ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0532

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-444532-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en medeplegen poging tot zware mishandeling tijdens examenfeest

Op 9 juli 2008 vond er een incident plaats tijdens een examenfeest in een jongerencentrum in Houten, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten betrokken was bij een vechtpartij. De aangever, [aangever 1], werd door de drie jongens mishandeld, waarbij hij meerdere vuistslagen kreeg en geschopt werd terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten in overweging genomen, evenals de ernst van de feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanwezig was op het examenfeest en dat hij een zwart t-shirt droeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat hij niet heeft gedistantieerd van de gewelddadige handelingen van zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM geschonden geconstateerd, wat heeft geleid tot een lagere straf. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 200 uren. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, [aangever 1], en moet hij een bedrag van € 834,44 betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/444532-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsvrouw mr. H.S.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/444530-08 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/444531-08.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad gericht tegen [aangever 1];
feit 1 subsidiair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen voornoemde persoon;
feit 1 meer subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1];
feit 2 primair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in jongerencentrum [naam] jegens een drietal personen;
feit 2 subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van deze personen;
feit 3: een portier heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Volgens de officier van justitie kan tevens de voorbedachte raad worden bewezenverklaard. Hij wijst erop dat de portier [betrokkene 1] op pagina 42 van het dossier heeft verklaard dat één van de verdachten, nadat de verdachten uit het jongerencentrum waren gezet, zei: “Als ik de eer dan toch aan mezelf wil houden, dan moet ik er nu nog 1 slaan. Dat moet ik vanavond doen”. Het gedeelte van de tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, kan volgens de officier van justitie eveneens worden bewezenverklaard. Hiervoor heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van verbalisant [verbalisant 1], dat [aangever 1] tegen hem had gezegd dat hij met een stuk hout was geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor het onder 1 primair tenlastegelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen. Volgens de raadsvrouw dient vrijspraak te volgen van het gedeelte van tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen. Alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard over het slaan met een stuk hout. [aangever 1] zelf heeft hierover in zijn aangifte niet verklaard. Het is mogelijk dat getuige [getuige 1] zich net als verbalisant [betrokkene 1] heeft vergist. Ook dient vrijgesproken te worden van de voorbedachten raad. Hiervoor is geen bewijs voorhanden. Nu verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het geweld richting [aangever 1], dient voorbij gegaan te worden aan de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte betrokken is geweest bij het slaan en schoppen van [aangever 1], levert dit volgens de raadsvrouw hoogstens openlijke geweldpleging op.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] was op 9 juli 2008 naar het examenfeest in jongerencentrum [naam] geweest en stond omstreeks 23.45 uur op de parkeerplaats van dat jongerencentrum aan de [adres] te Houten te wachten, waarop drie jongens zijn richting opliepen. Eén van de jongens gaf hem met gebalde vuist met kracht een klap in zijn gezicht. Hij voelde hevige pijn. Daarna begonnen de anderen hem ook te slaan. Hij kwam door de klappen ten val. Toen hij op de grond lag, werd hij meerdere malen keihard tegen zijn lichaam en tegen zijn gezicht geschopt. Op een gegeven moment hielden de jongens op. Als gevolg hiervan was zijn rechteroog en -kas opgezwollen. De wenkbrauw boven zijn oogkas moest worden gehecht. De herstelduur bedroeg 7-10 dagen. Ook had hij een kneuzing van de rechterschouder opgelopen.
Docent [betrokkene 2] was getuige van het voorval. Hij hoorde rechts van het gebouw van [naam] een gil. Hij zag dat drie jongens met een leerling, die [aangever 1] heette, aan het vechten waren. Alle drie sloegen de leerling en trokken aan hem. Hierdoor viel de jongen, genaamd [aangever 1], op de grond. Eén van de drie jongens, die een zwart t-shirt droeg, trapte tegen [aangever 1] aan en raakte hem bovenop zijn lichaam en zijn gezicht. De jongen gaf meerdere trappen met zijn geschoeide voet. Toen [betrokkene 2] die kant opliep, renden de jongens hard weg.
