parketnummer: 16/710526-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2010
[verdachte]
geboren op [1969] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië)
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen in de periode van 5 tot en met 7 februari 2008 [slachtoffer] heeft gegijzeld en gegijzeld heeft gehouden teneinde van de zigeunergemeenschap in [woonplaats] en/of de vader van [slachtoffer] een groot geldbedrag te verkrijgen, gedurende welke gijzeling [slachtoffer] is mishandeld en bedreigd.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van die [slachtoffer] in genoemde periode.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Zij baseert zich daarbij onder meer op het volgende.
- de verklaring van verdachte dat hij na de ontvoering heeft gebeld met de zigeunergemeenschap uit [woonplaats]
- de inhoud van deze gesprekken zoals blijkt uit de verklaringen van de zigeuners uit [woonplaats];
- de gegevens van de telefoon van verdachte (nummer [nummer]). Uit de printgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat dit op de avond van de ontvoering van [slachtoffer] vanuit de richting van het vakantiepark in [woonplaats] reist naar [woonplaats] en kort voor de ontvoering ook in [woonplaats] is. Vervolgens reist het nummer weer terug naar het zuiden. In de nacht van 5 op 6 februari 2008 bevindt de telefoon met het nummer van verdachte zich in [woonplaats].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte niet verwijtbaar bij het tenlastegelegde is betrokken. Verdachte is daartoe gedwongen door ene [X], een Albanees, die verdachte eerder heeft ontvoerd. Dat verdachte eerder zelf is ontvoerd blijkt uit verklaringen van getuigen en uit de processtukken uit Rotterdam.
De reden dat verdachte bij de onderhavige ontvoering is betrokken door deze [X] is gelegen in het feit dat verdachte hem geld schuldig was.
Na zijn aanhouding heeft verdachte een verklaring afgelegd waarin hij aangeeft dat zijn vriendin [naam] kan bevestigen dat verdachte onder dwang van deze [X] heeft gehandeld. Helaas is [naam] onvindbaar gebleken en zij is dan ook niet gehoord.
Verdachte is niet zelf bij de ontvoering van [slachtoffer] aanwezig geweest. Hij is pas na de ontsnapping van [slachtoffer] aan zijn ontvoerders bij de zaak betrokken.
Het slachtoffer heeft niet verklaard dat hij verdachte gedurende zijn vrijheidsberoving heeft gezien en ook de door hem gegeven signalementen van de mannen die wel bij zijn ontvoering betrokken waren, duiden niet op verdachte.
Verdachte stelt dat hij zijn telefoon moest afgeven. Dit wordt ondersteund door de contactgegevens van zijn telefoon met [naam]. In de periode van 18 januari 2008 tot en met 4 februari is er veelvuldig contact geweest tussen hen, maar vanaf de dag van de ontvoering is er geen enkel contact meer tussen hen. Ook is gebleken dat verdachte nagenoeg geen contact heeft met het nummer van de medeverdachte [medeverdachte]. Pas op het moment van de ontvoering is er veelvuldig contact tussen de telefoon van verdachte en [medeverdachte].
De verdediging stelt dat uit de mastgegevens blijkt dat het telefoontoestel van verdachte zich verwijdert van de plaats van de ontvoering, [woonplaats], voordat de ontvoering heeft plaatsgevonden. De verdediging wijst in dit verband op het kaartje van aangestraalde paallocaties waarop tevens is te zien dat het nummer van verdachte niet de palen aanstraalt in de omgeving van het vakantiepark, doch enkel in de buurt van Tilburg. Niet kan dus worden vastgesteld dat verdachte nauw en intensief bij de ontvoering betrokken is geweest.
Verdachte heeft een telefoongesprek gevoerd met de familie van het slachtoffer, hij heeft dit echter onder dwang gedaan. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Daarbij komt dat verdachte zich kenbaar heeft gemaakt met zijn eigen naam. Wanneer verdachte daadwerkelijk bij de ontvoering betrokken zou zijn geweest, dan is het niet logisch dat hij dan vertelt wie hij is.
Verdachte heeft verklaard dat hij de dagen voor de ontvoering van [slachtoffer] op het vakantiepark [naam] heeft verbleven. Het is dan ook logisch dat zijn DNA in het betreffende vakantiehuisje is aangetroffen. Vanaf de dag van de ontvoering is verdachte echter niet in het huisje geweest. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4]. De door hen opgegeven signalementen van de aanwezige manspersonen in het betreffende huisje komen niet met verdachte overeen. Ook is hij niet herkend van foto’s die zijn getoond. De verklaring van de getuige [getuige 5] kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij verdachte in een voorbijrijdende auto heeft herkend als bestuurder. Hij herkende hem aan zijn gezicht, haardracht en vrij lange bakkebaarden. Daartegenover staat dat de getuige [getuige 4] heeft verklaard een zigeuner te hebben getroffen met eveneens lange bakkebaarden. Zij heeft verdachte niet herkend. De mogelijkheid is dan ook aanwezig dat een andere persoon met lange bakkebaarden op het vakantiepark aanwezig was en dat deze persoon met verdachte wordt verward.
