parketnummer: 16/444531-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2010
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/444530-08 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/444532-08.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad gericht tegen [aangever 1];
feit 1 subsidiair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen voornoemde persoon;
feit 1 meer subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1];
feit 2 primair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in jongerencentrum [naam] jegens een drietal personen;
feit 2 subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van deze personen;
feit 3 primair: zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een jongen door deze jongen, terwijl die jongen de portierstijl van een auto vasthad, in het gezicht te stompen;
feit 3 subsidiair: die jongen heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij kunnen volgens de officier van justitie de door verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt worden. Verdachte heeft bij zijn eerste verklaring op 10 juli 2008 omstreeks 13.26 uur geen bijstand van een advocaat gehad. Dit is een vormverzuim. Nu verdachte de verklaring - na bijstand van zijn advocaat - heeft herhaald, is verdachte echter niet in zijn verdediging geschaad als de tegenover de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs worden gebruikt. Volgens de officier van justitie kan tevens de voorbedachten raad worden bewezenverklaard. Hij wijst er op dat de portier [getuige 1] op pagina 42 van het dossier heeft verklaard dat één van de verdachten, nadat de verdachten uit het jongerencentrum waren gezet, zei: “Als ik de eer dan toch aan mezelf wil houden, dan moet ik er nu nog 1 slaan. Dat moet ik vanavond doen”. Het gedeelte van de tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, kan volgens de officier van justitie eveneens worden bewezenverklaard. Hiervoor heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van verbalisant [verbalisant 1], dat [aangever 1] tegen hem had gezegd dat hij met een stuk hout was geslagen.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij samen met zijn medeverdachten is teruggegaan naar het jongerencentrum.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] was op 9 juli 2008 naar het examenfeest in jongerencentrum [naam] geweest en stond omstreeks 23.45 uur op de parkeerplaats van dat jongerencentrum aan de [adres] te Houten te wachten. Drie jongens liepen zijn richting op. Eén van de jongens gaf hem met gebalde vuist met kracht een klap in zijn gezicht. Hij voelde hevige pijn. Daarna begonnen de anderen hem ook te slaan. Hij kwam door de klappen ten val. Toen hij op de grond lag, werd hij meerdere malen keihard tegen zijn lichaam en tegen zijn gezicht geschopt. Op een gegeven moment hielden de jongens op. Als gevolg hiervan was zijn rechteroog en -kas opgezwollen. De wenkbrauw boven zijn oogkas moest worden gehecht. De herstelduur bedroeg 7-10 dagen. Ook had hij een kneuzing van de rechterschouder opgelopen.
Docent [getuige 4] was getuige van het voorval. Hij hoorde rechts van het gebouw van [naam] een gil. Hij zag dat drie jongens met een leerling, die [aangever 1] heette, aan het vechten waren. Alle drie sloegen de leerling en trokken aan hem. Hierdoor viel de jongen, genaamd [aangever 1], op de grond. Eén van de drie jongens, die een zwart t-shirt droeg, trapte tegen [aangever 1] aan en raakte hem bovenop zijn lichaam en zijn gezicht. De jongen gaf meerdere trappen met zijn geschoeide voet. Toen [getuige 4] die kant opliep, renden de jongens hard weg.
Docent [getuige 4] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen, in een zwart t-shirt, die staat te drinken. [getuige 4] heeft de jongens die op de foto staan, die die avond van het examenfeest in [naam] is gemaakt, herkend als de jongens, die in gevecht waren met [aangever 1]. [getuige 5] heeft over de foto, die op het examenfeest in [naam] is gemaakt, verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 1]) is, dat zij de jongen in een zwart t-shirt die staat te drinken als [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) kent en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2]) kent. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2010 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg een zwart t-shirt met aan de voorzijde de tekst in goud/zwarte opdruk ‘Dolce D&G Gabbana’. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een geel t-shirt. [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Volgens verdachte zijn zij nadat zij door personeel buiten [naam] waren gezet, weggereden en korte tijd later lopend teruggegaan. Er stond een jongen buiten [naam]. Er vielen klappen. Hij heeft de jongen twee schoppen gegeven.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de op 11 juli 2008 omstreeks 10.06 uur tegenover de politie afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat hij met zijn vrienden is teruggegaan naar het jongerencentrum [naam], voor het bewijs gebruikt kan worden. Verdachte heeft op 10 juli 2008 omstreeks 13.26 uur zijn eerste verklaring afgelegd. Op 10 juli 2008 is verdachte door mr. A.C.J. Nettenbreijers bijgestaan te APU Houten. Nu het tijdstip van het bezoek van de raadsman niet bekend is, kan niet worden vastgesteld dat verdachte voorafgaande aan het afleggen van zijn eerste verklaring rechtsbijstand heeft gehad, zodat het er voor gehouden moet worden dat verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor nog geen gelegenheid had gekregen (noch gehad) om zijn raadsman te raadplegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het vastgestelde vormverzuim consequenties te verbinden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft respectievelijk op 11 juli 2008 omstreeks 10.06 uur en op 12 juli 2008 omstreeks 11.50 uur verklaringen afgelegd. Hierin heeft hij zijn eerste verklaring herhaald. Deze verklaringen zijn afgelegd, nadat verdachte zijn raadsman heeft geconsulteerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de tegenover de politie afgelegde verklaringen van het bewijs uit te sluiten of hier een andere consequentie aan te verbinden.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, van oordeel dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De door de officier van justitie aangehaalde passage uit de verklaring van portier [getuige 1] acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen hiervan. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die duiden op kalm beraad en rustig overleg. Ook zal de rechtbank vrijspreken van het gedeelte van tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, nu [aangever 1] in zijn aangifte hierover zelf niet heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van [getuige 3], [getuige 3], [getuige 7] en [getuige 6] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn betrokkenheid enkel bestaat uit het geven van een klap tegen het hoofd van [getuige 3].