Docent [betrokkene 2] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen, in een zwart t-shirt, die staat te drinken. [betrokkene 2] heeft de jongens die op de foto staan, die die avond op het het examenfeest in [naam] is gemaakt, herkend als de jongens, die in gevecht waren met [aangever 1]. [getuige 4] heeft over de foto, die op het examenfeest in [naam] is gemaakt, verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 1]) is, dat zij de jongen in een zwart t-shirt die staat te drinken als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2]) kent en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte [verdachte]) kent. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2010 ’s avonds samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg die avond een zwart t-shirt. Hij heeft op zijn rechterbovenarm een tatoeage. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een geel t-shirt. [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] zijn zij nadat zij door personeel buiten [naam] waren gezet en waren weggereden, korte tijd later lopend teruggegaan. Er stond een jongen buiten [naam]. Er vielen klappen. Hij heeft de jongen twee schoppen gegeven.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Gelet op deze feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang gezien - ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd, geen reden te twijfelen aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2].
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, van oordeel dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De door de officier van justitie aangehaalde passage uit de verklaring van portier [betrokkene 1] acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen voor het bewijs hiervan. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die duiden op kalm beraad en rustig overleg.
Ook zal de rechtbank, overeenkomstig hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit, vrijspreken van het gedeelte van tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, nu [aangever 1] in zijn aangifte hierover zelf niet heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 5] en [getuige 6] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde geheel dient vrij te spreken. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte betrokken is geweest bij het (openlijk) geweld. [getuige 5] moet zich door de hectische situatie hebben vergist in haar verklaring, dat zij door verdachte werd geslagen. Ook is niet uit te sluiten dat [getuige 5] per ongeluk is geraakt, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[getuige 2] werd op zijn examenfeest in het jongerencentrum [naam] aan de [adres] te [woonplaats] op 9 juli 2008 om ongeveer 23.00 uur zonder aanleiding geslagen op zijn hoofd en gezicht. Hij werd geslagen door zowel een persoon in een zwart t-shirt met daarop een afbeelding als een persoon in een geel t-shirt. De persoon in het zwarte t-shirt begon met ruzie maken. Een derde bij voornoemde personen horende jongen had een tatoeage op zijn rechterbovenarm. [getuige 2] heeft een bloedneus opgelopen.
Ook [getuige 3] was op het examenfeest aanwezig. Op een gegeven moment was er ruzie. Hij wilde gewoon doorlopen en liep achter een jongen. Hij raakte per ongeluk een jongen. De jongen gaf hem hierop een vuistslag en raakte zijn bovenlip. Dit deed pijn. Hij viel op de grond. De jongen, die hem sloeg, droeg een geel t-shirt. Een jongen met een zwart t-shirt wilde hem slaan, maar deed dat toch niet. [getuige 5] zag op de dansvloer eveneens dat er een conflict gaande was met drie andere jongens, die niet bij haar op school zaten. Zij wilde weglopen. Een van de drie jongens sloeg wild om zich heen. Op het moment dat ze langs deze jongen liep, sloeg de jongen haar met een gebalde vuist. Ze raakte uit balans. Ze had een bloedneus. Bij de huisartsenpost werd een gebroken neus geconstateerd. De jongen die haar sloeg had een tatoeage op de rechterbovenarm. De andere twee jongens hadden respectievelijk een geel en zwart t-shirt aan. [getuige 4] kwam [getuige 5] buiten tegen. [getuige 5] zei tegen haar dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte]) haar had geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2010 ’s avonds samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg die avond een zwart t-shirt. Hij heeft op zijn rechterbovenarm een tatoeage. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een geel t-shirt. [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Docent [betrokkene 2] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen in een zwart t-shirt. [getuige 3] heeft op deze foto de jongen in een geel t-shirt herkend, als de jongen, die hem een vuistslag heeft gegeven. [getuige 4] heeft over een foto, waarop drie jongens stonden, die op het feest waren, verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) is, dat zij de jongen die staat te drinken als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2]) en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) kent. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] was in [naam] een vechtpartij gaande. Zij (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en verdachte) waren als groepje aan het knokken met een groepje anderen.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2][getuige 2] op het hoofd en in het gezicht hebben geslagen. Daarnaast kreeg [getuige 3] een vuistslag van [medeverdachte 1]. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank degene geweest, die [getuige 5] met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [getuige 5] dat zij door verdachte in haar gezicht is gestompt. Gelet op de handelwijze van verdachte, te weten met gebalde vuist om zich heen slaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen, dat hij iemand, die zich op de dansvloer bevond, zou mishandelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij het ontstaan van de vechtpartij op de dansvloer een initiërende rol heeft gespeeld, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] eveneens tot gewelddadige handelingen zijn overgegaan. Verdachte heeft daarbij, terwijl zijn mededaders geweldshandelingen jegens [getuige 2] en [getuige 3] pleegden, zelf op korte afstand een zichtbare geweldshandeling jegens [getuige 5] gepleegd. Verdachte bleef naar het oordeel van de rechtbank deel uitmaken van de groep, een en ander zonder dat verdachte zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd, zodat sprake is van een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld in vereniging. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat zij (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2], verdachte en [medeverdachte 1]) als groepje aan het vechten waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 5]. De rechtbank acht derhalve het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte past in de door [betrokkene 1] opgegeven kleding en het opgegeven signalement van de dader, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient vrij te spreken. Zij heeft gewezen op een aantal punten in de verklaring van [betrokkene 1], die niet overeenkomen met de andere voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Zo heeft [betrokkene 1] een uitvoerig signalement van de dader gegeven, maar heeft daarbij een opvallend kenmerk van het t-shirt van verdachte, te weten bedrukte zilveren letters, niet genoemd. Daarnaast heeft [betrokkene 1] verklaard dat de dader zich achterin de auto, waarmee medeverdachte het parkeerterrein van het jongerencentrum [naam] wilde verlaten, bevond. Verdachte bevond zich echter voorin de auto.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verklaring van [betrokkene 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bij deze stand van zaken dient verdachte te worden vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit.