De verdediging is op grond van het vorenstaande primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het door verdachte geschetste scenario dat hij onder dwang bij de ontvoering betrokken is geraakt. Dit scenario kan niet worden uitgesloten. De verdediging wijst in dit verband op een beslissing van de Rechtbank Utrecht van 13 augustus 2010 LJN: BN6270, waarin de verdachte werd vrijgesproken omdat naar het oordeel van de rechtbank alternatieve scenario’s niet uit te sluiten zijn en deze de rechtbank ook niet onaannemelijk voorkomen. Verdachte dient om die reden ook te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Het enkel plegen van een telefoongesprek na de ontvoering van [slachtoffer] kan niet worden aangemerkt als medeplegen van de gijzeling in de zin van artikel 282a Sr. Verdachte heeft met het plegen van dit telefoontje geen wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het delict.
Ook kan niet gesproken worden van een in dit verband nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
A. Door de rechtbank gebezigde wettige bewijsmiddelen
De rechtbank heeft zijn beoordeling van hetgeen zich feitelijk omtrent de onderhavige zaak heeft voorgedaan gebaseerd op de navolgende wettige bewijsmiddelen.
Op 5 februari 2008 tussen 21.00 uur en 21.30 uur wordt het slachtoffer [slachtoffer] door twee van zijn neven, [A] en [B], bij zijn ouderlijke woning aan de [adres] te [woonplaats] afgezet. Beide neven hebben daarbij bemerkt dat zij op dat moment op de [adres] werden gevolgd of geobserveerd door een nieuwe zwarte of blauwe BMW station met daarin twee of drie personen. Nadat [slachtoffer] korte tijd in zijn woning is geweest, is hij naar zijn auto gelopen, die onder carport geparkeerd stond. Hij ziet daar dan drie mannen op zich af komen lopen, twee van hen hadden een pistool in handen. Eén van de mannen droeg een petje en de andere twee droegen iets van een (bivak)muts. Ook droegen ze alle drie iets voor hun mond. Toen de mannen bij [slachtoffer] kwamen werd hij geslagen. Eén van de mannen sloeg met de hand waarin hij zijn pistool vasthield op het hoofd en gezicht van [slachtoffer]. [slachtoffer] werd vervolgens door de mannen meegenomen naar een zwarte Citroën. Hij werd in die auto gelegd op de vloer tussen de voor- en de achterbank. Ook in de auto werd [slachtoffer] geslagen. Hij kreeg een doek of een trui over zijn hoofd en er werd geprobeerd om zijn handen vast te binden .
[C], de moeder van [slachtoffer] heeft waargenomen dat [slachtoffer] die avond omstreeks 21.30 uur vanuit de woning aan de [adres] naar zijn auto liep, die onder de carport stond geparkeerd. Ongeveer twee minuten later hoorde zij tweemaal een schreeuw. Zij is toen naar buiten gegaan en zag dat het bestuurdersportier van de auto van [slachtoffer] openstond en dat de sleutels in het contact zaten. Van [slachtoffer] was geen spoor te bekennen .
Vervolgens is de politie gealarmeerd, die zich ter plaatse heeft vervoegd en een onderzoek heeft ingesteld. Vlakbij de carport zijn twee op bivakmutsen gelijkende stoffen voorwerpen aangetroffen. Verder is op de plaats delict in [woonplaats] op het dak van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] een deel van een loop van een (nep)vuurwapen aangetroffen. Op de binnenzijde van deze loop is DNA-materiaal veiliggesteld. Van dit DNA-materiaal is een onvolledig DNA-profiel betrokken dat matcht met het DNA-profiel van mede-verdachte [medeverdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel is kleiner dan één op de één miljard. Een stukje verderop lag midden op de weg een voorwerp gelijkend op het magazijn van een vuurwapen. Verder lagen er andere onderdelen van een (nep)vuurwapen waaronder een slede en een veer.
Op de bovenkant van de gevonden slede is bloed aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat het gaat om het bloed van [slachtoffer].
Nadat [slachtoffer] is meegenomen heeft de auto ongeveer dertig minuten gereden, waarna werd gestopt. Hierna reed men opnieuw een minuut of twintig en werd er gestopt op een parkeerplaats . Op die parkeerplaats is [slachtoffer] verschillende malen geslagen en wel zodanig dat hij dreigde het bewustzijn te verliezen. Vervolgens moest [slachtoffer] overstappen in een zwarte Volkswagen Golf waarna ongeveer een half uur werd gereden tot ze bij een huis kwamen.
