ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1236

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600337-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens noodweer na poging zware mishandeling met mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 oktober 2010, stond de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict op 28 maart 2010, waarbij de verdachte en het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], betrokken waren. Tijdens een ruzie heeft de verdachte, naar eigen zeggen, met een mes in de richting van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de ruzie door het slachtoffer met een koekenpan werd aangevallen, wat leidde tot een worsteling. De verdachte heeft verklaard dat hij in een noodweersituatie handelde, omdat hij zich verdedigde tegen de aanvallen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de noodweersituatie, aangezien het slachtoffer met een koekenpan de kamer van de verdachte binnenkwam en hem aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, maar handelde uit zelfverdediging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en oordeelde dat het feit niet strafbaar was, omdat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde het bewezene niet strafbaar. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de noodweersituatie als een geldige verdediging erkenden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600337-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 28 maart 2010 [slachtoffer] heeft gepoogd van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes in de richting van die [slachtoffer] te bewegen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte. Dit levert naar het oordeel van de officier van justitie poging tot zware mishandeling op.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat vrijspraak voor een poging tot doodslag dient te volgen. De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van een poging tot zware mishandeling wel tot een bewezenverklaring kan komen. Naar het oordeel van de verdediging dient de verdachte op basis van voornoemde bewijsmiddelen echter partieel te worden vrijgesproken van de volgende gedeelten van de tenlastelegging: ‘een stekende beweging(en) in de richting van de/het nek en/of hoofd/gezicht/bovenlichaam’ en ‘en/of de (linker)borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt’.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 28 maart 2010 te Utrecht ruzie had met verdachte. Verdachte stompte hem driemaal met gebalde vuist. Aangever kon de eerste stomp tegenhouden met zijn linkerarm. Een van de laatste stompen kwam terecht op de linker bovenarm van verdachte. Aangever raakte hierdoor gewond aan zijn linkerarm. Tevens zat aan de linkerkant van zijn borst een wondje. Aangever maakte uit zijn verwonding op dat verdachte hem niet met zijn vuist heeft geslagen, maar hem heeft gestoken.
Dit wordt ondersteund door een geneeskundige verklaring, waaruit blijkt dat verdachte een snijwond van 3 centimeter diep en 10 centimeter lang in zijn linkerbovenarm had, een schaafwondje aan zijn linkerarm en een klein schrammetje op zijn linkerborstkas.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 september 2010 bekend dat hij tweemaal met een mes in zijn hand bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van aangever.
De rechtbank overweegt dat verdachte, door met kracht met een mes in de richting van de bovenarm en de borst, te weten het bovenlichaam, van aangever te bewegen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een mes in een bovenarm en het bovenlichaam een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letstel. Het betreft in dit geval slechts een poging nu er geen sprake is van daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien voornoemde feiten en omstandigheden, onvoldoende concrete informatie aanwezig is om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door de gedraging van verdachte zou komen te overlijden. Zij komt daarom niet tot het oordeel dat bij verdachte op het moment van handelen het (voorwaardelijk) opzet aanwezig was aangever van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag op aangever.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 maart 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes:
- stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt en
- in de linkerarm van die [slachtoffer] heeft gesneden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het feit.
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer. De verdediging baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte die wordt ondersteund door de bij verdachte opgelopen verwondingen, de aangetroffen kapotte koekenpan, de bloedsporen op de bank en de aard van de verwondingen van aangever. Hieruit blijkt dat aangever het aardappelschilmesje in het gevecht heeft gebracht, dat verdachte door aangever werd geslagen met de koekenpan, dat verdachte op de bank is geduwd en dat verdachte, nadat hij het mesje heeft bemachtigd, twee afwerende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever. Er was aldus sprake van een noodweersituatie. Verdachte heeft zich daartegen verdedigd en daarbij voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank overweegt allereerst dat het aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en goed. Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 september 2010 verklaard dat aangever zijn kamer binnenkwam met een koekenpan en een aardappelschilmesje. Aangever gaf verdachte een klap met de koekenpan, waarna een worsteling ontstond. Verdachte viel daardoor achterover op de bank. Aangever kwam bovenop hem terecht en sloeg hem wederom met de koekenpan.
De rechtbank acht een noodweersituatie aannemelijk, nu de verklaring van verdachte wordt ondersteund door aangever zelf die heeft bevestigd dat hij met een koekenpan de kamer van verdachte binnenkwam. In de kamer van verdachte is bovendien een koekenpan zonder steel aangetroffen. De verklaring van verdachte dat er een worsteling, met een mes dat van boven kwam, op de bank heeft plaatsgevonden, wordt voorts ondersteund door bloedsporen op de bank en scheuren in de bank die kennelijk waren veroorzaakt door een scherp voorwerp. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zelf ook letsel had. Dit wordt ondersteund door de opmerking van een verbalisant dat bij verdachte een steekwond in zijn linkeronderarm en aan zijn rechterpink was te zien.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zowel subsidiair als proportioneel heeft gehandeld. Verdachte lag met zijn rug op de bank met aangever bovenop hem. Verdachte kon daardoor geen kant op. Aangever had zowel een koekenpan als een mesje in zijn handen. Het mesje heeft verdachte kunnen bemachtigen. Hij heeft hiermee afwerende bewegingen gemaakt en niet bewust op een bepaald lichaamsdeel ingestoken. Aangever heeft namelijk geen steekwond, maar een snijwond, zoals ook blijkt uit de reeds genoemde geneeskundige verklaring.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Om die reden is het feit niet strafbaar.
6. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2010.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-De Bruijn en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.