ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3999

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373101 / FA RK 10-6353
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 4 november 2010, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van drie minderjarige kinderen van Nederland naar Griekenland, ingediend door de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en dat er geen sprake is van ongeoorloofde achterhouding. De vader, die de Griekse nationaliteit heeft, heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de gewone verblijfplaats van de kinderen is gewijzigd naar Griekenland. De moeder, met de Nederlandse nationaliteit, heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat zij niet de intentie had om zich permanent in Griekenland te vestigen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 5 augustus 2010 gehandhaafd, waarin werd geoordeeld dat de kinderen hun verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de Centrale Autoriteit afgewezen, omdat de vader niet heeft aangetoond dat de kinderen ongeoorloofd zijn overgebracht of vastgehouden. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de ouders en de feitelijke omstandigheden rondom de verblijfplaats van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Nevenzittingsplaats 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 10-6353
Zaaknummer: 373101
Datum beschikking: 4 november 2010
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 4 augustus 2010 ingekomen verzoek van:
de directie Justitieel Jeugdbeleid, afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, thans geheten de directie Control, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken van het directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), gevestigd te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A] (Griekenland),
advocaat: mr. W. van der Meer de Walcheren te Maartensdijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen.
Procedure
Van de zijde van de vader is op 12 april 2010 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarigen:
- [de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 2004 te [geboorteplaats minderjarige A],
- [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 2006 te [geboorteplaats minderjarige B],
- [de minderjarige C], geboren op [geboortedatum minderjarige C] 2009 te [geboorteplaats minderjarige C]
(Griekenland),
naar Griekenland.
Op 4 augustus 2010 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de rechtbank Utrecht ingediend.
Bij beschikking d.d. 5 augustus 2010 heeft de rechtbank Utrecht zich bevoegd geacht van de zaak kennis te nemen en op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit 's-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen d.d. 4 februari 2009 van de Raad voor de Rechtspraak bepaald dat de behandeling van de zaak plaatsvindt in de nevenzittingsplaats 's-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de faxbrief d.d. 18 augustus 2010 van de Centrale Autoriteit;
- de faxbrief d.d. 30 augustus 2010 van mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt namens mr. G.H.J. Spee.
Op 19 augustus 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M.M. Maljaars-Hendrikse, de vader, vergezeld van drs. A. Kalloniati, tolk in de Griekse taal, (tevens) bijgestaan door de advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren, en de moeder, bijgestaan door de advocaat mr. G.H.J. Spee.
Het betrof hier een regiezitting met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. R.G. de Lange-Tegelaar.
Tijdens deze regiezitting zijn de ouders voor de periode dat de vader in Nederland is de volgende regeling overeengekomen:
- op woensdag en vrijdag haalt de vader de twee oudste minderjarigen om 12.30 uur uit school en brengt ze om 19.00 uur thuis;
- op zaterdag en zondag zal de vader van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de drie kinderen in de woning van de moeder zijn; de moeder zal dan niet in de woning aanwezig zijn.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van mediation tot een minnelijke schikking te komen. Het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, heeft de rechtbank op 26 augustus 2010 medegedeeld dat de mediation niet geslaagd is.
Op 31 augustus 2010 is de behandeling ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit, in de persoon van mr. J.A. Krab, de vader, vergezeld van mevrouw Sideridis-Solos, tolk in de Griekse taal, (tevens) bijgestaan door de advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren, en de moeder, bijgestaan door de advocaat mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt.
Na de terechtzitting van 31 augustus 2010 zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 9 september 2010 van de Centrale Autoriteit, met bijlagen;
- het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (verder: het IJI) d.d. 30 september 2010;
- de faxbrief d.d. 1 oktober 2010 van de Centrale Autoriteit;
- de faxbrief d.d. 1 oktober 2010 van mr. G.H.J. Spee;
- de faxbrief d.d. 15 oktober 2010 van mr. G.H.J. Spee;
- de faxbrief d.d. 18 oktober 2010 van de Centrale Autoriteit.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'.
Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit heeft in haar verzoekschrift verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Wet van 2 mei 1990, Stb. 202, de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder hen dient terug te brengen naar Griekenland, dan wel, indien zij het nalaat de minderjarigen terug te brengen, dat de rechtbank zal bepalen op welke datum de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zullen worden afgegeven, zodat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Griekenland, kosten rechtens.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt van het volgende uitgegaan.
De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum van het huwelijk] 2003 te [plaats van het huwelijk]. Tijdens dit huwelijk zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 2004 te [geboorteplaats minderjarige A];
- [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 2006 te [geboorteplaats minderjarige B], en
- [de minderjarige C], geboren op [geboortedatum minderjarige C] 2009 te [geboorteplaats minderjarige C] (Griekenland).
De ouders oefenen - zowel naar Nederlands als naar Grieks recht - gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige kinderen.
De vader heeft de Griekse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de minderjarigen hebben zowel de Nederlandse als de Griekse nationaliteit.
De ouders hebben vanaf 30 december 2002 samengewoond in Nederland.
De vader is in juni 2009 naar Griekenland vertrokken.
De moeder is eind juli 2009 met de twee oudste minderjarige kinderen en in verwachting van het derde kind afgereisd naar Griekenland.
Op 25 februari 2010 is de moeder met de drie kinderen vertrokken naar Nederland. Zij is daarna niet teruggekeerd naar Griekenland.
De moeder heeft op 8 maart 2010 een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Arnhem. Dit verzoek is op 28 mei 2010 ter zitting behandeld. Bij beschikking van 16 juli 2010 heeft de rechtbank Arnhem het verzoek van de moeder tot voorlopige toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar wegens het gebrek aan spoedeisendheid afgewezen.
Op 27 maart 2010 heeft de vader een verzoek tot terugkeer van de minderjarigen naar Griekenland ingediend bij de Griekse Centrale Autoriteit, welk verzoek op 12 april 2010 is ingediend bij de Nederlandse Centrale Autoriteit. Dit heeft geleid tot indiening van het onderhavig verzoekschrift op 4 augustus 2010 bij de rechtbank Utrecht.
De vader heeft op 29 maart 2010 een verzoek tot terugkeer van de minderjarigen naar Griekenland ingediend bij de rechtbank in Nafplion (Griekenland), gebaseerd op het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het HKOV) alsmede op de Verordening van de Raad van 27 november 2003, Pb EU L 338, nr. 2201/2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, gewijzigd 2 december 2004, PbEU L 367 (hierna: Brussel IIbis). De terechtzitting heeft op 26 mei 2010 plaatsgevonden. Het (handgeschreven) vonnis is op 16 juli 2010 gewezen in een voorlopige voorzieningenprocedure, zijnde de in Griekenland snelst mogelijke procedure. De Griekse rechter heeft geconcludeerd dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en dat niet de terugkeer naar Griekenland dient te worden gelast. Hij kwam tot dit oordeel niet op basis van enkele aanname van stellingen maar op grond van volledige gerechtelijke overtuiging. Het verzoek van de vader is derhalve afgewezen. De vader heeft op 29 juli 2010 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de Centrale Autoriteit en de vader is gebaseerd op het HKOV en op Brussel IIbis.
Het HKOV heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het HKOV beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofd niet doen terugkeren in de zin van het HKOV wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het HKOV).
De rechtbank handhaaft haar beslissing bij beschikking d.d. 5 augustus 2010, waarin zij heeft geoordeeld dat de kinderen hun werkelijke verblijfplaats in het arrondissement Utrecht hebben en de kinderrechter van de rechtbank Utrecht derhalve op grond van artikel 11 van de Uitvoeringswet van het HKOV bevoegd is om te beslissen op het door de Centrale Autoriteit gedane verzoek gebaseerd op het HKOV. Anders dan de moeder heeft betoogd, brengt de omstandigheid dat de vader, voorafgaand aan het door de Centrale Autoriteit bij de rechtbank Utrecht ingediende verzoek, in Griekenland een verzoek tot terugkeer van de kinderen naar Griekenland heeft ingediend, waarop door de rechtbank te Nafplion is beslist niet met zich dat de rechtbank zich in dezen onbevoegd dient te verklaren, althans dat de Centrale Autoriteit niet in haar verzoek kan worden ontvangen. Nu de door de vader in Griekenland aanhangig gemaakte procedure heeft geresulteerd in de uitspraak van 16 juli 2010 ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een aanhouding of verwijzing van partijen.