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[getuige 3] werd op zijn examenfeest in het jongerencentrum [naam] aan de [adres] te [woonplaats] op 9 juli 2008 om ongeveer 23.00 uur zonder aanleiding geslagen op zijn hoofd en gezicht. Hij werd geslagen door zowel een persoon in een zwart t-shirt met daarop een afbeelding als een persoon in een geel t-shirt. De persoon in het zwarte t-shirt begon met ruzie maken. Een derde jongen behorende bij voornoemde personen had een tatoeage op zijn rechterbovenarm. [getuige 3] heeft een bloedneus opgelopen.
Ook [getuige 3] was op het examenfeest aanwezig. Op een gegeven moment was er ruzie. Hij wilde gewoon doorlopen en liep achter een jongen. Hij raakte per ongeluk een jongen. De jongen gaf hem hierop een vuistslag en raakte zijn bovenlip. Dit deed pijn. Hij viel op de grond. De jongen, die hem sloeg, droeg een geel t-shirt. Een jongen met een zwart t-shirt wilde hem slaan, maar deed dat toch niet. [getuige 7] zag op de dansvloer eveneens dat er een conflict gaande was met drie andere jongens, die niet bij haar op school zaten. Zij wilde weglopen. Een van de drie jongens sloeg wild om zich heen. Op het moment dat ze langs deze jongen liep sloeg de jongen haar met een gebalde vuist. Ze raakte uit balans. Ze had een bloedneus. Bij de huisartsenpost werd een gebroken neus geconstateerd. De jongen die haar sloeg had een tatoeage op de rechterbovenarm. De andere twee jongens hadden respectievelijk een geel en zwart t-shirt aan. [getuige 5] kwam [getuige 7] buiten tegen. [getuige 7] zei tegen haar dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2]) haar had geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2010 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg een zwart t-shirt. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een geel t-shirt. [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Docent [getuige 4] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen in een zwart t-shirt, die staat te drinken. [getuige 3] heeft op deze foto de jongen in een geel t-shirt herkend, als de jongen, die hem een vuistslag heeft gegeven. [getuige 5] heeft over een foto, waarop drie jongens stonden, die op het feest waren, verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) is, dat zij de jongen die staat te drinken als [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2]) kent. Volgens verdachte was in [naam] een vechtpartij gaande. Zij (de rechtbank begrijpt verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) waren als groepje aan het knokken met een groepje anderen.
Bewijsoverwegingen
Volgens verdachte heeft hij [getuige 3] een klap verkocht. De rechtbank zal deze klap niet aan hem toerekenen, nu [getuige 3] dit zelf over deze klap niet heeft verklaard. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [getuige 3] op het hoofd en in het gezicht is geslagen door verdachte en [medeverdachte 1]. Daarnaast kreeg [getuige 3] een vuistslag van [medeverdachte 1] en werd [getuige 7] met gebalde vuist door [medeverdachte 2] tegen het gezicht geslagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij het ontstaan van de vechtpartij een initiërende rol heeft gespeeld, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] eveneens tot gewelddadige handelingen zijn overgegaan. Verdachte bleef naar het oordeel van de rechtbank deel uitmaken van de groep, een en ander zonder dat verdachte zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd, zodat sprake is van een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de verklaring van verdachte dat zij (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2]) als groepje aan het vechten waren. Zoals hierboven is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding deze op 11 juli 2008 omstreeks 10.06 uur door verdachte afgelegde verklaring van het bewijs uit te sluiten, nu verdachte deze verklaring na consultatie van zijn raadsman heeft afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging jegens [getuige 3], [getuige 3] en [getuige 7]. De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft tegenover de politie erkend dat hij [getuige 3] heeft geslagen. Volgens de officier van justitie levert dit handelen van verdachte onder de omstandigheden waaronder het is begaan niet het onder 3 primair bewezenverklaarde, poging tot zware mishandeling, op. Het onder 3 subsidiair tenlastegelegde, mishandeling, dient bewezen te worden.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich weinig van het voorval kan herinneren. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de jongen, die de portierstijl van de auto vasthad, een klap heeft gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze verklaring wel zou kunnen kloppen.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen bewezenverklaring voor het onder 3 primair tenlastegelegde feit kan volgen. Nu onvoldoende is komen vast te staan met welke kracht is gestompt, kan niet gezegd worden dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen [getuige 3] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de op 11 juli 2008 omstreeks 10.06 uur afgelegde bekennende verklaring van verdachte afgelegd tegenover de politie;
- het proces-verbaal van aangifte van [getuige 3], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina’s 45-47;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, respectievelijk op pagina’s 56-60 en 61-63.