Dat huis had een parketvloer, en twee vaste trappen naar de zonder. In dat huis hoorde [slachtoffer] onder meer stemmen van kleine kinderen. Ook hoorde hij kinderen op straat spelen, waaruit [slachtoffer] de conclusie heeft getrokken dat het huis in een woonwijk ligt. In deze woning werden de voeten van [slachtoffer] aan elkaar gebonden, zijn handen aan elkaar gebonden en werd hij met zijn handen aan het bed vastgetaped. De ontvoerders bedreigden [slachtoffer] met het afsnijden van zijn vinger. Ook dreigden zij hem te vermoorden met een kettingzaag. Terwijl [slachtoffer] op het bed was vastgebonden vroegen de mannen om geld en om het telefoonnummer van de vader van [slachtoffer]. Omdat [slachtoffer] dit niet wist heeft hij eerst het telefoonnummer gegeven van een neef [Z]. Deze werd gebeld maar nam niet op.
Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn ontvoerders het telefoonnummer gegeven van [M], het nichtje van de ex-vriendin van zijn broer [Y]. De ontvoerders hebben [M] op het opgegeven nummer gebeld waarna kortdurend telefonisch contact tussen [slachtoffer] en [M] tot stand is gekomen. [M] is hier later over verhoord en zij bevestigt dat zij die nacht twee maal is gebeld door [slachtoffer] met een haar onbekend nummer. Uit onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van [M] is gebleken dat de betreffende telefooncontacten hebben plaatsgevonden op 6 februari 2008 om 2.10 uur. Er blijkt te zijn gebeld vanuit [woonplaats] met het telefoonnummer [nummer].
[D] heeft verklaard dat haar ex-vriend [W] haar heeft verteld dat hij met anderen betrokken is geweest bij de ontvoering van een man in februari 2008 en dat hij deze man in de zolderkamer van de woning van zijn moeder in [woonplaats] in elkaar heeft geslagen. Zij verklaart verder dat [W] haar de betreffende zolderkamer heeft laten zien en dat zij daar op die kamer tape en touw, alsook een paar bloeddruppels heeft zien liggen. Uit verder onderzoek is gebleken dat [W] inderdaad een moeder heeft die ten tijde van de ontvoering in [woonplaats] woonde in een rijtjeshuis met een eerste verdieping en een zolderruimte Op het adres van de moeder van [W] stonden toen ook kleine kinderen ingeschreven, hetgeen overeenkomt met hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard omtrent de aanwerzigheid van kinderen op de plaats waar hij als eerste werd vastgehouden. [W] is een neef van verdachte.
Uit telecommunicatiegegevens blijkt dat op 5 februari 2008 diverse malen contact is geweest tussen het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan [W] ([nummer]) en het telefoonnummer [nummer], zijnde een telefoonnummer dat zoals hierna blijkt bij verdachte in gebruik was . Ook zijn deze beide nummers op 5 februari 2008 tussen 22.00 en 22.30 in elkaars directe nabijheid op het traject waarop [slachtoffer] na de ontvoering vervoerd is.
[slachtoffer] heeft in deze woning gehoord dat de ontvoerders gebruik maakten van onder meer de Joegoslavische taal. Op een gegeven moment heeft hij een van de ontvoerders horen zeggen: “Kom we gaan naar mijn huis. Daar gaat niemand je slaan. De eigenaar is nogal agressief”.[slachtoffer] is na verloop van tijd opnieuw in de VW-Golf vervoerd. Hij kreeg weer een doek over zijn hoofd en is overgebracht naar een ander huis. Dit betrof een vakantiewoning in het vakantiepark [naam] in [woonplaats], in de buurt van de plaats [woonplaats]. Hier heeft [slachtoffer] een nacht vastgebonden doorgebracht. In de woning waren enkele mannen aanwezig en naar [slachtoffer] vermoedt ook een vrouw. De mannen spraken Nederlands met een Joegoslavisch accent. In de vroege ochtend van 7 februari 2008 is [slachtoffer] erin geslaagd met een door hem gevonden schaar de tape van zijn handen los te snijden. Toen hij de tape van zijn ogen had verwijderd zag hij dat er twee mensen, een man en naar hij vermoedt een vrouw, in dezelfde kamer lagen te slapen. Vervolgens is hij uit de vakantiewoning ontsnapt, waarna een bestuurder van een auto hem zeer angstig, huilend en met gescheurde kleding heeft aangetroffen. Aan de enkel van [slachtoffer] zat iets wits, wat volgens deze bestuurder [E] leek op een tie-rip. Vervolgens wordt de politie gewaarschuwd.
De [E] voornoemd logeerde zelf ook op het park. Hij heeft verklaard dat hij bij vakantiehuisje nummer 38 op 7 februari 208 twee auto’s heeft zien staan, een donkerkleurige Citroën ZX en Volkswagen Golf. Een medewerker van het park, [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de bewoners van vakantiehuisje 38 gebruik maakten van een blauw/paarse BMW type 3.
Navraag bij het vakantiepark leverde op dat dit vakantiehuisje voor de periode 1 februari 2008 tot 8 februari 2008 is gehuurd voor vijf personen door een vrouw, genaamd [naam], van Roemeense nationaliteit. Zij heeft daarbij als telefoonnummer opgegeven [nummer]. Dit is hetzelfde telefoonnummer waarmee op de eerste nacht van de ontvoering vanuit [woonplaats] gebeld is naar [M]. [naam] is de vriendin van verdachte, zoals hij ter zitting heeft bevestigd. Verdachte heeft ter zitting tevens verklaard dat dit nummer [nummer] van hem kan zijn geweest.
De receptioniste van het vakantiepark [getuige 4] heeft verklaard dat tot het gezelschap van vakantiehuisje 38 twee mannen en twee vrouwen behoorden. De vrouwen kwamen haar voor als zigeunervrouwen. Deze vrouwen hebben zich op 6 februari 2006 tot de receptie gewend om te informeren naar de mogelijkheid de huurperiode van vakantiewoning 38 te verlengen. De volgende dag 7 februari 2008 omstreeks 12.00 uur hebben de vrouwen een loper geleend bij de receptie, omdat zij zich naar zij vertelden hadden buitengesloten. Toen een van deze vrouwen de volgende dag de loper terug kwam brengen stond er een politieagent bij de receptie. Bij het zien van de politieagent schrok de vrouw en draaide zij zich om. De betreffende politieagent [verbalisant] heeft over hetzelfde voorval verklaard. Hij beschrijft een kleine vrouw, zigeunertype, half lang donker haar tot op de schouders, licht getint. De vrouw stapte in een donkere Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] en reed snel weg. Deze Volkswagen Golf blijkt op naam te staan van medeverdachte [medeverdachte 2]. Als de receptioniste [getuige 4] een foto wordt getoond van medeverdachte [medeverdachte 2] herkent zij deze medeverdachte vrijwel zeker als de vrouw die met de andere vrouw de loper kwam lenen. . [medeverdachte 2] is de vriendin van [F], een neef van verdachte.
Vakantiewoning 38 is door de politie onderzocht. In deze woning zijn vingerafdrukken aangetroffen van verdachte (badkamerdeur) en van drie van diens neven: [F] (linkerwijsvinger in toilet), [W] (op een fles frisdrank en twee borden) en [G] (slaapkamerdeur). Daarnaast is in de vakantiewoning DNA aangetroffen van verdachte (peuk) en van [G] (peuk). [G] is tevens de zwager van [F].
Op 7 februari 2010 ging verbalisant [getuige 5] naar het vakantiepark ter ondersteuning van de doorzoeking in huisje nummer 38 in verband met een mogelijke ontvoering. Hij reed in een opvallende politieauto over de Tongerloseweg. Gezien de plattegrond in het dossier, ligt deze weg op korte afstand van het bewuste vakantiepark . [getuige 5] verklaart dat hem een auto tegemoet kwam met daarin enkel een bestuurder. Bij het voorbij rijden wendde de bestuurder van deze auto zijn gezicht een beetje af naar rechts, zodat [getuige 5] hem alleen en profile kon zien. Desondanks herkende [getuige 5] de bestuurder als de hem ambtshalve bekende [verdachte], geboren [1969], zijnde verdachte .
Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van [slachtoffer] (p. 138 0-verbaal) en de medische verklaring (p. 16 A-verbaal) blijkt dat [slachtoffer] op diverse plaatsen op zijn lichaam letsel heeft opgelopen, dat past bij de door hem beschreven mishandelingen.
Kort na de ontsnapping van [slachtoffer], op 8 en 9 februari 2008 heeft een man meerdere keren telefonisch contact opgenomen met de Romagemeenschap in [woonplaats]. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij deze man is geweest. Ook getuigen hebben verdachte als de beller genoemd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het inderdaad verdachte is geweest die deze telefoongesprekken heeft gevoerd.
Verdachte heeft onder meer gesproken met [H], de vader van [slachtoffer]. De telefoon werd op de speaker gezet, zodat een groot aantal zigeuners uit [woonplaats] getuige was geweest van de gesprekken. In deze gesprekken heeft verdachte gezegd dat hij [slachtoffer] zelf had ontvoerd en heeft hij bijzonderheden over de ontvoering van [slachtoffer] gemeld. Hij heeft getracht de zigeunergemeenschap in [woonplaats] te bewegen tot het inzamelen van een groot geldbedrag, omdat er anders iemand uit de gemeenschap zou worden vermoord. De Roma kregen 48 uur de tijd om het geld bij elkaar te krijgen. Dit zou verband houden met een schuld van € 260.000,-- aan Albanezen. Verschillende leden van deze gemeenschap hebben dit als bedreigend ervaren en hebben hier aangifte van gedaan. Diverse van hen hebben ook verklaard dat zij niet geloofden dat de ontvoering het werk was van Albanezen en dat zij vermoedden dat verdachte het gesprek voerde om zelf geld te krijgen om zijn schulden te voldoen .
De rechtbank heeft bij vonnis van heden medeverdachte [medeverdachte] veroordeeld voor diens aandeel in de ontvoering van [slachtoffer], eruit bestaande dat verdachte [medeverdachte] heeft deelgenomen aan de gewelddadige ontvoering van het slachtoffer [slachtoffer] te [woonplaats] en diens overbrenging naar een woning in [woonplaats] en/of [woonplaats].
