ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1230

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-985161-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het ter beschikking stellen en voorhanden hebben van verboden consumentenvuurwerk

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de verdachte op 11 oktober 2010 veroordeeld voor het ter beschikking stellen en voorhanden hebben van verboden consumentenvuurwerk. De zaak begon met een zitting op 7 september 2009, die werd geschorst vanwege de verhindering van de verdachte. Na aanvullend onderzoek door de officier van justitie werd de zaak op 1 februari 2010 opnieuw behandeld, maar opnieuw geschorst. Uiteindelijk werd het onderzoek hervat op 27 september 2010. De tenlastelegging omvatte twee feiten: op 28 november 2007 had de verdachte verboden consumentenvuurwerk ter beschikking gesteld aan een ander, en op 4 december 2007 had hij verboden consumentenvuurwerk voorhanden gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de verbalisanten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
zitting houdende te Utrecht
Sector strafrecht
parketnummer: 05/985161-07 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 11 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is eerst behandeld ter terechtzitting van 7 september 2009. De behandeling van de zaak is toen geschorst in verband met de verhindering van verdachte. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 februari 2010, maar geschorst om de officier van justitie aanvullend onderzoek te (laten) verrichten. Ter terechtzitting van 27 september 2010 is het onderzoek ter terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 1 februari 2010 bevond. De officier van justitie en de verdediging hebben daarbij hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: op 28 november 2007 te Apeldoorn verboden consumentenvuurwerk aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
ten aanzien van feit 2: op 4 december 2007 te Apeldoorn verboden consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de bevindingen van verbalisanten omtrent het aantreffen van het vuurwerk, het onderzoek dat is verricht ten aanzien van het vuurwerk(transport) en de deskundigenverklaringen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten en voert daartoe het volgende aan.
Verdachte was werkzaam bij [bedrijf 1]. [bedrijf 1] had zeggenschap over het vuurwerk en verdachte heeft alleen in de periode dat [bedrijf 1] in China was zeggenschap gehad over het vuurwerk. Op de data die in de tenlastelegging zijn genoemd, was [bedrijf 1] niet in China. Verdachte had er op dat moment dan ook geen zeggenschap over (hij had alleen wetenschap) en kon het aldus ook niet voorhanden hebben dan wel ter beschikking stellen. Verdachte dient naar het oordeel van de verdediging dan ook te worden vrijgesproken van beide feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 4 december 2007 is het pand aan de [adres] te Apeldoorn doorzocht. Daarbij zijn grote hoeveelheden vuurwerk aangetroffen en inbeslaggenomen, te weten: 440 Chinese rollen, 6.600 Chinese vlinders en 70.000 nitraatklappers.
Een van de Chinese rollen is onderzocht door een verbalisant, lid van het Milieu Rechercheteam. De aangetroffen rollen kwamen overeen met eerder door het NFI onderzochte rollen. Deze Chinese rollen kunnen worden beschreven als verboden consumentenvuurwerk. Bij alle door het NFI onderzochte Chinese rollen bestond de lading niet uit zwart buskruit. Daarbij komt dat het brutogewicht van de Chinese rollen meer dan tien kilo bedroeg. Het deskundigenrapport met betrekking tot de Chinese rollen is opgenomen in het dossier.
Een van de Chinese vlinders is onderzocht door een verbalisant. Deze kwam overeen met eerder door het NFI onderzochte vlinders. De Chinese vlinders zijn, gelet op de tot nu toe gebruikte ladingen in deze vlinders, niet geladen met zwart buskruit. Het deskundigenrapport met betrekking tot de Chinese vlinders is opgenomen in het dossier.
De nitraatklappers zijn onderzocht door een verbalisant. Hieruit bleek dat de nitraatklappers niet waren voorzien van de aanduiding ‘geschikt voor particulier gebruik’ en niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 februari 2010 bekend dat voornoemd vuurwerk in de loods aanwezig was. Verdachte heeft hierover verder verklaard dat het vuurwerk werd opgeslagen in de loods van het bedrijf waar hij werkte en dat hij, verdachte, in ruil voor een vergoeding hielp met het in- en uitladen en ophalen van vuurwerk. Tegenover de politie, heeft verdachte verklaard dat hij in het bedrijf [bedrijf 2] werkte en de vuurwerkverkoop zag als normale handel. De ene keer ging het om pluche beesten en dan weer om vuurwerk.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts wetenschap had van het vuurwerk en dat dit onvoldoende is voor ‘voorhanden hebben’. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij niet alleen wist van de aanwezigheid van het vuurwerk, maar ook meehielp met het in- en uitladen en ophalen van het vuurwerk en dat hij geld zou krijgen voor het verkopen van vuurwerk. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank feitelijke zeggenschap over het vuurwerk. Dat hij niet de eindverantwoordelijke was, dat was naar verdachte zijn zeggen [bedrijf 1], staat daaraan niet in de weg.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Aanvullend ten aanzien van feit 1
Op 28 november 2007 werd door het observatieteam waargenomen dat een Volkswagen Transporter, bestuurd door [betrokkene 1], naar binnen werd gereden in het bedrijfspand aan de [adres] te Apeldoorn. Waargenomen werd dat de bus naar binnen werd gereden en dat hij daar enige minuten bleef. Vervolgens werd waargenomen dat [betrokkene 1] met de bus wegreed.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 februari 2010 bekend dat [betrokkene 1] op 28 november 2010 vuurwerk heeft opgehaald in het bedrijfspand aan de [adres] te Amersfoort en dat hij bij deze levering aanwezig was. Verdachte heeft voorts verklaard dat het vuurwerk dat op die dag is geleverd Chinese rollen en Chinese vlinders waren en dat het geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2010 in de loods is aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat, nu verdachte heeft verklaard dat het vuurwerk dat op 28 november 2010 aan [betrokkene 1] ter beschikking is gesteld geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2007 is inbeslaggenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het ging om Chinese rollen en Chinese vlinders die niet bestonden uit uitsluitend buskruit en dat het brutogewicht van de Chinese rollen meer dan 10 kilo was.