4.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
1. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten tezamen en in vereniging ter
uitvoering van het door verdachte en medeverdachten voorgenomen
misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet die [aangever 1] vuistslagen tegen het hoofd hebben gegeven, en terwijl
die [aangever 1] op de grond lag meermalen met geschoeide voet tegen het
hoofd en lichaam hebben geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten met anderen, in jongerencentrum [naam] aan de [adres] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten
[getuige 3] en [getuige 3] en [getuige 7], welk geweld bestond uit
het een of meermalen (al dan niet met gebalde vuist) slaan tegen het gezicht
en/of hoofd van voornoemde [getuige 3] en [getuige 3] en [getuige 7];
3. subsidiair
op 9 juli 2008 te Houten opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten [getuige 3] door als inzittende van een rijdende personenauto, terwijl voornoemde [getuige 3] de
portierstijl van die auto vast had en de bestuurder van de personenauto
harder is gaan rijden en is blijven rijden, die [getuige 3] met gebalde vuist in het gezicht te stompen waardoor voornoemde [getuige 3] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, te weten feit 1 primair, poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, feit 2 primair, openlijke geweldpleging, en feit 3 subsidiair, mishandeling, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren. Hierbij heeft de officier van justitie meegenomen dat het oude feiten betreffen en dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten zijn veroordeeld.
De officier van justitie heeft geen reden gezien om bij zijn strafeis onderscheid te maken tussen de verdachte en medeverdachten.
6.2. Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen opmerkingen over de strafoplegging gemaakt.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens een examenfeest in een jongerencentrum schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij was samen met zijn vrienden, medeverdachten, als introducé voor het feest uitgenodigd. Op de dansvloer heeft hij samen met zijn twee vrienden een drietal leerlingen geslagen en gestompt. Nadat zij door portiers uit het jongerencentrum waren gezet, wilde medeverdachte met zijn auto de parkeerplaats van het jongerencentrum verlaten. Een leerling wilde voorkomen dat medeverdachte wegreed en is aan het portier gaan hangen. Verdachte heeft de leerling met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Uiteindelijk liet de leerling los en kon medeverdachte wegrijden. Verdachte is echter samen met zijn vrienden weer teruggekeerd naar de parkeerplaats van het jongerencentrum. Aldaar hebben zij samen een jongen ernstig toegetakeld. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de schriftelijke slachtofferverklaring van de jongen, waaruit volgt dat hij nog steeds last van het gebeurde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit ernstige feiten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben het examenfeest voor de leerlingen door hun handelwijze verstoord. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, na zich reeds aan strafbare feiten te hebben schuldig gemaakt, is teruggekomen en zich samen met zijn vrienden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een heel ernstig feit. Zij hebben zonder enige aanleiding samen een jongen tegen het hoofd geslagen en, terwijl de jongen op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam getrapt. De jongen bleek met de vechtpartij op de dansvloer niets te maken te hebben gehad en hij heeft nog lang de gevolgen van deze laffe daad moeten ondervinden. Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting van een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar. Verdachte is op 10 juli 2008 aangehouden en op die dag in verzekering gesteld. Op 12 juli 2008 is verdachte in vrijheid gesteld. De zaak is op 25 augustus 2010 inhoudelijk ter zitting behandeld. Op 8 september 2010 is eindvonnis gewezen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ziet de rechtbank dan ook reden om in plaats van een hier op zijn plaats zijnde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast wordt een forse werkstraf opgelegd, zodat -uit oogpunt van vergelding- recht wordt gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit, dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het, verdachte betreffende, reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 augustus 2010.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de onder 1 primair tenlastegelegde voorbedachte raad niet bewezen. Nu de rol van verdachte ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 1], gelet op de bewezenverklaarde feiten, beperkter is geweest en verdachte tegenover de politie openheid van zaken heeft gegeven, wordt aanleiding gezien verdachte ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 1] lagere straffen op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf
van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 834,44 voor feit 1, bestaande uit € 84,44 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank toewijzing van het gevorderde bedrag redelijk.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47, 57, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 834,44, waarvan € 84,44 ter zake van materiële schade en € 750,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 834,44 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2010.