Uit historische gegevens is gebleken dat het telefoonnummer [nummer], het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte], op 24 januari 2008 en 3 februari 2008 beperkt contact heeft gehad met het telefoonnummer [nummer]. Op 5 februari 2008, de dag van de ontvoering van [slachtoffer], is er daarentegen intensief contact geweest tussen deze twee telefoonnummers.
Het telefoonnummer [nummer] is door de echtgenote van verdachte [verdachte], [G], eerder aan de politie opgegeven als zijnde het telefoonnummer van haar man [verdachte], zijnde verdachte . Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij dat nummer ook als zijn nummer heeft opgegeven aan een autobedrijf in [woonplaats] eind januari 2008.
Uit een routekaart van aangestraalde paallocaties door telefoonnummer [nummer] op 5 februari 2008 blijkt dat dit tussen 20.48 uur en 21.00 uur locaties in [woonplaats] heeft aangestraald. Na 21.00 uur zijn palen aangestraald langs de A27 richting Breda. Via Tilburg en Hilvarenbeek is dit telefoonnummer om 23.56 uur in [woonplaats] aangekomen.
B. Tussenconclusie betreffende de bewijsmiddelen
Zakelijk weergegeven concludeert de rechtbank uit voorgaande wettige bewijsmiddelen dat:
- [slachtoffer] op 5 februari 2008 door meerdere gewapende mannen bij een woning in [woonplaats] is ontvoerd, waarbij hij is geslagen, bedreigd en vastgebonden. Daarna is [slachtoffer] per auto naar een woning en een vakantiewoning overgebracht, op welke plaatsen hij ook is vastgehouden. In de erste woning is hem om geld gevraagd.
- een telefoon met daarin een simkaart met het (eerder) bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [nummer] op de dag en rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] in de nabijheid is geweest van de plaats delict in [woonplaats], vanaf welke locatie [slachtoffer] is ontvoerd.
- Met hetzelfde nummer [nummer] op die bewuste avond veelvuldig telefonisch contact is geweest met de medeverdachte [medeverdachte], welke [medeverdachte] bij vonnis van heden is veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de ontvoering van [slachtoffer].
- Met hetzelfde nummer [nummer] is op die bewuste avond meermalen telefonisch contact geweest met een telefoonnummer dat toebehoort aan [W]. [W] is een neef van verdachte.
- Uit de historische gegevens betreffende het nummer [nummer] blijkt dat de telefoon waarin zich de SIM-kaart met dit nummer bevond op 5 februari 2008 vrijwel gelijktijdig met het ontvoerde slachtoffer richting het zuiden van nederland is gereden, en meer in het bijzonder naar [woonplaats].
- [slachtoffer] vervolgens is vastgehouden in de woning van de moeder van [W] te [woonplaats]
- [slachtoffer] vervolgens op 6 en/of 7 februari 2008 naar een vakantiewoning met nummer 38 op het vakantiepark [naam] te [woonplaats] is gebracht en daar 1 nacht is vastgehouden.
- Deze vakantiewoning door de vriendin van verdachte voor de periode 1 tot en met 8 februari 2008 was gehuurd. In de woning zijn DNA-materiaal en/of vingerafdrukken van verdachte en van meerdere familieleden van hem, waaronder [W] aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat hij in dat huisje heeft verbleven.
- Met het telefoonnummer dat bij de huur van deze vakantiewoning is opgegeven ([nummer]) kort na de ontvoering vanuit [woonplaats] is gebeld naar het door [slachtoffer] aan de ontvoerders gegeven nummer van [M].
- Verdachte op 7 februari 2008 zeer nabij het vakantiepark [naam] is gezien door een politieambtenaar
- Verdachte na de ontsnapping van [slachtoffer] meerdere malen met [slachtoffer]’s vader heeft gebeld en daarbij onder meer gezegd dat hij [slachtoffer] zelf had ontvoerd. Verdachte heeft daarbij ook als daderwetenschap aan te merken bijzonderheden over de ontvoering van [slachtoffer] gemeld. Hij heeft daarbij gezegd dat ze zijn vinger eraf zouden snijden en dat ze hem zouden vermoorden. Verdachte heeft daarbij tevens meegedeeld dat er € 260.000,00 betaald moest worden door de zigeunergemeenschap in [woonplaats], omdat er anders iemand uit die gemeenschap zou worden vermoord.