De rechtbank laat in het midden of de uitspraak van de rechtbank te Nafplion (Griekenland) in aanmerking komt voor erkenning. Gegeven de bevoegdheid van de rechtbank op grond van het HKOV te beslissen op het verzoek van de Centrale Autoriteit en gelet op het karakter van de verzochte te treffen maatregel - een ordemaatregel - zal de rechtbank zelfstandig beoordelen of tot teruggeleiding dient te worden overgegaan.
Het begrip 'gewone verblijfplaats' als bedoeld in artikel 3 van het HKOV is een feitelijk begrip dat los staat van het Nederlands internrechtelijke begrip woonplaats of domicilie. Aan dit begrip dient inhoud te worden gegeven door de omstandigheden en feiten van het concrete geval. Hierbij spelen de duur van het feitelijke verblijf en het bestaan van nauwe maatschappelijke banden een belangrijke rol.
Vaststaat dat de gewone verblijfplaats van de oudste twee kinderen tot het vertrek van de moeder en de kinderen naar Griekenland in juli 2009 Nederland is geweest. In geschil is of deze verblijfplaats door het vertrek naar Griekenland is gewijzigd, zoals door de vader is gesteld en door de moeder is betwist. Gelet op het gezamenlijk gezag moet (uiteindelijk) sprake zijn geweest van een gezamenlijke beslissing om zich blijvend met de kinderen in Griekenland te vestigen. Vaststaat dat bij de vader de intentie daartoe aanwezig was. De intentie van de moeder is omstreden. Zij heeft gemotiveerd gesteld dat zij niet de bedoeling heeft gehad zich blijvend in Griekenland te vestigen maar dat zij in een laatste poging om haar huwelijk te redden, mede omdat zij zwanger was van het jongste kind van partijen, met de oudste twee kinderen de vader achterna is gereisd.
Bij deze stand van zaken dient de vader te bewijzen dat sprake is geweest van een wijziging van de gewone verblijfplaats. Hierbij komt het aan op de intentie van de moeder. De vader is in dit bewijs niet geslaagd. Weliswaar volgt uit de door hem overgelegde stukken dat het verblijf van de moeder en de kinderen geregistreerd is geweest bij overheidsinstanties en dat maatregelen zijn getroffen om een verblijf in Griekenland te realiseren en te continueren, maar hiermee is niet aangetoond dat de moeder zich blijvend heeft willen vestigen in Griekenland. In het licht van de door de moeder voorafgaand aan haar vertrek in Nederland getroffen voorzieningen om weer naar Nederland te kunnen terugkeren indien de relatie zou stranden, in samenhang bezien met de omstandigheid dat zij eerst op [geboortedatum minderjarige C] 2009 is bevallen en naar mag worden aangenomen in ieder geval die bevalling diende te worden afgewacht voordat naar Nederland zou worden teruggekeerd, heeft de vader onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die duiden op een beoogd permanent verblijf van de moeder in Griekenland. De omstandigheid dat het in Griekenland door de vader gekochte en verbouwde huis geschikt is voor bewoning door het hele gezin, alsmede de mededeling dat de vader veel geld heeft geïnvesteerd in de verbouwing, zijn hiertoe onvoldoende, nu hij zelf graag wilde dat het hele gezin zich permanent in Griekenland zou vestigen. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de gewone verblijfplaats van de twee oudste kinderen niet is gewijzigd.
De vader heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de gewone verblijfplaats van het jongste kind, dat in Griekenland is geboren, gelet op haar leeftijd, is gekoppeld aan de gewone verblijfplaats van de moeder. Met betrekking tot het jongste kind dient er, gelet op het vorenstaande, derhalve eveneens van te worden uitgegaan dat de gewone verblijfplaats Nederland is. Niet gesteld of gebleken is overigens dat de vader met zijn verzoek heeft beoogd de kinderen te scheiden.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige kinderen Nederland is, kan er geen sprake zijn van ongeoorloofde achterhouding van de kinderen. Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande behoefte het door de moeder ter zitting gedane beroep op de weigeringsgronden dan ook verder geen bespreking.
Proceskostenveroordeling
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige kinderen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Kramer, M.J. Alt-van Endt en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Pereira Horta-van Dijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2010.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet verdragen internationale ontvoering van kinderen) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.