ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3828

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
294859 / HA RK 10-423
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in faillissementszaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, hebben verzoekers, aangeduid als [verzoeker] c.s., een wrakingsverzoek ingediend tegen [rechter sub 1] en andere rechters, naar aanleiding van hun betrokkenheid bij de opheffing van hun faillissement. De zitting vond plaats op 5 oktober 2010, waar de verzoekers hun bezwaren tegen de rechters uiteenzetten. Zij stelden dat [rechter sub 1] niet onpartijdig kon oordelen, omdat zij in andere faillissementen samenwerkte met de curator, mr. [A]. De verzoekers voerden aan dat deze samenwerking leidde tot een vooringenomenheid van de rechter, wat hun recht op een eerlijke rechtsgang zou schenden.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 11 november 2010 behandeld. [rechter sub 1] verklaarde dat zij in de hoofdprocedure niet als rechter-commissaris had opgetreden en dat haar eerdere samenwerking met mr. [A] niet betekende dat zij niet onafhankelijk kon oordelen. De rechtbank overwoog dat de verzoekers onvoldoende feiten hadden aangedragen die zouden wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van [rechter sub 1]. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen.

Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en werd verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tegen [rechter sub 8], die niet meer aan de rechtbank verbonden was. De rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden, en bepaalde dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 294859 / HA RK 10-423
Beslissing van 11 november 2010
in de zaak van
1. [verzoeker],
wonende te [woonplaats]
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats]
hierna aangeduid als [verzoeker] c.s.,
en
1. [rechter sub 1],
2. [rechter sub 2],
3. [rechter sub 3],
4. [rechter sub 4],
5. [rechter sub 5],
6. [rechter sub 6],
7. [rechter sub 7], en
8. [rechter sub 8].
1. De procedure
1.1. In de hoofdprocedure met zaaknummer F08/356 zijn verzoekers opgeroepen om ter zitting van 5 oktober 2010 te worden gehoord over de voorgestelde opheffing van hun faillissement.
1.2. Ter zitting van [rechter sub 1] op 5 oktober 2010 is een wrakingsverzoek tegen haar en de hierboven genoemde rechters ingediend.
1.3. De hierboven onder 1 tot en met 7 genoemde rechters hebben niet in de wraking berust. De onder 8 genoemde rechter is niet langer aan deze rechtbank verbonden.
1.4. [rechter sub 2] heeft mede namens mrs. [rechters sub 3, 4, 5, 6 en 7] (deze rechters zullen hierna worden aangeduid als: de rechters-commissarissen) een schriftelijke reactie ingediend en meegedeeld dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.
1.5. Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 2 november 2010. [verzoeker] c.s. is verschenen in de persoon van de heer [verzoeker sub 1]. [rechter sub 1] is eveneens verschenen. Voorts is verschenen mr. [A], curator in het faillissement van [verzoeker] c.s., (hierna: mr. [A]), vergezeld door zijn kantoorgenoot
mr. [B]
2. Het verzoek
2.1. [verzoeker] c.s. heeft ter zitting toegelicht dat zijn wraking primair [rechter sub 1] betreft. [verzoeker] c.s. heeft elf faillissementen genoemd waarin [rechter sub 1] volgens hem als rechter-commissaris heeft samengewerkt met mr. [A]. Uit deze samenwerking blijkt dat [rechter sub 1] en mr. [A] elkaar kenden. [verzoeker] c.s. gaat er vanuit dat [rechter sub 1] – zoals ook de andere rechters tot nu toe naar zijn overtuiging hebben gedaan - de standpunten de curator zal overnemen zonder rekening te houden met zijn verweren en bezwaren. Voorts heeft [verzoeker] c.s. de gang van zaken voorafgaand en gedurende de zitting op 5 oktober 2010 beschreven waaruit volgens hem duidelijk blijkt dat [rechter sub 1] voorafgaand aan deze zitting contact heeft gehad met mr. [A]. Hij stelt daartoe dat [rechter sub 1] blijkbaar op de hoogte was van zijn mededeling aan de curator. dat hij bij de zitting “de muren zou laten trillen”. Bij aanvang van de zitting vond volgens [verzoeker] c.s. een ‘toneelspel’ plaats toen [rechter sub 1] suggereerde dat zij mr. [A] niet kende, door aan hem te vragen of hij [verzoeker]. was. Deze gang van zaken sterkte hem in zijn mening dat [rechter sub 1] niet onpartijdig over zijn zaak kan oordelen