C. De beoordeling door de rechtbank van de door verdachte gevoerde verweren
Verdachte en/of zijn raadsman, hebben betreffende de hiervoor zakelijk weergeven conclusies bij de politie en/of ter terechtzitting nadere verklaringen afgelegd respectievelijk verweren gevoerd. Deze komen er kort samengevat op neer, dat verdachte niet bij de ontvoering zelf betrokken is geweest en dat het in de vakantiewoning aangetroffen DNA-materiaal niet impliceert dat verdachte ook ten tijde van het verblijf van [slachtoffer] in die woning aanwezig is geweest. Verdachte had namelijk enige dagen daarvoor met zijn vriendin in die vakantiewoning verbleven. Verder stelt verdachte dat hij onder dwang van een zekere [X] de telefoongesprekken met de familie van [slachtoffer] heeft gevoerd. Deze [X] zou eerder ook verdachte hebben ontvoerd. Deze [X] zou op 5 februari 2008 verdachte ook hebben gedwongen zijn mobiele telefoons af te geven, zodat uit de telecommunicatiegegevens betreffende deze telefoons geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de verblijfplaatsen van verdachte zelf. De rechtbank overweegt ter zake van deze verweren het navolgende.
Ten aanzien van zijn verblijf in de vakantiewoning stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft verklaard dat hij enige dagen voorafgaande aan 6 en 7 februari 2008 in de betreffende vakantiewoning heeft verbleven. Verdachtes vriendin zou deze woning tot 8 februari 2008 hebben gehuurd. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van werknemers van het vakantiepark waarop de vakantiewoning was gelegen. Verdachte stelt echter in weerwil van de nog lopende huurperiode dat hij al voor de aankomst van [slachtoffer] op 6 en/of 7 februari 2008 uit deze vakantiewoning zou zijn vertrokken. De rechtbank stelt vast dat verdachte deze laatste stelling op geen enkele wijze, bijvoorbeeld door getuigenverklaringen van de andere bewoners van de vakantiewoning, heeft onderbouwd. Evenmin heeft hij enige informatie verstrekt waaruit zou kunnen worden afgeleid waar verdachte dan wel zou hebben verbleven. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij na zijn vertrek uit de vakantiewoning niet meer naar die woning is teruggekeerd. Deze verklaring valt echter moelijk te rijmen met het feit dat verdachte op 7 februari 2008 door verbalisant van [verbalisant] is herkend terwijl hij in de directe nabijheid van het vakantiepark was.
Om deze redenen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij ten tijde van het verblijf aldaar van [slachtoffer] niet in de vakantiewoning verbleef niet alleen onvoldoende aannemelijk geworden, maar ook ongeloofwaardig.
De rechtbank constateert voorts dat verdachtes verdere verweer neerkomt op een scenario dat hij door [X] zou zijn gedwongen om eerst zijn telefoons af te geven en vervolgens gedwongen zou zijn om (mede daarmee) enige dagen later de familie van [slachtoffer] te bellen. De rechtbank merkt op dat indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van bewijsmiddelen waaruit blijkt van vergaande betrokkenheid van de verdachte bij hem telastegelegde feiten, het enkele door de verdachte opperen van een of meerdere alternatieve scenario’s niet aan bewezenverklaring in de weg behoeft te staan. Naar het oordeel van de rechtbank zal in dergelijke situaties de verdachte niet kunnen volstaan met het enkele poneren van een mogelijk alternatief scenario, maar zal hij ook naar vermogen feiten en omstandigheden dienen aan te dragen, welke dit scenario in ieder geval tot op zekere hoogte kunnen onderbouwen danwel aannemelijk maken
In dit licht stelt de rechtbank allereerst vast dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat, dat de door verdachte genoemde [X] enige betrokkenheid heeft gehad bij de ontvoering van [slachtoffer] en bij de daarmee verband houdende (poging tot) afpersing. Dit klemt te meer nu er betreffende deze zaak uitvoerig gerechercheerd is en er vele getuigen zijn gehoord. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de politie onder meer door onderzoek in diverse politieinformatiesystemen onderzoek heeft gedaan naar door door verdachte genoemde [X]. Dat onderzoek heeft geen enkele informatie omtrent een dergelijke persoon opgeleverd.
Het enige aanknopingspunt betreffende de door verdachte genoemde [X] is te vinden in een ruim 2 maanden voor de onderhavige ontvoering afgeluisterd telefoongesprek. Aan dit gesprek neemt een zich [X] (fon.) noemende persoon deel. Dat telefoongesprek zou gaan over de ontvoering van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit enkele, ruim twee maanden voor de onderhavige ontvoering gevoerde, telefoongesprek echter nog niet dat verdachtes relaas dat deze [X] ook bij de onderhavige ontvoering betrokken is geweest, als aannemelijk moet worden aanvaard.
