ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1629

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600628-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met gebruik van een schroevendraaier in Utrecht

In de strafzaak tegen verdachte [verdachte], die op 3 maart 2010 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd, heeft de rechtbank op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt, waarbij hij een schroevendraaier heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te steken, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een schroevendraaier heeft gestoken in de richting van [slachtoffer 1], die hierdoor letsel opliep aan zijn arm en schouder. Ook heeft de verdachte bijgedragen aan het geweld tegen [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden passend is, gezien de gewelddadige aard van de feiten en de impact op de slachtoffers en omstanders. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie van vier weken toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en heeft hem veroordeeld tot de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600628-10 [P] en 16/602657-08 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], waarbij verdachte met een schroevendraaier heeft gestoken en waarbij die [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen danwel dat verdachte samen met een ander heeft gepoogd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een schroevendraaier te steken, dan wel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan/stompen en met een schroevendraaier te steken;
2.openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van de getuige [getuige 1], de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met betrekking tot het aantreffen van de handschoenen en een schroevendraaier in de buddyseat van de scooter, waarvan verdachte gebruik maakte en de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3] met betrekking tot het onderzoek aan de jas van [slachtoffer 1] en de locaties van diens letsel.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet met een schroevendraaier heeft gestoken of daarmee stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Hij wijst daarbij op de verklaringen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2]. Zij hebben verklaard dat zij geen schroevendraaier hebben gezien bij verdachte ten tijde van de vechtpartij tussen hem en [slachtoffer 1]. [getuige 1] heeft daarbij nog verklaard dat zij, gelet op de afstand waarop zij stond, zeker gezien zou hebben wanneer verdachte een schroevendraaier zou hebben gepakt.
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat het onder 1 ten laste gelegde openlijke geweld niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu niet gezegd kan worden dat de geweldshandelingen in vereniging zijn gepleegd.
De raadsman is van mening dat, nu het steken met een schroevendraaier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, een algehele vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde dient te volgen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat ook hier vrijspraak dient te worden uitgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich niet aan enige geweldshandeling tegen [slachtoffer 2] heeft schuldig gemaakt en zich enkel heeft beziggehouden met [slachtoffer 1]. Zijn mededader heeft zich met [slachtoffer 2], nadat die zich met de schermutselingen tussen [slachtoffer 1] en verdachte bemoeide, beziggehouden.
Verdachte heeft geen enkele wezenlijke bijdrage in het geweld tegen [slachtoffer 2] gehad. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een melding op 3 maart 2010 dat er een vechtpartij aan de gang zou zijn op de [adres] te Utrecht, komt de politie ter plaatse. Hier worden de verbalisanten aangesproken door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die zeggen ruzie te hebben gehad met een aantal Marokkaanse jongens. De agenten zien een open wond onder het rechteroog van [slachtoffer 2], alsmede een rode verkleuring van de huid rondom dit oog. [verbalisant 1] ziet gaten in de linkermouw van de lederen jas van [slachtoffer 1] en een gat in de linkerachterzijde van de jas. Op de linkeronderarm was een rode verkleuring van de huid te zien.
Door de huisarts wordt geconstateerd dat [slachtoffer 1] een kneuswond en een onderhuidse bloeding (hematoom) en een zwelling op de linkeronderarm heeft. Bij [slachtoffer 2] wordt een gebroken jukbeen en gebroken rechterbovenkaak geconstateerd.
Op 4 maart 2010 doen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte. [slachtoffer 1] verklaart dat hij op 3 maart 2010 twee jongens van Marokkaanse afkomst aan zag komen rijden op een scooter op de [adres] te Utrecht, waar aangevers wonen. De bestuurder heeft een pokdalig gezicht, een getinte huidskleur, zwart krullend haar, is ongeveer 1.85 meter lang en ongeveer 20-25 jaar oud. Hij droeg een zwarte jas en een blauwe spijkerbroek. De bijrijder heeft een getinte huidskleur, is ongeveer 20 jaar oud en zijn zwarte haar was rondom opgeschoren. Hij droeg een groene jas en een spijkerbroek. [slachtoffer 1] zag dat beide jongens stopten bij de portiekdeur van de flat waar hij woont. Hij liep naar zijn woning om na ongeveer drie minuten weer terug te komen. Toen hij weer naar buiten wilde gaan, hield de bestuurder van de snorfiets de portiekdeur tegen.
[slachtoffer 1] vraagt vervolgens of er bij hem een steekje los zit. De bestuurder pakt daarop zwarte handschoenen uit de buddyseat van de scooter en trekt deze aan. [slachtoffer 1] ziet dat hij een schroevendraaier in zijn rechterhand vasthoudt en hiermee stekende bewegingen in zijn richting maakt. Ondertussen ziet [slachtoffer 1] zijn zoon, [slachtoffer 2], uit de flat komen. Hij ziet dat zijn zoon wordt tegengehouden door de bijrijder, waarna zij met elkaar in gevecht raken.
