Op 4 maart 2010 doen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte. [slachtoffer 1] verklaart dat hij op 3 maart 2010 twee jongens van Marokkaanse afkomst aan zag komen rijden op een scooter op de [adres] te Utrecht, waar aangevers wonen. De bestuurder heeft een pokdalig gezicht, een getinte huidskleur, zwart krullend haar, is ongeveer 1.85 meter lang en ongeveer 20-25 jaar oud. Hij droeg een zwarte jas en een blauwe spijkerbroek. De bijrijder heeft een getinte huidskleur, is ongeveer 20 jaar oud en zijn zwarte haar was rondom opgeschoren. Hij droeg een groene jas en een spijkerbroek. [slachtoffer 1] zag dat beide jongens stopten bij de portiekdeur van de flat waar hij woont. Hij liep naar zijn woning om na ongeveer drie minuten weer terug te komen. Toen hij weer naar buiten wilde gaan, hield de bestuurder van de snorfiets de portiekdeur tegen.
[slachtoffer 1] vraagt vervolgens of er bij hem een steekje los zit. De bestuurder pakt daarop zwarte handschoenen uit de buddyseat van de scooter en trekt deze aan. [slachtoffer 1] ziet dat hij een schroevendraaier in zijn rechterhand vasthoudt en hiermee stekende bewegingen in zijn richting maakt. Ondertussen ziet [slachtoffer 1] zijn zoon, [slachtoffer 2], uit de flat komen. Hij ziet dat zijn zoon wordt tegengehouden door de bijrijder, waarna zij met elkaar in gevecht raken.
[slachtoffer 2] ziet dat een jongen met een schroevendraaier voorwaartse steekbewegingen maakt richting zijn vader. Op het moment dat hij zijn vader wil helpen wordt [slachtoffer 2] door een andere jongen naar achteren geduwd. Bij een tweede poging om naar de belager van zijn vader te lopen voelt [slachtoffer 2] een stekende pijn bij zijn rechteroog. Er ontstaat vervolgens een worsteling met de jongen die hem weggeduwde. Deze jongen slaat [slachtoffer 2] minimaal vier keer in zijn gezicht, terwijl [slachtoffer 2] op de grond ligt. Er staan dan meer jongens om hem heen. [slachtoffer 2] ziet dat de andere jongen met de schroevendraaier nog steeds op zijn vader insteekt.
[slachtoffer 1] voelt dat hij wordt geraakt op zijn linkerarm. Daarna ziet en voelt [slachtoffer 1] dat hij tweemaal met kracht wordt gestoken in zijn linkerschouder. Met gebalde vuist krijgt hij een klap aan de linkerzijde van zijn gezicht. Wanneer [slachtoffer 1] zich omdraait, staat er een derde onbekende jongen achter hem die door [slachtoffer 2] wordt herkend als [medeverdachte 1].
[slachtoffer 2] ziet dat deze [medeverdachte 1] zijn vader [slachtoffer 1] van achteren benadert en hem een klap op het achterhoofd geeft. Terwijl [slachtoffer 1] zich omdraait naar [medeverdachte 1], steekt de andere jongen met de schroevendraaier hem in zijn rug.
[slachtoffer 1] hoort op een gegeven moment zijn zoon hard schreeuwen en ziet dat zijn zoon met zijn beide handen zijn rechteroog bedekt.
[slachtoffer 1] verstrekt een foto aan de politie, gemaakt vanuit zijn appartement na het voorval, waarop hij de jongen met het groene jack herkent als degene die zijn zoon heeft geslagen.
De medeverdachte herkent zichzelf van deze foto als degene die voorop loopt. Hij verklaart dat hij een donkergroen kort jasje heeft gehad, welke drie dagen voor het verhoor bij de politie op 20 mei 2010 is gestolen.
[verbalisant 1] hoorde dat de aangevers een signalement gaven van de bestuurder van de scooter, de jongen die geslagen en gestoken had met een schroevendraaier. Deze jongen had een erg pokdalig gezicht en een grote bos zwarte krullen. [verbalisant 1] herkende hierin de verdachte [verdachte].
De bewoonster van [adres] te Utrecht, [getuige 1], is getuige van de vechtpartij. Zij ziet dat de persoon die bij haar bekend is als [verdachte], begint te vechten met een bewoner van de [adres], bij haar bekend als [naam]. De persoon bij [getuige 1] bekend als [naam], schopt en slaat richting de zoon. Hij slaat met de rechtervuist in het gezicht van deze zoon.