De rechtbank overweegt in dit kader in het bijzonder dat verdachte geen verdere concrete feitelijke gegevens, zoals na(a)m(en), woon- en verblijfplaatsen, telefoonnummers en signalementen betreffende deze [X] heeft verstrekt c.q. heeft willen verstrekken. Verdachte is ook ter terechtzitting omtrent [X] vaag gebleven. Dit bevreemdt de rechtbank omdat uit het gevoegde dossier betreffende de eerdere ontvoering van verdachte blijkt dat de echtgenote van verdachte verklaart dat deze [X] eerder als partner bij verdachtes gokactiviteiten zou hebben gefungeerd.Verdachte zou volgens zijn echtgenote met deze [X] ook voor zijn eigen gestelde ontvoering hebben afgesproken en zou derhalve ook deswege nadere gegevens over hem moeten kunnen verschaffen. Ook verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat hij van deze [X] geld had geleend in verband met het gokken. Gezien deze feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat verdachte meer informatie over de door hem genoemde [X] zou moeten kunnen verstrekken, dan hij heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat verdachte in de eerdere zaak betreffende zijn eigen (gestelde) ontvoering ook na zijn vrijlating elke medewerking aan het politieonderzoek heeft geweigerd. Mede hierdoor zijn er thans geen concrete aanknopingspunten meer voor verder onderzoek naar (de betrokkenheid bij deze zaak van) de door verdachte genoemde [X].
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn beweringen over de betrokkenheid van ene ‘[X]’ bij de onderhavige gijzeling onvoldoende heeft onderbouwd en dat deze ook overigens onvoldoende aannemelijk zijn geworden. De rechtbank zal dan ook aan deze beweringen voorbij gaan.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank tevens verdachtes stellingen omtrent het dwangkarakter van de door hem op 8 en 9 februari 2008 gevoerde telefoongesprekken verwerpt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de bewijsmiddelen betreffende het gebruik van aan verdachte toegeschreven telecommunicatieapparatuur. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat in de periode 5 tot en met 9 februari 2008 een ander dan verdachte zelf over zijn telefoons heeft beschikt. De rechtbank wijst er daarbij tevens dat uit telecommunicatiegegevens blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ook al op 24 januari en 3 februari 2008, en derhalve ook al voor de datum waarop verdachte naar zijn zeggen zijn telefoons had moeten afgeven ,telefonisch contact met elkaar hebben onderhouden .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dezen buiten redelijke twijfel is dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder B. zakelijk vermelde, en door de in de daaraan voorafgaande overwegingen genoemde bewijsmiddelen gestaafde, feiten en omstandigheden. De rechtbank is daarbij van oordeel dat hetgeen daarin is vastgesteld betreffende de bewegingen en het gebruik van de telefoonnummers [nummer] en [nummer], evenzeer geldt voor de bewegingen van verdachte zelf. Niet aannemelijk is immers geworden dat op de momenten dat van deze nummers gebruik werd gemaakt daarover door een ander dan verdachte zelf werd beschikt.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat verdachte niet alleen betrokken is geweest bij het voeren van de telefoongesprekken na de feitelijke ontvoering waarbij gepoogd werd een groot geld bedrag af te persen, doch evenzeer dat hij ook betrokken is geweest bij de voorbereiding van de ontvoering zelf, bij de overbrenging van [slachtoffer] naar een woning en een vakantiewoning, en bij de daarop in deze beide woningen volgende vrijheidsbenemingen van [slachtoffer].
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de hem primair tenlaste gelegde gijzeling.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 5 februari 2008 tot en met 10 februari 2008 te [woonplaats] en Tilburg en [woonplaats], gemeente Hilvarenbeek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten de vader van [slachtoffer], te dwingen iets te doen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [slachtoffer] geslagen (al dan niet met een vuurwapen) en
- die [slachtoffer] meegenomen naar een auto en vervolgens in die auto gelegd en een doek/trui over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en die [slachtoffer] vastgebonden en
- die [slachtoffer] meegenomen naar meer woningen en
- die [slachtoffer] in die woningen meerdere dagen vastgehouden en
- die [slachtoffer] om geld gevraagd en
- tegen die [slachtoffer] meermalen gezegd – zakelijk weergegeven – dat ze zijn vinger eraf zouden snijden en dat ze hem zouden vermoorden en
- tegen Roma-zigeuners uit [woonplaats] gezegd, dat 260.000,-- euro betaald moest worden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van gijzeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Voorzover verdachte tevens heeft beoogd zich te beroepen op de strafuitsluitingsgrond overmacht, vanwege de gestelde op verdachte uitgeoefende dwang, wordt dit beroep op de gronden welke hiervoor onder 4.3 onder C uiteen zijn gezet verworpen.
Omdat ook anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit acht de rechtbank verdachte strafbaar.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat gewezen op een viertal uitspraken van de rechtbank Rotterdam, ’s-Gravenhage en Zutphen. In die zaken zijn de verdachten veroordeeld ter zake van medeplegen aan gijzeling en zijn straffen opgelegd variërend van 18 maanden gevangenisstraf tot 14 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf van 3 jaar disproportioneel is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op 5 februari 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan de ontvoering en gijzeling van een jongen van 19 jaar oud, genaamd [slachtoffer]. Bij die ontvoering is [slachtoffer] bedreigd met een (nep)vuurwapen en is hij in een auto gesleurd. [slachtoffer] is vervolgens geblinddoekt en vastgebonden en overgebracht naar een tweetal woningen in het zuiden van het land. In deze woningen is [slachtoffer] verder mishandeld en is hem meegedeeld dat een van zijn vingers zou worden afgesneden. De gijzeling is slechts geëindigd doordat [slachtoffer] op 7 februari 2008 uit de laatste woning heeft weten te ontsnappen.