[slachtoffer 2] ziet dat een jongen met een schroevendraaier voorwaartse steekbewegingen maakt richting zijn vader. Op het moment dat hij zijn vader wil helpen wordt [slachtoffer 2] door een andere jongen naar achteren geduwd. Bij een tweede poging om naar de belager van zijn vader te lopen voelt [slachtoffer 2] een stekende pijn bij zijn rechteroog. Er ontstaat vervolgens een worsteling met de jongen die hem weggeduwde. Deze jongen slaat [slachtoffer 2] minimaal vier keer in zijn gezicht, terwijl [slachtoffer 2] op de grond ligt. Er staan dan meer jongens om hem heen. [slachtoffer 2] ziet dat de andere jongen met de schroevendraaier nog steeds op zijn vader insteekt.
[slachtoffer 1] voelt dat hij wordt geraakt op zijn linkerarm. Daarna ziet en voelt [slachtoffer 1] dat hij tweemaal met kracht wordt gestoken in zijn linkerschouder. Met gebalde vuist krijgt hij een klap aan de linkerzijde van zijn gezicht. Wanneer [slachtoffer 1] zich omdraait, staat er een derde onbekende jongen achter hem die door [slachtoffer 2] wordt herkend als [medeverdachte 1].
[slachtoffer 2] ziet dat deze [medeverdachte 1] zijn vader [slachtoffer 1] van achteren benadert en hem een klap op het achterhoofd geeft. Terwijl [slachtoffer 1] zich omdraait naar [medeverdachte 1], steekt de andere jongen met de schroevendraaier hem in zijn rug.
[slachtoffer 1] hoort op een gegeven moment zijn zoon hard schreeuwen en ziet dat zijn zoon met zijn beide handen zijn rechteroog bedekt.
[slachtoffer 1] verstrekt een foto aan de politie, gemaakt vanuit zijn appartement na het voorval, waarop hij de jongen met het groene jack herkent als degene die zijn zoon heeft geslagen.
De medeverdachte herkent zichzelf van deze foto als degene die voorop loopt. Hij verklaart dat hij een donkergroen kort jasje heeft gehad, welke drie dagen voor het verhoor bij de politie op 20 mei 2010 is gestolen.
[verbalisant 1] hoorde dat de aangevers een signalement gaven van de bestuurder van de scooter, de jongen die geslagen en gestoken had met een schroevendraaier. Deze jongen had een erg pokdalig gezicht en een grote bos zwarte krullen. [verbalisant 1] herkende hierin de verdachte [verdachte].
De bewoonster van [adres] te Utrecht, [getuige 1], is getuige van de vechtpartij. Zij ziet dat de persoon die bij haar bekend is als [verdachte], begint te vechten met een bewoner van de [adres], bij haar bekend als [naam]. De persoon bij [getuige 1] bekend als [naam], schopt en slaat richting de zoon. Hij slaat met de rechtervuist in het gezicht van deze zoon.
Verdachte [verdachte] heeft ter zitting van 1 oktober 2010 verklaard dat hij ook [verdachte] wordt genoemd en dat hij op 3 maart 2010 op de [adres] te Utrecht is geweest en dat hij daar heeft gevochten met een man .
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte met een schroevendraaier heeft gestoken in de richting van [slachtoffer 1] en deze ook heeft geraakt op zijn arm en schouder. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] die onderzoek heeft verricht aan de jas van [slachtoffer 1]. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat op de linkermouw van de jas een drukpunt zat met een kras ernaast. Dit drukpunt komt overeen met de verwonding die [slachtoffer 1] op zijn linkeronderarm heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft nog verklaard dat hij de dag na het incident merkte dat hij ook in zijn buik was gestoken. Nader onderzoek aan de jas leerde [verbalisant 3] dat er aan de voorzijde van de jas, rond de buikstreek ook een beschadiging zat.
Ook de beide aangiften spreken van steken met een schroevendraaier door de bestuurder van de scooter en in deze scooter is direct na het incident ook een schroevendraaier aangetroffen. Uit het voorgaande volgt dat het verdachte is geweest die met een schroevendraaier heeft gestoken naar en tegen [slachtoffer 1].