2.2. Subsidiair stelt [verzoeker] c.s. dat geen van de rechters-commissarissen in staat is (geweest) tot een objectief en onpartijdig oordeel over de feitelijke situatie van zijn faillissement en de financiële afwikkeling daarvan. Zij hebben zonder [verzoeker] c.s. te kennen een partijdige, haast vijandige houding jegens hem aangenomen. [verzoeker] c.s. stelt dat mr. [A] zeer regelmatig in faillissementen voor de rechtbank optreedt, zodat er sprake is van veelvuldige samenwerking tussen de curator en de rechters. De rechters-commissarissen laten zich volgens [verzoeker] c.s. sturen door mr. [A] en baseren hun oordeel slechts op de (veelal onjuiste) informatie die hij hen heeft verstrekt. De antwoorden die de rechters op verzoeken van [verzoeker] c.s. hebben gegeven waren door mr. [A] ‘voorgekookt’. Voorts hebben de rechters contact gehad met mr. [A], buiten aanwezigheid van [verzoeker] c.s. Daarmee is volgens hem het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
3. Het standpunt van de rechters
3.1. [rechter sub 1] heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij in het faillissement van [verzoeker] c.s. niet als rechter-commissaris is opgetreden. Voorts heeft zij benadrukt dat een rechter-commissaris niet werkt voor een curator, maar toezicht houdt op de werkzaamheden van de curator. De omstandigheid dat zij in elf zaken waarin mr. [A] als curator optrad, rechter-commissaris is geweest, leidt er volgens haar dan ook niet toe dat ze in deze zaak niet onafhankelijk zou zijn.
3.2. In hun schriftelijke reactie hebben de rechters-commissarissen naar voren gebracht dat [verzoeker] c.s. zijn stelling dat zij een partijdige en vijandige houding hebben aangenomen niet feitelijk uitwerkt, zodat het voor hen niet mogelijk is daar concreet op te reageren. Voorts is het hen niet duidelijk in welke procedure of hoedanigheid zij worden gewraakt
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
De wraking van [rechter sub 1]
4.3. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van [rechter sub 1] jegens [verzoeker] c.s. Onderzocht zal daarom worden of er sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan objectief de vrees gerechtvaardigd moet worden geacht dat het [rechter sub 1] aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. De zitting van 5 oktober 2010 betrof de opheffing van het faillissement van [verzoeker] c.s. waarbij [rechter sub 1] optrad als rechter. Het enkele feit dat [rechter sub 1] vanwege haar functie als rechter-commissaris in andere zaken bekend is met mr. [A] als curator in die zaken, is onvoldoende grond voor de conclusie dat [rechter sub 1] de zaak van [verzoeker] c.s. niet zonder vooringenomenheid zou kunnen behandelen. Nadere bijzondere omstandigheden die dat oordeel zouden kunnen rechtvaardigen zijn door [verzoeker] c.s. niet gesteld en zodanige omstandigheden zijn de rechtbank evenmin gebleken.
4.5. Voorts is niet gebleken dat [rechter sub 1] voorafgaand aan de zitting contact heeft gehad met mr. [A] over de zaak van [verzoeker] c.s. Anders dan [verzoeker] c.s. stelt kan dit niet zonder meer worden afgeleid uit de omstandigheid dat zij op de hoogte was van zijn mededeling aan mr. [A] dat “hij de muren zou laten trillen”. [rechter sub 1] heeft daarover bij de behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat zij dit niet heeft vernomen van mr. [A], maar van de behandelend rechter-commissaris, mr. [rechter sub 3]. Daar komt bij dat deze informatie niet de inhoud van de zaak betreft, maar de emoties van een van de partijen. Het feit dat de rechter daarvan op de hoogte is gebracht leidt er niet toe dat zij de zaak niet zonder vooringenomenheid kan behandelen. Voorts kan uit de door [verzoeker] c.s. geschetste gang van zaken bij de aanvang van de zitting niet worden afgeleid dat de bejegening van partijen door [rechter sub 1] zodanig was dat deze bij [verzoeker] c.s. aanleiding kon geven voor een objectief gerechtvaardigde gegronde vrees voor haar partijdigheid.