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts wetenschap had van het vuurwerk en dat dit onvoldoende is voor ‘ter beschikking stellen aan’. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij in ieder geval meehielp met het in- en uitladen en ophalen van het vuurwerk en dat hij geld zou krijgen voor het verkopen van vuurwerk. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank feitelijke zeggenschap over het vuurwerk. Dat hij niet de eindverantwoordelijke was, dat was naar verdachte zijn zeggen [bedrijf 1], staat daaraan niet in de weg.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 november 2007 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten een aantal Chinese rollen en een aantal Chinese vlinders aan een ander, te weten [betrokkene 1] ter beschikking heeft gesteld ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers
- voldeed de lading van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A2) behorende bij die regeling gestelde nadere eisen; de lading van die Chinese rollen bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en
- voldeed de lading van die Chinese vlinders in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijalge III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling gestelde eisen; de lading van die Chinese vlinders bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en
- bedroeg het brutogewicht van elk van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 6 lid 5 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 meer dan 10 kg.;
2.
op 4 december 2007, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 440 Chinese rollen en 6.600 Chinese vlinders en 70.000 nitraatklappers voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers
- voldeed de lading van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A2) behorende bij die regeling gestelde nadere eisen;
de lading van die Chinese rollen bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en
- voldeed de lading van die Chinese vlinders in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling gestelde eisen;
de lading van die Chinese vlinders bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en
- bedroeg het brutogewicht van elk van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 6 lid 5 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 meer dan 10 kg. en
- waren die nitraatklappers niet voorzien van de aanduiding “Geschikt voor particulier gebruik” en
- waren die nitraatklappers niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat hij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en 2: telkens, opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 1 jaar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur/subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, bij veroordeling van verdachte, rekening dient te worden gehouden met een aantal strafverminderende feiten en omstandigheden. Uit het door de officier van justitie aan het dossier gevoegde aanvullende proces-verbaal blijkt dat de rol van verdachte in de vuurwerkhandel zeer klein was. Daarbij komt dat het hier gaat om een zeer oud feit. De redelijke termijn is overschreden. De verdediging verzoekt om die reden de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden gehad en een partij vuurwerk aan een ander ter beschikking gesteld dat niet voldeed aan de Nederlandse voorschriften. Dit vuurwerk was door zijn grote vuurkracht en omvang gevaarlijk van aard. Door dit illegale vuurwerk in een loods te bewaren en te verspreiden onder andere personen heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van (deze) personen en hun omgeving. Van dit risico moet hij, gelet op de jaarlijkse berichtgeving van overheidswege over het gevaar van vuurwerk in het algemeen, als elk ander op de hoogte zijn geweest. Dat er geen ongelukken zijn gebeurd met betrekking tot dit vuurwerk is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. De rechtbank neemt als strafverminderende factor wel mee dat de rol van verdachte in de vuurwerkhandel relatief gering is geweest en hij niet de hoofdverantwoordelijke was.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank, in het bijzonder gelet op de inhoud van verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2009, meegewogen dat verdachte slechts enkele malen met justitie in aanraking is geweest met betrekking tot andersoortige feiten.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 29 september 2009 is veroordeeld tot een geldboete in verband met een andersoortig strafbaar feit, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop door de bevoegde autoriteiten is gehandeld. Bij de berechting van een strafzaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging ziet op de pleegdata 28 november 2007 en 4 december 2007. De redelijke termijn is gaan lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank houdt hiervoor 4 december 2007 aan, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. De uitspraak vindt plaats op 11 oktober 2010. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank in deze dan ook mee dat de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden is overschreden. Het betrof geen bijzonder ingewikkelde zaak en de overschrijding van de redelijke termijn is slechts deels te wijten aan het optreden van de verdediging.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en nodig is gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal echter in verband met de termijnoverschrijding, met inachtneming van de door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunten, de door de officier geëiste werkstraf met 10% verminderen.
7. Het beslag
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 en 2: telkens, opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 216 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 108 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
440 stuks vuurwerk, Celebration Cracker, 100.000 kl, in 440 UNdozen, 1.4 G, 14 kg per doos, totaal gewicht 6160 kg, 15 pallets;
70.000 stuks vuurwerk, Thumping Thunder C0408-2, 70 UNdozen, 1.4 G, 30 kg per doos, totaal gewicht 910 kg;
6.600 stuks vuurwerk, Spanish Cracker C0408-1, 22 UNdozen, 1.4 G, 30 kg per doos, totaal gewicht 660 kg.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2010.
Mr. C.S.K. Fung Fen Chung en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.