ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3826

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600416-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweldpleging met substantiële bijdrage aan vechtpartij

Op 9 november 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op 2 februari 2008 in Baarn. Tijdens deze vechtpartij heeft de aangever, [aangever 1], ernstig letsel opgelopen, waaronder het verlies van twee tanden en een hersenschudding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn ontkenning dat hij daadwerkelijk geweld had gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat is verdisconteerd, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte is vrijgesproken van een tweede tenlastelegging die betrekking had op geweld tegen goederen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600416-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. J. Bredius, advocaat te Zeist
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gezamenlijk, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op de [adres] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1];
feit 1 subsidiair: op de [adres] samen met anderen [aangever 1] heeft mishandeld;
feit 2: op de [adres] openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een grove schending van de belangen van verdachte. Verdachte is op 8 april 2008 in verzekering gesteld met als gevolg dat toen de redelijke termijn is gaan lopen. Nu de voorlopige hechtenis van verdachte op 10 april 2008 is geschorst, geldt volgens de raadsman als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden. De verdachte verkeert immers nog in voorlopige hechtenis, ook al is die geschorst. De redelijke termijn is overschreden met 14 maanden. Op grond van het standaardarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358) zal deze overschrijding alleen meegenomen kunnen worden in de strafmaat, maar hier gaat het om een zeer uitzonderlijk geval. Vanaf 10 april 2008 is verdachte onderworpen aan Reclasseringstoezicht dat nu al 30 maanden duurt. In samenspraak met het opportuniteitsbeginsel ex artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had na een redelijke en billijke belangenafweging geen vervolging meer mogen plaatsvinden, aldus de raadsman.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het verweer van de raadsman niet opgaat. De overschrijding van de redelijke termijn conform artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt niet gesanctioneerd met de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De schending van bovengenoemd artikel zal in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht. De rechtbank beslist hiermee in de lijn van de uitspraak van de Hoge Raad van
17 juni 2008. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde onder feit 1 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank in het geheel niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, te weten: het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Volgens vaste jurisprudentie is van ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.
Salduz-jurisprudentie
De rechtbank merkt ambtshalve op dat verdachte op 8 april 2008 is aangehouden waarna hij een verklaring bij de politie heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal volgt dat verdachte is bezocht door een raadsman. Echter niet is opgenomen of dit is geweest vóór of na het verhoor door de politie dan wel of de aangehouden verdachte vóór aanvang van dit verhoor is gewezen op zijn recht tot raadpleging van een advocaat. Uit het standaardarrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (NJ 2009, 349) volgt in beginsel ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bewijsuitsluiting indien verdachte tegenover de politie verklaringen heeft afgelegd zonder in de gelegenheid te zijn geweest een advocaat te raadplegen. Nu niet is gebleken dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van dit verhoor gewezen is op zijn recht tot raadpleging van een advocaat, zal de rechtbank zijn verklaring(en) bij de politie niet voor het bewijs gebruiken.
Bewezenverklaring feit 1 primair
De rechtbank acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 2 februari 2008 heeft er een vechtpartij plaatsgevonden op de [adres] in Baarn waarbij [aangever 1] letsel heeft opgelopen. [aangever 1] heeft aangifte van mishandeling gedaan. Uit de medische verklaring blijkt het volgende letsel: het ontbreken van twee tanden, een wond aan zijn hoofd (twee hechtingen), een kneuzing aan zijn rechterschouder en onderrug, een hersenschudding en kapotte lippen. De duur van het herstel is bepaald op ongeveer zes weken.
Naar aanleiding van een telefoongesprek dat verdachte heeft gevoerd met een lid van de rivaliserende voetbalvereniging, zijn naast verdachte ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk naar de [adres] gegaan, waar de vechtpartij heeft plaatsgevonden. Bij de vechtpartij zijn verdachten betrokken geweest en hebben deel uitgemaakt van de groep die geweld heeft gebruikt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangever [aangever 1] geslagen en medeverdachte
[medeverdachte 2] is op zijn rug gesprongen. Ook is aangever [aangever 1] getrapt in het gezicht. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het verdachte was die aangever een schop in zijn gezicht gaf. Zelf heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij misschien wel tegen zijn vrienden heeft gezegd dat hij aangever in het gezicht heeft geschopt, maar dat hij dit niet echt heeft gedaan en dat hij dat enkel heeft gezegd uit stoerdoenerij. De rechtbank acht de verklaring van verdachte in het licht van de overige verklaringen echter niet geloofwaardig. De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] betrouwbaar, mede nu hij ook voor zichzelf belastend heeft verklaard over zijn eigen aandeel.
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte betrokken was bij het incident op de [adres] en dat hij daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld tegen goederen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 03 februari 2008 te Baarn met anderen op de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het slaan en trappen op/tegen het hoofd van die [aangever 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 160 uren met aftrek van het voorarrest. Bij zijn vordering heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevorderde strafmaat met 10% verminderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht verzocht. Meer subsidiair heeft de raadsman een geheel voorwaardelijke werkstraf bepleit en tenslotte heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de late avond van 2 februari 2008 bewust samen met anderen de confrontatie opgezocht en zich schuldig gemaakt aan (uitgaans)geweld. Verdachte is op de [adres] aanwezig geweest en heeft deel uitgemaakt van de groep die gewelddadige handelingen ten aanzien van het slachtoffer heeft verricht. Verdachte heeft hierin ook een wezenlijk aandeel gehad, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen. Dit soort geweld creëert een gevoel van onveiligheid op straat waaraan verdachte heeft meegeholpen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Het feit dat de vervolging van verdachte lang op zich heeft laten wachten verdient naar het oordeel van de rechtbank niet de schoonheidsprijs, maar is onvoldoende om te komen tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel tot het opleggen van uitsluitend een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank zal dit echter wel verdisconteren in de straf.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat drankgebruik van invloed is geweest op het onderhavige delict en dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte de afgelopen twee jaar zich heeft gehouden aan de voorwaarden van de Reclassering.
Voorts is de redelijke termijn gaan lopen op 8 april 2008 en de zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2010. Wanneer vervolging van verdachte binnen een redelijke termijn zou hebben plaatsgevonden en er geen sprake zou zijn geweest van bijzondere omstandigheden, zou de rechtbank een werkstraf van 110 uren passend hebben gevonden.
Nu de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden zal de rechtbank hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf van 100 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en ook door het openbaar ministerie worden geëist.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2010.