4.6. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat het [rechter sub 1] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
De wraking van de rechters-commissarissen
4.7. De wrakingskamer stelt vast dat [rechter sub 8] niet meer aan deze rechtbank verbonden is. Reeds daarom zal [verzoeker] c.s. niet ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek jegens haar.
4.8. [verzoeker] c.s. heeft in zijn wrakingsverzoek letterlijk gesteld dat de rechtbank Utrecht niet alleen niet kan instaan voor de onpartijdigheid van [rechter sub 1], maar dat er geen enkele rechter bij de rechtbank Utrecht is die de kwalificatie onpartijdig in zich verenigt. Daarbij is verwezen naar een lijst met de namen van de onder 2 tot en met 8 genoemde rechters. Mede gelet op zijn toelichting gaat de wrakingskamer er vanuit dat [verzoeker] c.s. heeft beoogd om, voor het geval het wrakingsverzoek tegen [rechter sub 1] zou worden toegewezen en er een andere, op zijn lijst genoemde, rechter de behandeling van de zaak zou voortzetten, zijn bezwaren op voorhand kenbaar te maken. Nu het wrakingsverzoek tegen [rechter sub 1] wordt afgewezen, doet die situatie zich niet voor en is er strikt genomen geen aanleiding om in te gaan op hetgeen [verzoeker] c.s. aan hun kennelijk voorwaardelijk tegen de rechters-commissarissen gerichte wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede wordt echter nog het volgende overwogen.
4.9. Ingevolge artikel 68 Failissementswet (Fw) is de curator in het faillissement belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Ingevolge artikel 64 Fw houdt de rechter-commissaris toezicht op deze werkzaamheden van de curator.
4.10. De toezichthoudende taak van de rechter-commissaris brengt met zich dat de curator hem over zijn werkzaamheden inzake het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel informeert. In dit kader vindt informatie-uitwisseling plaats tussen rechter-commissaris en curator. Dat er in dit geval op ontoelaatbare wijze informatie-uitwisseling zou hebben plaatsgevonden tussen mr. [A] en (één van) de rechters-commissarissen is gesteld noch gebleken. Het feit dat mr. [A] met grote regelmaat als curator optreedt, zodat de rechters-commissarissen en mr. [A] op professioneel gebied met elkaar bekend zijn, leidt er niet zonder meer toe dat de rechters-commissarissen ten opzichte van de failliet in een andere zaak waarbij mr. [A] als curator optreedt niet meer onpartijdig zijn. [verzoeker] c.s. heeft geen specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de rechters-commissarissen niet in staat zouden zijn de door mr. [A] over de failliete boedel verstrekte informatie op onafhankelijke wijze te beoordelen. De omstandigheid dat de beslissingen van de rechters-commissarissen niet de door [verzoeker] c.s. gewenste uitkomst hebben is daarvoor op zichzelf onvoldoende grond en evenmin blijkt daaruit dat de rechters-commissarissen een partijdige, haast vijandige houding ten opzichte van hem aannamen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dat gericht is tegen mr. [rechter sub 8] en wijst het verzoek voor het overige af;
5.2. draagt de griffier op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker] c.s., aan [rechter sub 1], de rechters-commissarissen, alsmede aan mr. [sectorvoorzitter] (voorzitter van de sector handel en familie van deze rechtbank) en mr. [president] (president van deze rechtbank);
5.3. bepaalt dat de zaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing in verband met dit wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, en mr. P. Dondorp en mr. drs. R. in ’t Veld, leden van de meervoudige wrakingskamer, en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2010 in het bijzijn van de griffier mr. S. Meurs.