Verdachte heeft vervolgens de dag erna de familie van [slachtoffer] in [woonplaats] gebeld en gezegd dat er geld betaald moest worden. In dat telefoongesprek heeft verdachte gedreigd dat als er niet werd betaald zou er iemand vermoord worden. Gebleken is dat dit bij betrokken hevige schrik en ontsteltenis teweeg heeft gebracht. De aard en de ernst van het gepleegde misdrijf en het daardoor bij [slachtoffer] en anderen veroorzaakte leed neemt de rechtbank bij de straftoemeting dan ook nadrukkelijk in aanmerking
Gelet op het (wapen)geweld dat met de ontvoering gepaard is gegaan, de bedreigingen die zijn geuit en het feit dat het slechts 19-jarige slachtoffer twee nachten is vastgebonden en van zijn vrijheid is beroofd, kan het niet anders dan dat dit traumatisch voor hem is geweest. Ook uit de stukken blijkt dat deze gijzeling een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] en zijn familie. [slachtoffer] ondervindt er ook thans nog de nadelige psychische gevolgen van.
Een ontvoering zoals die [slachtoffer] is overkomen veroorzaakt niet alleen grote onrust binnen de Roma-gemeenschap, maar ook in de maatschappij in het algemeen. De gevoelens van onveiligheid in de maatschappij worden daardoor versterkt. De rechtbank houdt verdachte hiervoor medeverantwoordelijk.
Het is meer dan aannemelijk dat verdachte en zijn mededaders de gijzeling hebben uitgevoerd met de bedoeling een groot geldbedrag van de familie van [slachtoffer] te incasseren. Uit het dossier blijkt dat verdachte schulden in de gok- en/of de verdovende middelen wereld heeft. De rechtbank acht een gijzeling als de onderhavige waarbij persoonlijk financieel gewin voorop staat een zeer ernstig strafbaar feit. De ernst van het feit weerspiegelt zich ook in de wettelijke maximale strafbedreiging, te weten vijftien jaar gevangenisstraf.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een belangrijk aandeel heeft gehad bij deze gijzeling. Ten aanzien van verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen een op zijn naam gesteld uittreksel uit de justitieel documentatie van 13 april 2010, waaruit blijkt dat hij in de periode 1985 tot 2001 meerdere malen is veroordeeld tot vrijheidsstraffen en werkstraffen ter zake van vermogensdelicten, valsheid in geschrift en openlijke geweldpleging. Na deze periode blijkt verdachte zich bediend te hebben van diverse valse namen, zodat niet kan worden uitgesloten dat voormeld uitreksel geen volledig zicht geeft op de feitelijke contacten van verdachte met justitie sedert 2001. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2008/2009 zestien maanden onder een valse naam gedetineerd heeft vastgezeten in een Italië in verband met het vervoer van cocaïne.
Verdachte heeft verklaard niet te beschikken over een officieel adres, een geldige verblijfstitel en/of over uit eigen rechtmatige arbeid of uitkering verkregen inkomsten. Wel blijkt hij regelmatig te gokken. Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de kans op herhaling van de onderhavige of andersoortige strafbare feiten als aanzienlijk moet worden beschouwd.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de -mede uit de maximale strafbedreiging van 15 jaren- blijkende bijzondere ernst van het feit, de rol die verdachte daarbij gespeeld heeft, zijn uitvoerige justitiële documentatie en de als hoog in te schatten kans op recidive. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat in dezen oplegging van een aanzienlijk langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist geboden is.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.437,67 voor het ten laste gelegde feit, waarvan een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 2.437,67 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering ter zake de kosten rechtsbijstand verhoogd en wel tot een bedrag van € 4.763,37.
De verdediging heeft aangevoerd dat een bedrag van bijna € 4.800,00 disproportioneel is en heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij op dit punt af te wijzen. De verdediging wijst erop dat de gemachtigde van de benadeelde partij niet in ieder geval onvoldoende is ingegaan op de vraag of de benadeelde partij niet voor een toevoeging in aanmerking kon komen. De verdediging is voorts van mening dat het gevorderde bedrag ter zake kosten rechtsbijstand voor het enkel invullen van een voegingsformulier veel te hoog is.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. De schade is tot dat bedrag naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen.
Voor wat betreft het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten van rechtsbijstand acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Ook na de behandeling ter terechtzitting zijn er onduidelijkheden gebleven omtrent de hoogte en de verschuldigdheid van deze kosten, dit laatste mede in het licht van de in beginsel bestaande mogelijkheid voor de benadeelde partij om ingevolge de Wet op de rechtbijstand een raadsman toegevoegd te krijgen Dit alles maakt dat dit deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder @ is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van gijzeling
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van VIJF (5) JAAR;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 5.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2010.
Mrs. M.C. Oostendorp en M.A.A.T. Engbers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.