ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1246

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600598-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 13 juni 2010 in De Meern een patroonhouder en patronen voorhanden had, heeft de rechtbank Utrecht op 11 oktober 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd betrapt tijdens een doorzoeking van zijn woning, waar een patroonhouder en 63 patronen werden aangetroffen. De patroonhouder was onderdeel van een Tsjechisch pistool van het merk CZ, type Vz 83, en de patronen betroffen munitie van de merken S&B en MESKO. De verdachte bekende dat de aangetroffen goederen van hem waren. De rechtbank oordeelde dat de inbeslaggenomen goederen als bewijs konden worden gebruikt, ondanks verweer van de verdediging dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de procedure correct was gevolgd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens en munitie en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van personen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, waarbij de officier van justitie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600598-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is tegelijk, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 juni 2010 te De Meern een patroonhouder en patronen voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu zij naar het oordeel van de verdediging opzettelijk beginselen van de goede procesorde heeft geschonden. Primair door het verhoor van een der getuigen bij de rechter-commissaris door te laten gaan, terwijl het gerechtelijk vooronderzoek door de dagvaarding van verdachte al was gesloten. Daarbij komt dat deze getuige zou worden gehoord inzake een feit, waarvoor de verdachte niet is gedagvaard. Er was aldus geen grond of belang om deze getuige nog te horen. De verdediging is subsidiair van mening dat de officier van justitie niet zondermeer bevoegd was om verdachte te dagvaarden tijdens een lopend gerechtelijk vooronderzoek. Hierdoor is het dossier naar de mening van de verdediging onvolledig.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en overweegt daartoe dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering kan de dagvaarding geschieden ook al is het gerechtelijk vooronderzoek nog niet gesloten. De officier van justitie mag voorts feiten wegdagvaarden. Daarbij komt dat de bedoelde getuige zou worden gehoord terzake van een ander feit dan thans is tenlastegelegd. Bovendien is de getuige uiteindelijk niet gehoord. Door de verdediging is voorts niet nader aangegeven waarom het dossier in de onderhavige zaak onvolledig zou zijn.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en het wapen en de munitie die zijn aangetroffen bij doorzoeking van de woning van verdachte, die door de technische recherche zijn onderzocht. De officier van justitie merkt op dat het binnentreden, de bevriezing en de doorzoeking van de woning van verdachte voldoende zijn geverbaliseerd en dat is voldaan aan alle wettelijke voorschriften.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voert daartoe het volgende aan. De woning van verdachte is binnengetreden voor doorzoeking ter inbeslagneming. Voorafgaand aan de inbeslagneming is de woning bevroren. Hierbij is niet voldaan aan alle eisen van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering. Van de periode van bevriezing is voorts geen proces-verbaal opgemaakt. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en heeft tot gevolg dat de resultaten die uit de doorzoeking zijn verkregen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de inbeslaggenomen voorwerpen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Op 13 juni 2010 werden in een woning aan de [woonadres] te De Meern bij een doorzoeking in de slaapkamer van verdachte een patroonhouder en patronen aangetroffen.
Verdachte heeft bekend dat de patroonhouder en de patronen van hem zijn.
De patroonhouder en patronen zijn onderzocht door de technische recherche. Uit de beschrijving van de technische recherche blijkt dat het gaat om een patroonhouder toebehorend aan een Tsjechisch pistool van het merk CZ, type Vz 83, ingericht voor het verschieten van patronen in het kaliber 9 mm Makarov. Een pistool is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Een patroonhouder van een pistool is een onderdeel daarvan, dat specifiek daarvoor bestemd is en van wezenlijke aard is. Daarom gelden voor deze houder bepalingen betreffende een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De patronen betreffen 60 patronen van het merk S&B, kaliber 9 mm Browning Kort en 3 patronen van het merk MESKO, kaliber 9 mm Makarov. Alle aangetroffen patronen betreffen munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De verdediging heeft aangevoerd dat de inbeslaggenomen goederen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat er geen sprake is van onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is van oordeel dat met het proces-verbaal van het binnentreden en de doorzoeking van de rechter-commissaris en het proces-verbaal van bevindingen de bevriezing van de woning van verdachte voldoende is geverbaliseerd en dat is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, kunnen de bij de doorzoeking inbeslaggenomen goederen als bewijs worden gebezigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 juni 2010 te De Meern een onderdeel van een vuurwapen van categorie III dat specifiek daarvoor bestemd is en van wezenlijke aard is, te weten een patroonhouder (behorend bij een Tsjechisch pistool van het merk CZ, type Vz83 en ingericht voor het verschieten van patronen in het kaliber 9mm Makarov) en munitie van categorie III, te weten 60 patronen (merk S&B, kaliber 9mm Browning Kort) en 3 patronen (merk Mesko, kaliber 9 mm Makarov), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Handelen in strijd met artikel 26, eerst lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier gevorderde straf dient te worden gematigd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een patroonhouder van een pistool en 63 patronen voorhanden gehad. De patroonhouder is een wezenlijk onderdeel van een vuurwapen en vormt daarom een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie dient dan ook streng te worden opgetreden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte heeft de rechtbank voorts geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke omstandigheden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerst lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-De Bruijn, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2010.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-De Bruijn en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.