beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 294233 / HA RK 10-399
Beslissing van de meervoudige wrakingskamer van 17 november 2010
1. [verzoeker sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. M.H. Hogeman te Zutphen,
MR. [A],
rechter in de sector handel en familie van deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Onder registratienummer 279427/HA ZA 10-14 (de hoofdzaak) is tussen verzoekers enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hierna: de wederpartij) anderzijds een civiele procedure aanhangig betreffende de verkoop van een onroerende zaak.
1.2. Op 21 september 2010 heeft in de hoofdzaak een comparitie plaatsgevonden, met mr. [A] als behandelend rechter. Verzoekers werden bijgestaan door mr. P.F. Mijnlieff, advocaat te Leusden. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.3. Bij brief van 22 september 2010, door de rechtbank ontvangen op 23 september 2010, heeft mr. Mijnlieff namens verzoekers een wrakingsverzoek ingediend.
1.4. Mr. [A] heeft niet in de wraking berust en heeft een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.
1.5. Bij brief van 23 september 2010 heeft mr. P.D. Labee, advocaat van de wederpartij, een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
1.6. Op 15 oktober 2010 heeft mr. Mijnlieff de rechtbank meegedeeld dat hij de behartiging van de belangen van verzoekers heeft overgedragen aan mr. Hogeman. Een door mr. Hogeman gedaan verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is door de rechtbank niet gehonoreerd.
1.7. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 2 november 2010. Mr. [A] is ter zitting verschenen. Verzoekers zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
2. Het verzoek
2.1. Verzoekers leggen aan hun verzoek tot wraking ten grondslag dat mr. [A] ter comparitie een vooringenomen houding ten opzichte van verzoekers en hun advocaat heeft aangenomen en dat ter comparitie het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Volgens verzoekers blijkt uit het verloop van de comparitie, zoals uitvoerig weergegeven in het wrakingsverzoek, dat mr. [A] op voorhand niet relevant vond wat de advocaat namens verzoekers naar voren bracht. Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun standpunt - kort samengevat en zakelijk weergegeven - de volgende punten naar voren gebracht:
1. Mr. [A] heeft er geen rekening mee gehouden dat Hendriks hardhorend is. Hij heeft op zodanig niveau gesproken dat het voor Hendriks niet te volgen was. Hierdoor werd Hendriks in feite buiten spel gezet;
2. Mr. [A] heeft er door houding en opmerkingen blijk van gegeven dat hij meer waarde hecht aan de stukken die zijn ingebracht door de wederpartij dan aan die van verzoekers;
3. Mr. [A] heeft geweigerd een namens verzoekers gegeven toelichting en een gemotiveerd verzoek tot het horen van getuigen in het proces-verbaal op te nemen. Het verzoek om door de griffier in het proces-verbaal een akte te laten opnemen van deze weigering heeft mr. [A] afgewezen met de mededeling dat hij beslist wat in het proces-verbaal wordt opgenomen;
4. Mr. [A] heeft voordat hij partijen de gang op zond opmerkingen gemaakt waaruit valt af te leiden dat hij niet inziet wat verzoekers met de procedure voorstaan. Hij heeft daarbij tegenover verzoekers benadrukt dat procederen alleen maar geld kost;
5. Bij het opmaken van het proces-verbaal heeft mr. [A] de verklaring van verzoekers samengevat, terwijl hij de verklaring van de wederpartij vragenderwijs heeft opgesteld. Daarbij heeft hij de wederpartij nog laten reageren op de verklaring van verzoekers, en de nieuwe stellingen van de wederpartij overgenomen, zonder dat verzoekers de gelegenheid kregen daar nog op te reageren;
6. De advocaat van de wederpartij liet zijn dédain voor de advocaat van verzoekers merken door voortdurend storend op te treden en de advocaat van verzoekers te onderbreken. Mr. [A] heeft daartegen niet opgetreden.
2.2. Mr. [A] heeft in zijn schriftelijke reactie in de eerste plaats naar voren gebracht, onder verwijzing naar artikel 37 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Daarnaast heeft hij de door verzoekers geschetste gang van zaken ter comparitie gemotiveerd weersproken.
3.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een te laat ingediend wrakingsverzoek. In artikel 37 Rv is bepaald dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Weliswaar waren de in het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden reeds ter comparitie bekend, maar het indienen van een wrakingsverzoek vergt enig beraad. De indiening op de tweede dag na de comparitie (23 september 2010), acht de rechtbank daarom nog in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 Rv.
3.4. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [A] ten opzichte van verzoekers. Onderzocht zal daarom worden of er sprake is van feiten en omstandigheden die de door verzoekers gestelde vrees dat het mr. [A] aan onpartijdigheid ontbreekt kunnen rechtvaardigen.
3.5. Het standpunt dat mr. [A] ten opzichte van hen vooringenomen is baseren verzoekers op de hiervoor in weergegeven voorvallen ter comparitie. In zijn schriftelijke reactie is Mr. [A] uitvoerig ingegaan op de door verzoekers genoemde punten. Daarbij heeft hij zijn lezing gegeven van de gang van zaken ter comparitie, waarbij hij heeft toegelicht in welke context hij bepaalde opmerkingen heeft gemaakt. Ook de advocaat van de wederpartij heeft de door verzoekers geschetste gang van zaken weersproken. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verzoekers gelegen hun standpunt nader toe lichten. Nu zij dit hebben nagelaten is niet vast komen te staan dat de zitting feitelijk zo is verlopen als zij in hun wrakingsverzoek hebben weergegeven. Dat bij het opstellen van het proces-verbaal van de comparitie het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, zoals door verzoekers gesteld, is evenmin komen vast te staan. Uit dit proces-verbaal blijkt dat over en weer standpunten zijn gewisseld. De verklaringen van partijen zijn kort en op zakelijke wijze in het proces-verbaal verwoord. Voor de stelling van verzoekers dat de verklaring van de wederpartij op een wijze is vastgelegd die hen tekort doet, biedt de inhoud van dit proces-verbaal geen aanknopingspunt.
3.6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat hetgeen verzoekers in hun wrakingsverzoek naar voren hebben gebracht niet is komen vast te staan, zodat evenmin is komen vast te staan dat de door hen gestelde vrees dat mr. [A] ten opzichte van hen vooringenomen is - objectief - gerechtvaardigd is.
3.7. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het wrakingsverzoek af;
4.2. bepaalt dat de zaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop de zaak vanwege het wrakingsverzoek werd geschorst;
4.3. draagt de griffier op deze beslissing te zenden aan mr. M.H. Hogeman, (de huidige advocaat van verzoekers), aan mr. [A], aan mr. P.D. Labee (de advocaat van de wederpartij) alsmede aan mr. M.J. Smit (sectorvoorzitter van de sector handels- en familierecht van de rechtbank) en aan mr. H.AE. Uniken Venema (president van de rechtbank);
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, en mr. P. Dondorp en
mr. drs. R. in ’t Veld, leden van de meervoudige wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010 in aanwezigheid de griffier.