riep woorden in de trant van “kuthoer, kankerwijf”. De vrouw liet van schrik haar tas los. Verdachte en [medeverdachte] renden naar het bos, daar gooide [medeverdachte] het mes weg. Later bleek dat er een stuk of 4 portemonnees in de tas zaten met daarin een bedrag van ongeveer € 600,-. Er zaten ook bankpasjes bij.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting op de betreffende avond aan het werk te zijn geweest. Na zijn werk is hij niet direct naar huis gegaan. Hij is toen door zijn ouderlijk huis gebeld. Waar hij op dat moment precies was, weet verdachte niet meer.
Uit het proces-verbaal van bevindingen maakt de rechtbank op dat er, op de plek waarover [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard, een mes in het bos is aangetroffen. Ook worden er vlak na de beroving op de plaats delict schoenafdrukken in de sneeuw gevonden, welke overeenkomen met de schoenen van verdachte, merk en type Nike Air Max.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2010 in [plaatsnaam] samen met een ander [benadeelde 2] heeft beroofd van haar tas. Uit de verklaring van de medeverdachte valt op te maken dat de beroving vooraf is gepland en voorbereid door verdachte en de medeverdachte en dat deze beroving vervolgens ook gezamenlijk is uitgevoerd.
Ondanks het verweer van de verdediging acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank wijst op het feit dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] zeer gedetailleerd is en in grote lijnen overeenkomt met de verklaring van de aangeefster. De details van zijn verklaring worden door de overige bewijsmiddelen ondersteund. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op de plaats van delict schoenafdrukken type Nike Air Max zijn aangetroffen en dat verdachte over dit type schoenen beschikt. Verdachte verklaarde zelf de betreffende avond te zijn gebeld door zijn ouderlijk huis. Hoewel verdachte ontkent toen bij de medeverdachte te zijn geweest, geeft hij geen bevredigende verklaring over waar hij zich op het betreffende tijdstip dan wel bevond. Daarenboven ontlast de medeverdachte in zijn verklaring zichzelf niet. Hij geeft onder meer aan dat hij met een mes heeft gedreigd, welk mes ook op zijn aanwijzingen is teruggevonden. De rechtbank acht de verklaring van de medeverdachte om die reden betrouwbaar.
Feit 2 zoals ten laste gelegd onder 16/513717-10
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte;
- de aangifte van [benadeelde 4].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair onder 16/513981-10
op 19 januari 2010 te Maarn, op de openbare weg, de Amersfoortseweg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 240 euro, toebehorende aan [eigenaar pizzeria] en/of Pizzaria [pizzeria], welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- verdachte en zijn mededader de toen en daar op een voertuig (bromfiets) rijdende [benadeelde 1] tot stoppen hebben gedwongen, door onverhoeds de weg op te lopen en daarbij de weg te versperren en
- dat daarbij door verdachte en zijn mededader een bivakmuts of een ander gezichtsbedekkend voorwerp werd gedragen en
- daarbij tegen die [benadeelde 1] werd gezegd dat hij geld moest geven, althans dergelijke bewoordingen;
Feit 2 onder 16/513981-10
op 05 maart 2010 te [plaatsnaam], op de openbare weg, de Buurtweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [eigenaar pizzeria] en/of Pizzeria [pizzeria], tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en zijn mededader
- onverhoeds en/of dreigend de weg, waar die [benadeelde 3] met een voertuig (bromfiets) op reed, versperd en daarbij bivakmutsen en/of andere gezichtsbedekkende voorwerpen gedragen en
- gezegd tegen die [benadeelde 3] dat hij moest stoppen en
- één slaande beweging gemaakt naar die [benadeelde 3],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 1 onder 16/513717-10
op 12 februari 2010 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas, met daarin onder meer vier portemonnees en een geldbedrag, in totaal ten bedrage van ongeveer EUR 600,-, en een bankpas (ING) en een rijbewijs en een identititeitskaart, toebehorende aan die [benadeelde 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, en zijn mededader (terwijl zij (een) bivakmuts(en) droeg(en)) :
- tegen die [benadeelde 2] hebben geroepen de woorden: "overval, geef je tas, geef je tas", en
- het achterrekje van de fiets van die [benadeelde 2] hebben vastgepakt terwijl die [benadeelde 2] op die fiets zat en probeerde weg te fietsen en waardoor die [benadeelde 2] niet weg kon fietsen en
- daarbij gedurende enige tijd een mes hebben getoond aan die [benadeelde 2], en
- voornoemde tas hebben vastgepakt en
- daarbij die [benadeelde 2] hebben getrapt en
- vervolgens tegen die [benadeelde 2] hebben geroepen: "kuthoer, kankerwijf" en
- vervolgens voornoemde tas uit de handen van die [benadeelde 2] hebben getrokken;
Feit 2 onder 16/513717-10
op 20 februari 2010 te Zeist met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Korte Steynlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 4], welk geweld bestond uit het meermalen
- slaan in het gezicht en
- trappen tegen een been;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1 onder parketnummer 16/513981-10:
Afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Feit 2 onder parketnummer 16/513981-10:
Poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Feit 1 onder parketnummer 16/513717-10:
Afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2 onder parketnummer 16/513717-10:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 232 dagen met aftrek waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering en de gezinsvoogd, namens of door de William Schrikker Groep zolang die dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde gedurende 6 maanden deel moet nemen aan het project ITB Plus en dat verdachte een ambulante behandeling moet volgen.
Daarnaast eist de officier van justitie een werkstraf van 140 uur, subsidiair 70 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie vordert tenslotte de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte een first offender is. Daarnaast is geconstateerd dat verdachte functioneert op het ontwikkelingsniveau van een 10-jarige. Deze verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid moet worden meegenomen in de strafmaat. Momenteel gaat het met verdachte op school goed. De raadsvrouw verzoekt dan ook het advies van de William Schrikker Groep en de Raad voor de Kinderbescherming te volgen. De begeleiding middels ITB Plus moet vervolgd worden en kan worden gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke werkstraf van 140 uur met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis. De raadsvrouw verzoekt om geen jeugddetentie op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende korte tijd meerdere malen schuldig gemaakt aan berovingen of een poging daartoe. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk geweldplegen tegen een persoon. Al deze feiten heeft verdachte tezamen met een ander uitgevoerd.
Het valt verdachte zwaar aan te rekenen dat hij deze berovingen steeds vooraf heeft gepland en voorbereid. De gepleegde feiten zijn telkens ’s avonds in het donker en op de openbare weg uitgevoerd, eenmaal zelfs onder bedreiging met een mes. Verdachte heeft hierbij geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Ook ter terechtzitting lijkt verdachte de gevolgen hiervan voor zijn slachtoffers te bagatelliseren. Dit terwijl dergelijke ingrijpende gebeurtenissen voor de slachtoffers langdurige gevoelens van onzekerheid en onveiligheid met zich mee kunnen brengen. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving.
De rechtbank acht het feitencomplex zodanig ernstig dat dit een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan de duur van de voorlopige hechtenis zou rechtvaardigen. De rechtbank zal hier echter, gelet op de omstandigheden en de persoon van de verdachte, niet toe overgaan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 augustus 2010 blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Ter terechtzitting is door B. Bindenga, namens de William Schrikker Jeugdreclassering aangegeven dat verdachte beschikt over het ontwikkelingsniveau van een 10 jarige. Ook in het rapport van de Raad voor de kinderbescherming, d.d. 8 november 2010, opgemaakt door raadsonderzoeker L. Hertman, wordt hier melding van gemaakt. Momenteel functioneert verdachte goed binnen de ITB Plus begeleiding. Deze begeleiding en structuur zijn belangrijk voor verdachte, temeer daar deze in de relatie tussen verdachte en ouders niet optimaal geboden wordt. Daarnaast acht de Raad voor de Kinderbescherming het van belang dat verdachte de directe consequenties van zijn delictgedrag ondervindt door middel van een werkstraf. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert daarom een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke werkstraf met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van Hulp en Steun houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering in de vorm van ITB Plus.
Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zal de rechtbank, in tegenstelling tot het verzoek van de raadsvrouw, een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur nodig is om verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht hiervoor, op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een lagere voorwaardelijke jeugddetentie afdoende dan door de officier van justitie geëist. Gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, zal de rechtbank daarbij de voorgestelde bijzondere voorwaarden opleggen. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.074,09 vermeerderd met de wettelijke rente voor feit 1 primair onder parketnummer 16/513981-10.
Het schadebedrag is opgebouwd uit materiële schade, ten bedrage van € 274,09. Dit bedrag bestaat uit de schade aan de telefoon van de benadeelde partij, door de val met de bromfiets veroorzaakt, en de reiskosten naar Bureau Slachtofferzorg. De immateriële schade zoals door [benadeelde 1] gevorderd, bedraagt € 800,-.
De rechtbank heeft bij het beoordelen van de vordering gelet op het volgende:
Het proces-verbaal bevat geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte naar aanleiding van de overval is beschadigd. Verder bevat het onderzoek van de politie geen eenduidige aanwijzingen met betrekking tot de schade van de benadeelde partij. Zowel de vordering terzake van immateriële schade alsook de vordering van materiële schade zijn daarom onvoldoende eenvoudig vast te stellen voor de rechtbank.
De rechtbank verklaart het verzoek om schadevergoeding door benadeelde partij [benadeelde 1] om die reden niet ontvankelijk, met de bepaling dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 355,- vermeerderd met de wettelijke rente voor feit 1 onder parketnummer 16-513717-10.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de benadeelde partij heeft aanvankelijk een geschat geldbedrag van € 245,-, welke met haar tas was weggenomen aan de verzekering doorgegeven;
-de benadeelde partij heeft dit van de verzekering vergoed gekregen;
- uit de verklaring van de medeverdachte blijkt dat het daadwerkelijke gestolen geldbedrag in de tas € 600,- bedroeg;
- de benadeelde partij vordert nu het resterende bedrag van € 355,-, dat is gestolen.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering ten behoeve van [benadeelde 2] dan ook toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair onder 16/513981-10: Afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
feit 2 onder 16/513981-10: Poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
feit 1 onder 16/513717-10: Afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
feit 2 onder 16/513717-10: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van de gezinsvoogd, namens of door de William Schrikker Groep, afdeling Jeugdreclassering, zolang die dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde gedurende 6 maanden deel moet nemen aan het project ITB Plus;
* dat verdachte een ambulante behandeling moet volgen bij De Wier, Altrecht of een vergelijkbare instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 70 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 355,-, geheel ter zake van materiële schade
- vermeerdert dit bedrag met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2], € 355,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de datum dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Wassing en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.J. Sprakel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2010.