4.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
1. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten tezamen en in vereniging ter
uitvoering van het door verdachte en medeverdachten voorgenomen
misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet die [aangever 1] vuistslagen tegen het hoofd hebben gegeven, en terwijl
die [aangever 1] op de grond lag meermalen met geschoeide voet tegen het
hoofd en lichaam hebben geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten met anderen, in jongerencentrum [naam] aan de [adres] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten
[getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 5], welk geweld bestond uit
het een of meermalen (al dan niet met gebalde vuist) slaan tegen het gezicht
en/of hoofd van voornoemde [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 5];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, te weten feit 1 primair, poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, feit 2 primair, openlijke geweldpleging, en feit 3, mishandeling, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren. Hierbij heeft de officier van justitie meegenomen dat het oude feiten betreft en dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De officier van justitie heeft geen reden gezien om bij zijn strafeis onderscheid te maken tussen de verdachte en medeverdachten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Verdachte ondervindt hiervan nadeel, doordat hij zich door het tijdsverloop de feiten niet meer goed kan herinneren. Bij een eventuele strafoplegging dient hiermee rekening te worden gehouden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens een examenfeest in een jongerencentrum schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij was samen met zijn vrienden, medeverdachten, als introducé voor het feest uitgenodigd. Op de dansvloer heeft hij samen met zijn twee vrienden een drietal leerlingen geslagen en gestompt. Uiteindelijk zijn verdachte en medeverdachten met een auto weggereden. Verdachte is echter samen met zijn vrienden weer teruggekeerd naar de parkeerplaats van het jongerencentrum. Aldaar hebben zij samen een jongen ernstig toegetakeld. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de schriftelijke slachtofferverklaring van deze jongen, waaruit volgt dat hij nog steeds last heeft van het gebeurde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit ernstige feiten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben het examenfeest voor de leerlingen door hun handelwijze verstoord. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, na zich reeds aan een strafbaar feit te hebben schuldig gemaakt, is teruggekomen en zich samen met zijn vrienden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een heel ernstig feit. Zij hebben zonder enige aanleiding samen een jongen tegen het hoofd geslagen en, terwijl de jongen op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam getrapt. De jongen bleek met de vechtpartij op de dansvloer niets te maken te hebben gehad en hij heeft nog lang de gevolgen van deze laffe daad moeten ondervinden. Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting van een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar. Verdachte is op 10 juli 2008 aangehouden en is op die dag in verzekering gesteld. Op 12 juli 2008 is verdachte in vrijheid gesteld. De zaak is op 25 augustus 2010 inhoudelijk ter zitting behandeld. Op 8 september 2010 is eindvonnis gewezen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ziet de rechtbank dan ook reden om in plaats van een hier op zijn plaats zijnde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast wordt een forse werkstraf opgelegd, zodat -uit oogpunt van vergelding- recht wordt gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit, dat hij niet recent voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de onder 1 primair tenlastegelegde voorbedachte raad niet bewezen. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 3. De rol van verdachte is ten opzichte van de medeverdachten, gelet op de bewezenverklaarde feiten, beperkter is geweest. Hierin wordt aanleiding gezien verdachte ten opzichte van de medeverdachten lagere straffen op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf
van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 834,44 voor feit 1, bestaande uit € 84,44 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, toewijzing van het gevorderde bedrag redelijk.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 834,44, waarvan € 84,44 ter zake van materiële schade en € 750,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 834,44 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2010.