ECLI:NL:RBUTR:2010:BO2832

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604198-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 23 september 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, in dit geval een elfjarig meisje, aangeduid als [aangever 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten achttien jaar oud was, in de periode van 19 mei 2006 tot en met 21 mei 2006 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [aangever 1], die toen nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en met het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting. Tevens is er aandacht besteed aan een steekincident waarbij de verdachte in april 2009 betrokken was, wat ook invloed had op de beoordeling van de strafmaat. De rechtbank heeft de benadeelde partij, [aangever 1], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de gevolgen van het feit niet eenvoudig te scheiden waren van andere gebeurtenissen in het leven van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet onder toezicht van de reclassering hoeft te worden gesteld, gezien het lage recidiverisico. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604198-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende aan de [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 19 mei 2006 tot en met 21 mei 2006 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met
[aangever 1], die toen jonger dan 12 jaar was, die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op de wijze zoals hierna wordt vermeld. De rechtbank baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting en de aangifte door [aangever 1] .
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn penis de vagina van [aangever 1] heeft betast. De rechtbank spreekt verdachte om die reden van dit onderdeel vrij.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 19 mei tot en met 21 mei 2006 te Balk, gemeente Gaasterlân-Sleat, met [aangever 1], geboren op [1995], die toen de leeftijd
van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- één vinger in de vagina van die [aangever 1] gebracht en
- de blote buik en borsten van die [aangever 1] betast en
- met zijn vinger de vagina van die [aangever 1] betast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren, en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen bijzondere voorwaarde op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met de toen elfjarige [aangever 1], het jongere zusje van zijn toenmalige vriendin. Behalve dat verdachte zijn eigen seksuele behoeften heeft gesteld boven de lichamelijke integriteit van [aangever 1] neemt de rechtbank het verdachte, destijds achttien jaar, kwalijk dat de handelingen plaatsgevonden hebben tijdens een familieweekend, een sociale omgeving waar [aangever 1] zich bij uitstek veilig zou hebben moeten voelen. Het is algemeen bekend dat de nadelige gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten en met het tijdsverloop tussen het plegen van het strafbare feit en de berechting.
Voorts heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte in april 2009 het slachtoffer is geworden van een steekincident alsmede met de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft in haar vonnis van 23 maart 2010 uitdrukkelijk overwogen dat het motief van de steekpartij gelegen was in het ter verantwoording roepen van verdachte omdat hij [aangever 1] in het verleden zou hebben verkracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland van 29 juni 2010. Op grond van voornoemd rapport ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de problematiek op dit moment nog bij verdachte bestaat. Bovendien blijkt uit voornoemd rapport dat het recidiverisico als laag gemiddeld wordt ingeschat. De rechtbank ziet op basis van het voorgaande dan ook geen aanleiding om aan verdachte reclasseringscontact op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij
[aangever 1] toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet eenvoudig van aard is.
Subsidiair heeft hij verzocht om de gevorderde schadevergoeding te matigen omdat de vordering niet is onderbouwd met een rapport van een deskundige waaruit zou blijken dat [aangever 1] enig psychisch letsel heeft opgelopen.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering te matigen tot € 750,-, zodat verrekening plaats kan vinden met de schadevergoeding die in het kader van de strafzaak van [naam] aan verdachte is toegewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Namens de benadeelde [aangever 1] wordt als voorschot een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 1.500,- voor de ten gevolge van het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade.
Hoewel het een feit van algemene bekendheid is dat de nadelige gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal langdurig en ernstig kunnen zijn, acht de rechtbank de onderhavige vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe dat zij niet kan vaststellen in hoeverre de in de vordering omschreven gevolgen het gevolg zijn geweest van uitsluitend het ten laste gelegde feit dan wel van dit feit en het steekincident en de gevolgen hiervan.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 september 2010.