ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0539

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604005-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling coördinator middelbare school voor ontucht met minderjarige leerling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan tegen een coördinator van een middelbare school, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een 14-jarige leerling. De zaak werd behandeld op de terechtzitting van 1 oktober 2010, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 juni 2009 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, strafbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als coördinator en dat zijn handelingen ernstige psychische schade bij het slachtoffer hadden veroorzaakt. De rechtbank achtte de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, maar legde wel een schadevergoeding op van € 750,00 voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en positie, beter had moeten weten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604005-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1955] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. A.J. Kiela, advocaat te [woonplaats]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair in de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 juni 2009 als coördinator/teamleider ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde [slachtoffer].
Subsidiair is ten laste gelegde dat verdachte in genoemde periode ontuchtige handelingen heeft verricht met [slachtoffer] die toen nog geen zestien jaar was.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de door verdachte aan [slachtoffer] gezonden SMS-berichten en MSN-berichten, en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit kan komen met uitzondering van de passage dat verdachte de borst van [slachtoffer] heeft aangeraakt en daarover heeft gewreven. De raadsman wijst daarbij op de verklaring van verdachte dat dit niet is gebeurd en de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] dat het wellicht per ongeluk is geweest.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 22 juni 2009 heeft op het politiebureau te [woonplaats] een informatief gesprek plaatsgevonden met de ouders van de minderjarige [slachtoffer]. Zij wilden melding doen van seksueel misbruik door de 54-jarige coördinator van de school waar hun dochter [slachtoffer] studeert.
Op 3 juli 2009 doet de moeder van [slachtoffer] hiervan aangifte
Op 8 juli 2009 heeft het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [1994] , een verklaring afgelegd bij de politie. Zij heeft onder meer verklaard dat zij in eind 2007/begin 2008 voor het eerst in contact is gekomen met verdachte die toen coördinator was van de onderbouw van het [school] te [woonplaats] waar [slachtoffer] toen op school ging. Na die eerste keer bleef verdachte erg bezorgd over [slachtoffer] en heeft hij haar een mobiele telefoon gegeven, zodat zij hem kon bellen als zij weer problemen had. Haar ouders waren hiervan niet op de hoogte .
Vanwege haar problemen werd [slachtoffer] geplaatst op de groep [naam], een groep voor kinderen die het niet goed doen of problemen hebben en nog 12 weken een kans krijgen op die school. Deze groep zat op de locatie [woonplaats]. [slachtoffer] zat hier de laatste vier weken van het schooljaar 2008. Doordat zij in [woonplaats] zat, sprak zij niet veel meer met verdachte. Hij heeft haar toen gezegd dat zij hem via zijn school e-mailadres kon bereiken en heeft hem toen ook een ander e-mailadres gegeven . Ook in de schoolvakantie van 2008 (de rechtbank begrijpt juli en augustus 2008) heeft er contact plaatsgevonden middels e-mail, sms en via de telefoon.
Verdachte heeft [slachtoffer] gezegd dat zij sms-berichten van hem naar haar beter kon wissen, voor de zekerheid. Aan het einde van die zomervakantie begon verdachte haar “lieverd” te noemen .
Vanaf het derde schooljaar (de rechtbank begrijpt vanaf augustus/september 2008) zat [slachtoffer] op de locatie [woonplaats]. In de derde week van dat schooljaar heeft verdachte gevraagd hoe hij met haar kon afspreken. Zij spraken af op de vrijdagmiddagen. De derde keer heeft verdachte de handen van [slachtoffer] gepakt en haar een kus op de wang gegeven. Dat ging zo door tot de zesde keer dat zij elkaar ontmoetten. Vanaf toen werden de sms-jes intiemer. Verdachte stuurde dan ’s nachts sms-berichten naar [slachtoffer] met onder andere de vraag of hij haar, [slachtoffer], mocht knuffelen .
Eind oktober/begin 2008 zag de vader van [slachtoffer] haar hand in hand fietsen met verdachte.
Naar aanleiding hiervan heeft er anderhalve maand geen contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer].
Eind december 2008 heeft [slachtoffer] verdachte een sms-bericht gestuurd en vanaf dat moment is het contact weer begonnen. Verdachte zei dat ze erg voorzichtig moesten doen en dat [slachtoffer] regelmatig haar berichten uit haar telefoon moest verwijderen.
Het contact ging nu verder dan voorheen. Verdachte begon [slachtoffer] nu ook te kussen op haar mond en hij ging met zijn handen onder haar kleding. Dat begon vanaf maart 2009.
[slachtoffer] wist dat het kussen met verdachte niet goed was. Hij was 53 jaar en zij 14 jaar. Het kussen op de mond gebeurde elke keer als zij elkaar ontmoetten. Verdachte wreef ook over de rug van [slachtoffer], zowel op als onder haar kleding.
Bij de laatste ontmoeting, 4 à 5 weken geleden (de rechtbank begrijpt begin juni 2009) ging verdachte met zijn hand in de broek van [slachtoffer] en wreef haar toen over haar blote billen .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 oktober 2010 een bekennende verklaring afgelegd .