Uit vorenstaande blijkt tevens dat de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] op dezelfde tijd en plaats heeft plaatsgevonden als de geweldpleging tegen [slachtoffer 2], te weten de [adres] te Utrecht op 3 maart 2010. Het geweld werd gepleegd op de openbare weg en was daardoor voor een ieder waarneembaar. Verdachte heeft de schroevendraaier uit de buddyseat van de scooter gepakt en de medeverdachte was daarbij aanwezig en heeft zich niet gedistantieerd. Integendeel, deze medeverdachte heeft zelfs een wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld door [slachtoffer 2] met geweld ervan te weerhouden dat hij zijn vader, [slachtoffer 1], te hulp kon schieten. Daarmee heeft de medeverdachte er aan bijgedragen dat verdachte zijn gewelddadige handelingen jegens [slachtoffer 1] kon voortzetten. Dit geldt omgekeerd ook voor verdachte ten aanzien van het geweld gericht tegen [slachtoffer 2]. Doordat verdachte [slachtoffer 1] actief bleef belagen, voorkwam hij dat [slachtoffer 1] zijn zoon te hulp kon schieten toen hij door de medeverdachten werd belaagd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee tevens een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging tegen [slachtoffer 2].
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] die hetgeen enig letsel bij [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad, alsmede openlijk geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 2].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op 3 maart 2010 te Utrecht met anderen op de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- met een schroevendraaier, met kracht tegen een schouder en arm van die [slachtoffer 1]
heeft gestoken en
- het slaan en stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, met
een schroevendraaier, met kracht tegen een schouder en arm van die [slachtoffer 1] heeft
gestoken, welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (zwelling en
hematoom op een arm) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2. op 3 maart 2010 te Utrecht, met een ander op de openbare weg, de
[adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2],
welk geweld bestond uit het het slaan en stompen tegen het hoofd en het lichaam
van die [slachtoffer 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie buiten proportie is. De medeverdachte is inmiddels veroordeeld tot een veel lagere straf dan thans wordt gevorderd ter zake van hetzelfde feitencomplex.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen meerdere personen. Dit vond plaats in een woonwijk aan de openbare weg te Utrecht.
Verdachte heeft deel uit gemaakt van een groep die gewelddadige handelingen heeft verricht tegen twee personen. Daarbij heeft verdachte zeer gewelddadig en volstrekt disproportioneel gehandeld. Hij heeft met een schroevendraaier ingestoken op het slachtoffer die daarbij letsel aan zijn linkeronderarm heeft opgelopen en pijn heeft ondervonden.
Openlijk geweld heeft niet alleen veel impact op de slachtoffers, maar heeft ook een grote invloed op de omstanders en buurtbewoners die met dergelijk geweld worden geconfronteerd. Ook in het onderhavige geval waren er diverse getuigen aanwezig. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De toepasselijkheid van artikel 63 Wetboek van Strafrecht maakt dit niet anders, nu het feit waarvoor verdachte na het plegen van dit feit is veroordeeld een in verhouding tot het onderhavige feit wezenlijk lichter karakter had. Bij de straftoemeting inzake het onderhavige feit dient naar het oordeel van de rechtbank de veroordeling voor dit eerdere feit dan ook slechts een zeer marginale rol te spelen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder ook acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vanaf 2008 meerdere malen is veroordeeld, onder meer ter zake van vermogensdelicten al dan niet met geweld gepleegd. De laatste veroordeling dateert van 4 mei 2010 ter zake van een diefstal met geweld. Verdachte is toen veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hoewel deze veroordeling is gelegen na het plegen van het onderhavige feit heeft het feit welke tot deze veroordeling hebben geleid zich voor de onderhavige veroordeling voorgedaan. Dit laatste gegeven, alsook de onderhavige veroordeling, mede in aanmerking nemend maakt dat er ten aanzien van verdachte sprake is van een in ernst en aantal voortdurend opklimmende reeks strafbare feiten. De rechtbank concludeert hieruit dat de eerdere interventies van politie en justitie kennelijk onvoldoende zijn geweest om verdachte er van te weerhouden strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland d.d. 28 september 2010 waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde onder meer dat verdachte zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
De getuige-deskundige, mevrouw Balfoort, reclasseringswerker, heeft ter zitting verklaard dat de totstandkoming van een persoonlijkheidsonderzoek een vereiste is van de reclassering om te kunnen beoordelen op welke wijze verdachte het meest geholpen zou kunnen worden. Verdachte heeft ter zitting echter aangegeven dat hij niet aan een dergelijk onderzoek zal meewerken. Ook overigens heeft verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze aangegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Integendeel, hij legt de schuld daarvoor eenzijdig bij de aangevers.
Gelet op de weigering van verdachte om aan het noodzakelijk geachte persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, en zijn verdere houding en opstelling, acht de rechtbank het opleggen van een deels voorwaardelijke straf al dan niet in combinatie met het opleggen van bijzondere voorwaarden niet zinvol of gewenst.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 4 weken jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 24 juli 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen hem meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van TIEN (10) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 juli 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/602657-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten jeugddetentie voor de duur van vier (4) weken;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 oktober 2010.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.