ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3832

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600329-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in huiselijke sfeer

Op 4 oktober 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin gericht was op de dood van het slachtoffer. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 28 maart 2010 heeft de verdachte in hun woning te Nieuwegein zijn vrouw met een mes gestoken, waarbij hij haar meerdere keren verwondde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens een worsteling, met opzet heeft gestoken op vitale delen van het lichaam van het slachtoffer, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als overtuigend beschouwd en het verweer van de verdediging verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de aanwezigheid van hun dochter tijdens het voorval. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordeling van de verdachte voor huiselijk geweld in overweging genomen, wat als strafverhogende omstandigheid werd aangemerkt. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600329-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1949] te [geboorteplaats] (Roeanda-Oeroendi),
wonende te [woonplaats],
verblijvende in de P.I. Utrecht, HvB locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in het lichaam en de halsstreek van die [slachtoffer] te steken.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primaire feit, te weten poging tot doodslag, heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft –kort samengevat- het verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om zijn vrouw te doden c.q. zwaar te mishandelen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Verdachte zelf stelt dat hij niet met opzet zijn vrouw met een mes heeft gestoken. Zijn vrouw zou begonnen zijn hem te slaan met een stoel en een mes hebben gepakt. Verdachte pakte toen het mes af en tijdens de worsteling zouden de verwondingen bij zijn vrouw zijn ontstaan. Zijn verklaring dat de wonden zijn ontstaan door de worsteling is volgens de raadsman aannemelijk te achten gezien de aard van het letsel dat aangeefster heeft opgelopen. Blijkens de geneeskundige verklaring zijn er ondiepe snijwonden. Als verdachte zijn vrouw had willen doden of zwaar had willen mishandelen had hij alle mogelijkheid gehad om veel ernstiger letsel aan te brengen.
Onder 4.3 zal de rechtbank de door de verdediging aangevoerde argumenten benoemen en bespreken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer]. heeft verklaard dat zij op 28 maart 2010 in de slaapkamer van haar dochter in hun woning te Nieuwegein door verdachte met gebalde vuisten is geslagen op meerdere plaatsen op het lichaam. Verdachte pakte vervolgens een mes uit zijn broekzak en maakte stekende bewegingen met het mes in de richting van haar lichaam. Op meerdere plaatsen heeft zij stekende pijnen gevoeld. Zij dacht dat zij vijf keer gestoken is. Ook heeft zij afweerwonden aan haar hand. Tijdens het stompen en steken heeft zij zichzelf getracht te verweren.
Uit de medische verklaring opgemaakt door de huisarts van aangeefster volgt dat een aantal steekwonden is geconstateerd, te weten boven haar rechter borst nabij haar nek, onder haar linker borst in de buik, in de linkerzijde en op haar rug. Van het letsel zijn ook foto’s gemaakt en deze zijn gevoegd in het dossier. De rechtbank heeft waargenomen dat op één van de foto’s een wond op de rug te zien is. De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat op het sleutelbeen van het slachtoffer, iets rechts van het midden, op het bot, een vrij groot litteken zichtbaar was. Voorts vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van de getuige [getuige] voor zover zij heeft verklaard dat zij [betrokkene 1] heel hard hoorde roepen en schreeuwen vanuit haar slaapkamer. Haar dochtertje riep: “Papa, papa sla mama niet” en dat zij geluiden van een gevecht hoorde.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om zijn vrouw te doden c.q. zwaar te mishandelen en acht het impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De verklaring van verdachte dat de verwondingen zijn veroorzaakt door de worsteling acht de rechtbank niet aannemelijk gezien de plaats van de diepere steekwond op de rug van het slachtoffer. Dat de overige verwondingen slechts oppervlakkig zijn, kan worden verklaard doordat verdachte gezien de worsteling niet dieper heeft kunnen steken.
Voor zover de raadsman beoogt te wijzen op de mogelijkheid dat verdachte bewust ondiep heeft gestoken om zijn vrouw niet levensgevaarlijk te verwonden verwerpt de rechtbank dit standpunt.
In dat verband wijst de rechtbank op bovengenoemde verwondingen en in het bijzonder op het feit dat de rechter-commissaris heeft geconstateerd dat op het sleutelbeen van het slachtoffer, iets rechts van het midden, op het bot, een vrij groot litteken zichtbaar was, terwijl uit de geneeskundige verklaring valt af te leiden dat het slachtoffer op die plaats een steekverwonding heeft opgelopen.
Onder deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte in voorwaardelijk zin gericht was op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Gezien de medische verklaring stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft gestoken in de rechter borst, boven het sleutelbeen, in de linker flank en naast het rechter schouderblad van voornoemde [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze handelwijze, te weten het steken met een mes op plaatsen van het lichaam waar zich kwetsbare delen bevinden (zoals lever en milt, de weke delen achter, maar ook naast het sleutelbeen), willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelwijze zou kunnen komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer vitale organen worden geraakt er fors bloedverlies kan optreden, zodanig dat dit zonder medisch ingrijpen de dood tot gevolg kan hebben.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende conclusie.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 maart 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het (boven) lichaam en de halsstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de inbeslaggenomen kleding heeft de officier van justitie gevorderd dat deze teruggegeven kan worden aan verdachte.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaat verweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op 28 maart 2010 schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer, zijn echtgenote, meermalen met een mes in het (boven)lichaam en de halsstreek te steken. Verdachte heeft door aldus te handelen het risico genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De omstandigheid dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van verdachte. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, waarop in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende en noodzakelijke straf is.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het feit in huiselijke sfeer plaatsvond, gericht tegen zijn echtgenote terwijl in dezelfde woning hun dochter van zes jaar aanwezig was die door de worsteling in haar slaapkamer wakker werd. In de slachtofferverklaring wordt duidelijk naar voren gebracht dat het delict en de gevolgen daarvan een enorme impact hebben op het leven van het slachtoffer en op dat van haar dochter. Door de verwondingen heeft het slachtoffer een tijd niet kunnen werken. De littekens zijn nog elke dag zichtbaar. Daarnaast heeft zij blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring psychisch een klap gekregen. Sinds deze gebeurtenis slaapt zij heel slecht. Ook haar dochter is heel bang geworden. Zij is door Jeugdzorg direct na het gebeurde bij het “Psychotraumacentum voor kinderen en jongeren” van het WKZ aangemeld. Daar gaat zij sinds 26 april 2010 elke week naar toe.
Onduidelijk is wat de handelwijze van verdachte aan sporen zal achterlaten bij zijn dochter, maar de ervaring leert dat de impact van dergelijke gebeurtenissen op kinderen zeer groot is. Daarbij komt nog dat diverse buren door het bewezenverklaarde feit zijn opgeschrikt en dat dit feit ook voor de samenleving schokkend is en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 maart 2010. Daaruit is onder meer gebleken dat verdachte op 5 december 2008 door de politierechter in de rechtbank Utrecht reeds eerder ter zake van huiselijk geweld is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke geldboete. Deze veroordeling neemt de rechtbank als strafverhogende omstandigheid in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportages van drs. T.E.G.A. Oosterhof en C.J.F. Kemperman.
Het rapport d.d. 31 augustus 2010 van de psycholoog T.E.G.A. Oosterhof houdt onder meer het volgende in als beantwoording van de vraagstelling - zakelijk weergegeven -:
Op basis van het huidige onderzoek is niet onomstotelijk vast komen te staan dat betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Aangenomen mag worden dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige gewetens ontwikkeling.
Betrokkene en zijn vrouw zijn, op basis van wat betrokkene vertelt, beide tot dusverre niet in staat gebleken de relatie te verbreken. Betrokkene lijkt momenteel op een punt te zijn gekomen dat hij ook niet meer verder wil in dit huwelijk. Wanneer zij daadwerkelijk zullen scheiden zal dit naar de inschatting van onderzoeker leiden tot een verlaging van de kans op herhaling.
Aangezien er geen pathologie kan worden vastgesteld wordt aan de rechtbank geen advies ten aanzien van behandeling gegeven. Begeleiding door de reclassering gericht op een aantal praktische zaken rondom huisvesting, financiën en psychische toestand na een eventuele scheiding, wordt door onderzoeker wenselijk geacht.
Het rapport d.d. 31 augustus 2010 van de psychiater C.J.F. Kemperman houdt onder meer het volgende in als beantwoording van de vraagstelling - zakelijk weergegeven -:
Een toestandsbeeld wat de toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde, is niet aannemelijk geworden. Over de toerekeningsvatbaarheid kan derhalve worden opgemerkt dat deze als onverminderd valt in te schatten bij een bewezenverklaring.
Recidivegevaar is mogelijk, zoals blijkt uit de HCR-20, PCL-R en een eerdere veroordeling voor geweld. Het huwelijk is echter geëindigd, zodat dit de recidivekans verlaagt.
Gelet op de nieuwe levensfase die betrokkene ingaat is begeleiding gewenst met aandacht voor de scheiding, huisvesting en werk. Dit kan betrokkene via de reguliere kanalen verkrijgen. Andersoortige begeleiding met eventueel aandacht voor de agressiebeheersing wilde hij niet.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen inzake de geestesgesteldheid van verdachte over en maakt die tot de hare.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij en zijn echtgenote inmiddels uit elkaar zijn. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en het slachtoffer een ouderschapsplan met betrekking tot hun dochter hebben opgesteld.
Gelet hierop acht de rechtbank het geboden om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig zal maken.
Het verbinden van een bijzondere voorwaarde in de vorm van reclasseringstoezicht, acht de rechtbank niet geboden gelet op het rapport van de reclassering Nederland d.d. 30 maart 2010, opgemaakt door F. van der Groep, reclasseringswerker en het rapport d.d. 11 mei 2010, opgemaakt door J.H. Kooij, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd om geen reclasseringstoezicht op te leggen.
Bij de bepaling van na te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie geëist, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
7. Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen kleding aan verdachte.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van zijn inbeslaggenomen kleding;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. I. Bruna en N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 oktober 2010.