De rechtbank is van oordeel dat de strafbare gedragingen zich hebben afgespeeld in de periode van 1 juli 2008 tot en met 10 juni 2009. Verdachte was in die periode weliswaar geen coördinator, teamleider of directe docent van [slachtoffer], maar in de tijd, direct gelegen vóór de bewezenverklaarde periode bekleedde verdachte wel de functie van coördinator/teamleider van de onderbouw van het [school] te [woonplaats] De rechtbank is van oordeel dat verdachte toen ook een formele gezagsverhouding had met [slachtoffer]. Daarna bleef hij als docent bij deze instelling werkzaam en kon hij mede door deze functie in contact blijven met [slachtoffer]. Uit de verklaring van [slachtoffer] bleek dat zij verdachte ook als docent bleef zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eerdere tussen verdachte en [slachtoffer] bestaande formele gezagsrelatie van onderwijzer/teamleider/coördinator en leerling in de bewezenverklaarde periode voor wat betreft hun onderlinge relatie feitelijk nagenoeg ongewijzigd is voortgezet. Dit impliceert dat moet worden geoordeeld dat [slachtoffer] ook in de ten laste gelegde periode feitelijk aan verdachtes opleiding was toevertrouwd zoals bedoeld in artikel 249 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 juli 2008 tot en met 10 juni 2009 te [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] als onderwijzer/coördinator/teamleider ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [1994], immers heeft hij, verdachte, meermalen
- die [slachtoffer] op de mond en wang gekust en
- over de rug van die [slachtoffer] gestreeld en
- met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] gegaan en vervolgens
over de billen van die [slachtoffer] gewreven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaateregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in juni 2009 aangifte is gedaan en dat verdachte kort daarna kenbaar heeft gemaakt dat hij een verklaring wilde afleggen. Wegens tijdgebrek heeft het echter nog geruime tijd geduurd alvorens de verklaring van verdachte is opgenomen. Hiermee wordt geen goed signaal afgegeven richting het slachtoffer en de maatschappij, aldus de raadsman. Ook zou vanwege het tijdsverloop in deze zaak het element van vergelding zijn verlopen. Gelet op het vorenstaande is de raadsman van mening dat in deze volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen veertienjarige [slachtoffer]. Verdachte was werkzaam als docent/coördinator/teamleider van de onderbouw van het van [school] te [woonplaats] toen hij voor het eerst in contact kwam met [slachtoffer]. Zij kwam bij hem in verband met problemen die zij ervoer. Nadat [slachtoffer] naar de bovenbouw op de locatie [woonplaats] is gegaan, heeft verdachte het contact met haar voortgezet. Vanaf dat moment was verdachte niet langer haar teamleider of anderszins bij haar scholing betrokken. Het contact tussen verdachte en [slachtoffer] ging voornamelijk uit van verdachte. Hij gaf haar meerdere malen een mobiele telefoon, stuurde haar seksueel getinte berichten via SMS en MSN en sprak met haar af waarna zij elkaar ontmoetten. Tijdens deze ontmoetingen hebben zich de strafbare handelingen afgespeeld.
Verdachte ging hierbij berekend en planmatig te werk. Ook overtrad hij daarbij willen en wetens eerdere met de schoolleiding gemaakte gemaakte afspraken omtrent het contact tussen hem en [slachtoffer].
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte in eerste instantie met de beste bedoelingen [slachtoffer] heeft willen helpen door met haar over haar problemen thuis en op school te praten. De contacten tussen [slachtoffer] en verdachte zijn uitgegroeid tot een intiemere relatie waarbij verdachte de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die bijna veertig jaar ouder is dan [slachtoffer], beter had moeten weten en misbruik heeft gemaakt van uit hoofde van haar opleiding bestaande bijzondere (gezags)verhouding die tussen hen bestond. [slachtoffer] zag verdachte nog steeds als een docent van haar school, ondanks dat zij geen les van hem kreeg.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij van zijn positie misbruik heeft gemaakt en heeft gebruikt om zijn eigen verlangens te bevredigen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer], een in die periode zeer kwetsbare puber met de nodige problematiek, in hem mocht stellen ernstig heeft geschaad. Tevens heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden.
Het moge duidelijk zijn dat handelingen als door verdachte verricht nog lang nadien ernstige psychische schade kan veroorzaken, hetgeen ook is gebeurd, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer].
De raadsman heeft aangevoerd dat, mocht het tot een bewezenverklaring komen, een geheel voorwaardelijke straf op zijn plaats zou zijn vanwege het lange tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank is het met de raadsman eens dat gezegd kan worden dat het lang heeft geduurd alvorens deze zaak op zitting is aangebracht. De aangifte is van juni 2009 en de verklaring van verdachte is pas in december 2009 op papier gekomen. Vervolgens heeft het nog ruim 9 maanden geduurd alvorens de zaak op zitting is behandeld. Dit is weliswaar een lange tijd, maar de rechtbank acht deze termijn niet zodanig lang dat dit een geheel voorwaardelijke straf rechtvaardigt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft, naast een werkstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend is. Daarbij zal de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering is geadviseerd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte, het feit dat verdachte vanwege het onderhavige feit bij de school waar hij werkzaam was is ontslagen en het ter zake door de reclassering opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 29 september 2010.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], vertegenwoordigt door haar gemachtigde mr T.C. Cooman, advocaat te Utrecht, vordert een schadevergoeding van € 3.500,00 voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 750,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij desgewenst haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van DRIE (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte zich laat behandelen bij De Waag te Utrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van honderdtwintig (120) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig (60) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 750,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.L. Schoenmakers, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 oktober 2010.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen