ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1649

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600533-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 25 mei 2010 in Utrecht heeft geprobeerd een persoon, aangeduid als aangever, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit gebeurde terwijl de aangever op de grond lag, waarbij de verdachte meermalen op het hoofd van de aangever sloeg en hem schopte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en twee getuigen, die de geweldsdaad hebben waargenomen. De verklaring van de verdachte werd als ongeloofwaardig beschouwd, omdat deze geen steunbewijs vond in het dossier.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen, waarbij een mededader een voorwerp dat leek op een vuurwapen in de richting van de aangever en getuigen hield en hen maande stil te zijn. De rechtbank achtte ook deze bedreiging wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat het vuurwapen zelf niet werd aangetroffen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de impact op het slachtoffer, die nog steeds last had van de gevolgen van het geweld. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de omstandigheden niet rechtvaardigden dat deze alsnog ten uitvoer werd gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600533-10 en 16/601308-09 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: primair: samen met anderen heeft geprobeerd [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
subsidiair: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] door hem met een voorwerp te slaan in het gezicht en hem te slaan en trappen in het gezicht.
Feit 2: samen met anderen [aangever 1] en [getuige 1] en [getuige 2] heeft bedreigd met de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel door een vuurwapen in hun richting te houden en hen te manen tot stilte en afstand houden.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, het primair ten laste gelegde, en feit 2 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de twee getuigenverklaringen en de letselverklaring. Door te slaan of schoppen tegen het hoofd neemt verdachte de kans voor lief dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. Verdachte was samen met twee andere personen. Deze personen, waarvan de identiteit van één persoon onbekend is gebleven, hebben zich niet gemeld om een verklaring af te leggen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is onvoldoende gedegen onderzoek in deze zaak gedaan. Het feit dat de personen waar verdachte mee was zich niet hebben gemeld om een verklaring af te leggen, kan niet ten nadele van verdachte werken. Om tot een bewezenverklaring te komen, dient er wettig en overtuigend bewijs te zijn. De overtuiging ontbreekt echter. Er is sprake geweest van een vechtpartij. Het ging om een grote kluwen vechtende mensen. Dit blijkt ook uit de gescheurde kleding van verdachte. Verdachte weet niet hoe het slachtoffer, [aangever 1], aan het letsel is gekomen en of dat komt door de acties van verdachte. Het is echter goed mogelijk dat het letsel het gevolg is van het feit dat het slachtoffer is gevallen. Verdachte is misschien naïef geweest door naar het speeltuintje te gaan, maar hij was in de veronderstelling dat zij de eerdere ruzie tussen de twee groepen zouden gaan uitpraten. Verder ontkent verdachte dat de derde persoon een capuchon en een zonnebril droeg en een wapen op de groep heeft gericht om hen op afstand te houden.
Verklaring verdachte
Er waren de avond en de middag voorafgaande aan dit incident al 2 incidenten voorgevallen waarbij de twee groepen met elkaar in gevecht zijn gekomen. [betrokkene 1] had telefonisch met aangever gesproken en afgesproken om de twee eerdere incidenten uit te praten. Daarom is verdachte met [betrokkene 1] en de neef van [betrokkene 1], die verdachte niet kent, naar het speeltuintje gegaan. Toen zij daar aankwamen, stond daar een grote groep jongens die gelijk uithaalden. Verdachte kreeg een klap op zijn oog van aangever. Verdachte viel op de grond en werd geschopt en geslagen. Hij heeft wel om zich heen gezwaaid maar hij weet niet of hij iemand geraakt heeft. Een vriend van aangever reed met de auto over de stoep achter verdachte aan waarbij hij hem bijna aanreed. Verdachte is gevlucht in een basisschool en daar gebleven totdat de politie kwam. Er was geen pistool en de neef van [betrokkene 1] droeg geen capuchon. Verdachte is van mening dat hij in de val is gelokt door af te spreken om het uit te praten. Verdachte vindt dat het desgevraagd vreemd dat de andere jongens die erbij waren geen verklaring af willen leggen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 mei 2010 is [aangever 1] (verder te noemen aangever) met zijn vrienden gaan barbecueën bij het speeltuintje tussen de [adres] en de [adres] in Utrecht. Aangever was daar samen met onder andere [getuige 1] (verder te noemen [getuige 1]) en zijn broertje [getuige 2] (verder te noemen [getuige 2]). Ze waren met ongeveer 16 personen. Vanaf de [adres] kwamen drie jongens op de groep aflopen. Deze jongens waren [betrokkene 1] (verder te noemen [betrokkene 1]) en [verdachte] [naam] (verder te noemen verdachte). De derde jongen is onbekend en droeg een capuchon en een zonnebril. Deze onbekende jongen haalde een zwart pistool uit zijn broek en zei dat iedereen zijn mond dicht moest houden. Hij zei dat iedereen moest blijven staan, anders zou hij gaan schieten. Aangever is weggerend en [betrokkene 1] en verdachte zijn achter aangever aangerend. Aangever is vervolgens gestruikeld en toen hij op de grond lag, sprongen verdachte en [betrokkene 1] op hem. Aangever is meerdere malen in zijn gezicht geslagen en getrapt. Verdachte heeft hem op zijn linkerzijde van zijn gezicht geslagen met zijn vuist en met geschoeide voet getrapt in zijn gezicht. Aangever heeft zich geprobeerd af te weren, maar dit lukte hem niet. De getuige [getuige 1] zag dat deze twee jongens aangever in elkaar sloegen en dat de derde jongen hem en de andere jongens op afstand hield met het vuurwapen. Ook getuige [getuige 2] zag dat [betrokkene 1] en verdachte aangever sloegen. De politie is na de melding van de regionale meldkamer naar de [adres] gegaan en zag ter plaatste diverse personen staan. [getuige 1] en [getuige 2] vertelden de verbalisanten dat drie personen aangever in elkaar hadden geslagen en dat één van de drie een vuurwapen had. Op de [adres] zagen de verbalisanten verdachte met een gescheurde broek en diverse bloedvlekken op zijn broek. Onder zijn linkeroog had hij een schram van ongeveer 2 centimeter. Hij is door de verbalisanten aangehouden.
Aangever is naar de eerste hulp van het ziekenhuis gegaan en heeft vervolgens een nacht ter observatie in het ziekenhuis gelegen. Zijn letstel bestond uit schaafwonden in zijn gelaat, een blauw oog en een schouder die steeds uit de kom schiet.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte geen steunbewijs vindt in het dossier. De verklaring van aangever wordt wel ondersteund door twee getuigen en een letselverklaring. Deze getuigen hebben ook direct tegen de verbalisanten ter plaatse verteld wat er is gebeurd. Zij hebben nog diezelfde avond een verklaring bij de politie afgelegd overeenkomstig de aangifte. Het letsel van aangever, zoals blijkt uit de letselverklaring, komt tevens overeen met de verklaring van aangever. De rechtbank acht de verklaring van verdachte derhalve ongeloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam. Bij een trap met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Door het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van aangever heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letstel. Het betreft in dit geval slechts een poging nu er geen sprake is van daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte heeft samen met [betrokkene 1] aangever geslagen en geschopt. De rechtbank acht dan ook de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging, wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2 zijn er twee getuigenverklaringen die de aangifte ondersteunen. De verklaring van verdachte vindt geen steunbewijs in het dossier, waardoor ook hier de verklaring van verdachte ongeloofwaardig wordt geacht.
Het vuurwapen is niet gevonden, zodat niet vastgesteld kan worden of het daadwerkelijk een vuurwapen betrof, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank acht echter op grond van de verklaringen van aangevers wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging [getuige 1] en [getuige 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
Hij op 25 mei 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet terwijl deze [aangever 1] op de grond lag:
- meermalen heeft geslagen tegen/in het gezicht, in elke geval tegen het hoofd, en
- meermalen heeft geslagen en getrapt in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Hij op 25 mei 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere personen, waar onder [aangever 1] en [getuige 1] en [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend gedurende enige tijd een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van voornoemde personen gehouden en deze personen daarbij gemaand stil te zijn en zich op afstand te houden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: poging zware mishandeling door twee of meer verenigde personen
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door twee of meer verenigde personen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is de verdediging van mening dat de eis van 7 maanden gevangenisstraf geen recht doet aan de feiten. Er is sprake geweest van een vechtpartij, waarbij de andere partij, ook in de twee voorafgaande ontmoetingen, is begonnen door verdachte onheus te bejegenen. Een werkstraf zou dan ook passend zijn. Verdachte heeft ook eerder een werkstraf opgelegd gekregen, welke hij ook uitvoert. De verdediging is derhalve van mening dat er geen beletsel is voor het opleggen van een werkstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. Verdachte heeft het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen en geschopt en daarbij de kans voor lief genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit soort geweld heeft een enorme invloed op het gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en in het bijzonder voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van aangever:
Het slachtoffer geeft aan nog regelmatig te dromen over wat er is gebeurd en kan moeilijk in slaap komen en ligt de halve nacht wakker. Hij ziet elke dag nog wel een keer hun hoofden voor zich. Hij voelt zich niet meer veilig als hij buiten loopt en hij kijkt constant achterom. Hij is agressiever geworden en is nog steeds heel erg boos. Hij weet niet wanneer dat weggaat. Verder moet hij geopereerd worden aan zijn schouder waardoor hij nu niet kan werken. Ook heeft hij geen zin meer om te sporten. Hij gaat heel af en toe nog wel eens uit, maar niet veel.
De getuige en slachtoffer van feit 2, [getuige 2], verklaart als volgt in de slachtofferverklaring:
Hij let heel goed op als hij buiten is. Hij is bezorger bij een Chinees restaurant en daardoor ’s avonds veel buiten. Hij heeft verdachte en zijn vrienden al een paar keer gezien. In zijn eigen buurt voelt hij zich wel veilig, maar hij let nu wel goed op wie er de straat in komen. Sinds dit gebeurd is, is hij nooit meer in Utrecht uit geweest. Hij is veel meer thuis en als hij weggaat dan altijd met vrienden, nooit alleen. Hij voelt zich wel een beetje anders, maar niet zo heel erg veel. Tussen zijn broer en hem is niets veranderd, familie is het belangrijkst.
Wat betreft de persoon heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van 28 mei 2010. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere mishandeling en openlijke geweldpleging.
Verdachte wenste niet mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsadvies of een psychiatrisch onderzoek, waardoor er verder niets bekend is over verdachte.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke detentie in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd aangezien zij zwaarder laat meewegen dat verdachte zelf ook schade heeft opgelopen bij de vechtpartij, namelijk een gescheurde broek en een schram bij zijn oog.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 8 weken gevangenisstraf met aftrek, waarvan 4 weken voorwaardelijk, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Utrecht van 16 december 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat de straf destijds niet is opgelegd voor een soortgelijk feit. De rechtbank is, samen met de raadsman van oordeel, dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: poging zware mishandeling door twee of meer verenigde personen
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 september 2010.
Mr. G. Perrick is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.